Volgens gevestigde rechtspraak van het Hof heeft het begrip ‘werknemer’ in artikel 45 van het VWEU een communautaire inhoud en mag het niet beperkt worden uitgelegd. ‘Werknemer’ is een ieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn.
Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft, door de nationale rechter moet worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die
te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding
is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaam-heden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning,
de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluiten niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU wordt aangemerkt. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3700. Hierin staat een verwijzing naar het arrest van het Hof van 23 maart 1982, Levin, ECLI:EU:C:1982:105 (rechtsoverwegingen 16-17), het arrest van
het Hof van 26 februari 1992, Raulin, ECLI:EU:C:1992:87, en het arrest van het Hof van
4 februari 2010, Genc, ECLI:EU:C:2010:57 (rechtsoverwegingen 26-27). In het arrest van 26 februari 1992, Bernini, ECLI:EU:C:1992:89, heeft het Hof verder geoordeeld dat ook een persoon die een stage vervult als een werknemer kan worden beschouwd, mits die stage wordt vervuld onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden.