ECLI:NL:RBOVE:2022:1507

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
08/127166-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en tbs-maatregel voor moord met voorbedachten rade

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 31-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en een tbs-maatregel voor moord. De man heeft op 14 mei 2021 in Zwolle het slachtoffer met een mes in de rug gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien de eerdere conflicten tussen hem en het slachtoffer. Tijdens de rechtszaak werd vastgesteld dat de verdachte al geruime tijd plannen had om het slachtoffer iets aan te doen, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank achtte de tenlastelegging van moord wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van noodweer. De rechtbank oordeelde dat er geen noodweersituatie was en dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit. De rechtbank hield rekening met de ernst van het gepleegde feit en de gevolgen voor de nabestaanden, en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, gevolgd door een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/127166-21 (P)
Datum vonnis: 25 mei 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de PI Veenhuizen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Gerlsma en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2021 te Zwolle[slachtoffer]opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade,van het leven heeft beroofd, door:- die [slachtoffer] van zijn fiets te trekken,- (vervolgens) die [slachtoffer] meerdere malen, in elk geval eenmaal, te slaan en/of te stompen,- (vervolgens) meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of de rug, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] te steken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Volgens de verdediging kan
nietwettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan, zodat hij van moord dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde moord wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 14 mei 2021 omstreeks 11.42 uur kwam er bij de politie een melding binnen dat er een man op de Bitterstraat te Zwolle lag en dat deze man zou zijn neergestoken. De meldster zag dat het slachtoffer niet aanspreekbaar was. De verbalisanten kwamen ter plaatse en zij zagen een steekwond tussen de schouderbladen van het slachtoffer. Het slachtoffer overleed omstreeks 12.31 uur aan het steekletsel in de rug en verdachte werd op basis van het gegeven signalement om 12.55 uur aangehouden voor moord in het Park de Wezenlanden.
Opzettelijk van het leven beroofd
Voor wat betreft de vaststelling van de feiten, zoekt de rechtbank met name aansluiting bij hetgeen is verklaard door de getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), allen getuigen die toevallig aanwezig waren in de Bitterstraat ten tijde van het steekincident.
Op basis van de verklaring van [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat verdachte, toen hij de Bitterstraat in kwam lopen en hij [slachtoffer] op de fiets zag, gelijk op [slachtoffer] is afgestormd en hem van zijn fiets heeft getrokken. Verdachte sloeg [slachtoffer] volgens [getuige 1] , terwijl [slachtoffer] riep:
“Stop stop stop”.
[getuige 2] verklaart dat zij zich kan herinneren dat verdachte [slachtoffer] van de fiets trok. Het ging toen volgens [getuige 2] voor wat betreft de agressie in één keer van 0 naar 100. Verdachte explodeerde als het ware. Verdachte dook op [slachtoffer] en ze belandden op de grond. [slachtoffer] lag onderop. Verdachte sloeg vol met zijn vuisten in op [slachtoffer] .
In lijn met [getuige 1] en [getuige 2] verklaart [getuige 3] dat [slachtoffer] door verdachte van de fiets werd getrokken. Zij verklaart verder dat [slachtoffer] vervolgens door verdachte werd gestoken met een mes. [getuige 3] hoorde [slachtoffer] nog roepen:
“doe het niet”,op het moment dat zij de politie belde
.Verdachte hield het mes hoog in de lucht, alvorens hij [slachtoffer] stak. [getuige 3] zag dat het mes ongeveer 15 centimeter uitstak boven de hand van verdachte. Na afloop van het steekincident liep verdachte rustig weg.
Na een aantal verklaringen van verdachte bij de politie, waarin hij niet inhoudelijk heeft willen ingaan op het incident, verklaart verdachte op 24 augustus 2021 in lijn met hetgeen voornoemde getuigen verklaarden, namelijk dat hij [slachtoffer] tegenkwam en direct ontplofte. Vervolgens verklaart verdachte letterlijk:
“ik wou hem van de fiets aftrekken en in die paar seconden dat ik hem van de fiets af wil trekken pakte ik, voelde ik dat mes ergens uit mijn linkerhand, mijn linker zak voel ik dat hij dat mes wou pakken en met die andere hand waar de mond (??) zat pakte ik dat mes.... terug zeg maar, en ik sloeg er op, ik had dat mes door mijn hand heen glijden zodat ik dat mes weer zelf in de hand had en toen was er een soort van reflex. Stak ik 'm. ik voelde dat mes er in gaan”.
Tijdens de sectie op [slachtoffer] werden één steekletsel in de rug en drie snijletsels vastgesteld. Deze zijn allen bij leven ontstaan door een scherprandige perforerende/snijdende krachtsinwerking, zoals steken en/of snijden met een mes. In relatie met steekletsel was er perforatie van de rechterborstholte, de rechterlong en de longslagader, wat heeft geleid tot verbloeding, ademhaling- en longstoornissen, hetgeen het overlijden zonder meer verklaart, aldus de arts en forensisch patholoog.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Voorbedachten rade
De vraag die voor ligt is of sprake is geweest van het handelen met voorbedachten rade, zoals in de tenlastelegging is opgenomen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. [1]
Uit de verklaring van verdachte, zoals afgelegd bij de politie, leidt de rechtbank af dat al geruime tijd sprake was van een conflict tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte kwalificeert het conflict zelfs als een psychologische oorlogsvoering. Ter terechtzitting van 12 mei 2022 verklaart verdachte dat [slachtoffer] zijn hele leven heeft verziekt, door onder andere achter zijn rug om persoonlijke dingen rond te vertellen. [slachtoffer] beïnvloedde andere mensen in de daklozenopvang zo, dat dat nadelig was voor verdachte en [slachtoffer] heeft informatie over verdachte misbruikt die hij hem heeft verteld toen ze nog vrienden waren. Daarnaast zou er een half jaar voor het steekincident ook een ruzie zijn geweest tussen [slachtoffer] en verdachte, waarbij [slachtoffer] verdachte zou hebben geslagen en getracht zou hebben zijn net herstelde heup te breken. Dit alles heeft verdachte naar eigen zeggen enorm gekwetst. Het heeft hem emotioneel steeds meer opgebroken en hij voelde zich machteloos.
Voorts volgt uit de verklaringen van meerdere getuigen dat bij verdachte al ruim voor het incident het idee, dan wel plan leefde dat hij [slachtoffer] , vanwege het conflict tussen hen, wat aan wilde doen. Zo verklaart getuige [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ), dat verdachte op 7 mei 2021 tegen haar heeft gezegd dat hij bescherming bij zich had en als het moest hij iemand zou vermoorden. Toen verdachte zijn jas opzij deed zag [getuige 4] een voorwerp gelijkend op een mes van ongeveer 20 centimeter, dat verdachte bij zich droeg in zijn binnenzak. Verder zou verdachte tegen [getuige 4] gezegd hebben dat als iemand hem naaide diegene vermoord moest worden.
Voorts verklaart getuige [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ), dat verdachte een jaar of twee geleden gezegd zou hebben dat hij wel eens wilde ervaren hoe het is om iemand te vermoorden. Ook verklaart hij dat hij van [getuige 4] heeft gehoord dat verdachte één à twee weken voor het incident een mes had gekocht bij de [winkel] , waarmee hij iemand wilde neersteken. Dat verdachte inderdaad het mes waarmee hij [slachtoffer] heeft gedood voorafgaand aan het incident bij de [winkel] heeft gekocht, heeft hij bij de politie en ter terechtzitting bevestigd.
Tot slot verklaart [getuige 6] (hierna: [getuige 6] ), dat verdachte één à twee weken voor het incident uit het niets zei dat hij [slachtoffer] wilde pakken. Hij zei heel overtuigend:
“Als ik hem tegenkom, steek ik hem neer”.
De rechtbank stelt vast dat tussen voornoemde uitlatingen en het steekincident tijd heeft gezeten voor verdachte om zich te beraden op het te nemen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van handelen met voorbedachten rade.
De rechtbank merkt op dat de verklaringen van de getuigen [getuige 7] , [getuige 8] en [getuige 9] niet voor het bewijs worden gebezigd, zodat het voorwaardelijk verzoek van de verdediging met betrekking tot deze getuigen(verklaringen) geen nadere bespreking behoeft.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 mei 2021 te Zwolle[slachtoffer]opzettelijk en met voorbedachten rade,van het leven heeft beroofd, door:- die [slachtoffer] van zijn fiets te trekken,- (vervolgens) die [slachtoffer] meerdere malen te slaan en te stompen,- (vervolgens) eenmaal, met een mes, in de rug, van die [slachtoffer] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.Strafbaarheid bewezenverklaarde en strafbaarheid verdachte

Noodweer(exces)
5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is, omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] niet heeft aangevallen met een mes. Verdachte verdedigde zich ten tijde van het bewezenverklaarde feit tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van diens lijf door [slachtoffer] .
Subsidiair bepleit de raadsman dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, omdat sprake was van veel emotie bij verdachte ten gevolge van een eerdere mishandeling door [slachtoffer] en het feit dat er een gevecht gaande was, zodat aannemelijk is dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van noodweer(exces) en heeft daartoe aangevoerd dat er, anders dan de verklaring van verdachte, geen ondersteuning is voor diens stelling dat hij werd aangevallen door [slachtoffer] .
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet allereerst worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid, of goed waartegen verdediging noodzakelijk was.
Onder verwijzing naar de onder paragraaf 4 door de rechtbank vastgestelde feiten is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer(exces) niet kan slagen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
moord
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar en vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verder vordert de officier van justitie dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt opnieuw een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten bij verdachte om meer inzicht in zijn persoon en mogelijke psychoses en de noodzaak van een tbs-maatregel te verkrijgen. Voorts wordt verzocht bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, deze te maximeren op een duur van vier (4) jaren, zodat, indien terbeschikkingstelling noodzakelijk wordt geacht, hierbij voorwaarden kunnen worden gesteld.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd door hem op klaarlichte dag en op de openbare weg van zijn fiets te trekken, meermalen te slaan en stompen en éénmaal met een mes in zijn rug te steken. Door zijn handelen heeft verdachte het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, van [slachtoffer] ontnomen. [slachtoffer] laat onder andere zijn ouders, stiefmoeders, broer en twee zussen na. De ingrijpende gevolgen die het handelen van verdachte voor hen heeft zijn onder meer gebleken uit de slachtofferverklaringen, zoals die ter terechtzitting zijn voorgedragen. Ook zijn diverse personen getuige geweest van de moord met alle impact van dien. Bovendien brengen gewelddadige misdrijven als deze gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen teweeg. De rechtbank neemt dit verdachte dan ook kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte gedateerd 8 april 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
De rechtbank oordeelt dat in onderhavige zaak, gezien de aard en ernst van het gepleegde feit niet anders kan worden gereageerd, dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat het ten laste gelegde hem in sterk verminderde mate moet worden toegerekend en de (langdurige) tbs-behandeling (zoals hierna wordt besproken) die na de gevangenisstraf zal volgen. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) jaren opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven.
Adviezen deskundigenDe rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 19 november 2021, waarin over verdachte is gerapporteerd door A. Witvliet, GZ-psycholoog en I. van Outheusden, psychiater. Zij hebben de rapportage ter terechtzitting op 12 mei 2022 nader toegelicht.
Verdachte heeft geweigerd aan het onderzoek mee te werken, maar de rapporteurs kunnen wel de nodige aanwijzingen destilleren uit de observatie en beschikbare oudere stukken.
Toerekenbaarheid
Witvliet stelt dat er voldoende aanwijzingen zijn om te spreken van een psychotisch toestandsbeeld bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, maar de etiologie van deze klachten is niet goed in beeld gekomen. Gezien zijn functioneren op de afdeling lijkt er geen sprake van schizofrenie. Een tijdelijk, door middelen geïnduceerd psychotisch toestandsbeeld dat momenteel is opgeklaard is goed mogelijk. Een waanstoornis die nog sluimerend aanwezig is, is door het gebrek aan onderzoek niet geheel uit te sluiten. Voor andere stoornissen zoals ADHD en een stemmingsstoornis zijn enige aanwijzingen gevonden, maar de eventuele aanwezigheid daarvan kan door verdachtes weigering mee te werken niet worden uitgezocht.
Witvliet komt tot de conclusie dat verdachte sinds de volwassenheid problemen heeft in het sociaal en beroepsmatig functioneren dat verklaard wordt door psychische problemen. Deze problemen lijken ten dele voort te komen uit persoonlijkheidsproblematiek, maar dit kan door een gebrek aan onderzoek niet vastgesteld worden. Wel kunnen verschillende stoornissen in middelengebruik worden vastgesteld, te weten een stoornis in cannabisgebruik en amfetaminegebruik, beide tenminste matig van ernst en een stoornis in alcoholgebruik, waarvan de ernst niet bekend is geworden. Ten slotte kan ook worden gesproken van een ongespecificeerde psychotische stoornis, die sinds zijn verblijf in detentie mogelijk in (gedeeltelijke) remissie is.
Van Outheusden concludeert dat tijdens het PBC-onderzoek – ook bij psychomotorische observatie – geen symptomen zijn gesignaleerd die kunnen wijzen op ADHD. Deze diagnose is zeer onwaarschijnlijk, maar niet uitgesloten. Er zijn ook geen aanwijzingen voor een stoornis in het autistisch spectrum en evenmin worden tijdens het onderzoek evidente depressieve symptomen gesignaleerd, zodat een stemmingsstoornis minder waarschijnlijk is, maar zeker niet uitgesloten vanwege het gebrek aan onderzoeksinformatie.
Tijdens het onderzoek maakt verdachte geen psychotische indruk. Er is wel een vermoeden van concretistisch denken, wat onderdeel kan uitmaken van een psychotisch proces. Diverse bronnen, zowel uit het politiedossier als uit de milieurapportage, vermelden al langer (periodiek) psychotisch functioneren, met als sterkste aanwijzing een politiemutatie uit oktober 2020, waarin verdachte bij de politie hulp vroeg voor het feit dat er een camera in zijn hoofd zou zijn geïmplanteerd. Omdat niet inhoudelijk met verdachte kon worden gesproken over zijn psychotische belevingen, is de precieze inhoud ervan niet duidelijk geworden en is ook weinig te zeggen over de etiologie ervan, behalve dat geen sprake lijkt te zijn van schizofrenie, omdat daarbij ook tussen de psychotische episodes door sprake moet zijn van duidelijk verminderd (executief) functioneren. Het meest waarschijnlijk is een psychotische stoornis door het gebruik van middelen, in het bijzonder amfetamine. Een waanstoornis is echter niet uitgesloten vanwege de beperkte informatie over het inhoudelijke denken van verdachte.
Witvliet en Van Outheusden concluderen gezamenlijk dat hoewel zij het ten laste gelegde niet met verdachte hebben kunnen bespreken, er sprake lijkt te zijn geweest van een culminatie van factoren, intern en extern, chronisch en acuut en met een lange aanloop, die bij verdachte geleid hebben tot een stuwing van negatieve emoties in de vorm van angst, wanhoop, krenking, frustratie, boosheid en agressie, leidend tot een sterk afgenomen realiteitstoetsing en verlies van zelfcontrole. Dit resulteert in de constatering dat sprake is geweest van een grote mate van doorwerking van de stoornis(sen) in het ten laste gelegde.
Alles overziend wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in minimaal sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Recidivegevaar
De psycholoog en psychiater hebben in de rapportage ook hun bevindingen beschreven ten aanzien van het recidivegevaar.
Zij concluderen dat bij het toepassen van gestructureerde risicotaxatie met behulp van de HCR-20V3, een instrument om de kans op gewelddadige recidive in kaart te brengen, blijkt dat verdachte op veel items scoort en de kans op recidive daarmee als hoog wordt ingeschat. Verdachte scoort op veel historische risicofactoren en maximaal op de zogenaamde risicohanteringsitems. Er zijn enkele beschermende factoren: verdachte heeft een gemiddelde intelligentie, er lijkt voorafgaand aan het proces van afglijden enige mate van zelfcontrole te zijn geweest en zijn coping (ook al is die gebrekkig en vermijdend) lijkt lange tijd te hebben bijgedragen aan het voorkomen van geweld. Daarmee komt de actuariële risicoinschatting uit op matig tot hoog. Vanwege de deplorabele maatschappelijke inbedding is er geen reden om te verwachten dat betrokkene zijn leven zonder behandeling en in soortgelijke omstandigheden nu wel op een verantwoorde manier vorm zal weten te geven. Er is weliswaar een beperkt strafblad, maar de vermijdende dynamiek van verdachte leidt ertoe dat hij zijn frustraties opstapelt in plaats van oplost. Het gecombineerde oordeel (klinisch en gestructureerd) over het risico op herhaling op de lange termijn komt daarom uit op hoog.
Met betrekking tot de interventies die het recidivegevaar kunnen beperken bevelen Witvliet en Van Outheusden een intensieve en langdurige behandeling aan. Pas als de diagnostiek is verfijnd, kunnen de doelen van de behandeling helder worden geformuleerd en kunnen daar passende interventies bij worden gezocht en in volgorde worden geplaatst. In ieder geval zal een gedegen psychotherapeutisch proces nodig zijn om de persoonlijkheidsstructuur en identiteitsvorming van verdachte te versterken en om rijpere copingmechanismen te ontwikkelen. Daarnaast zal intensief moeten worden gewerkt aan de stoornissen in het gebruik van middelen. De vorm en manier van de behandeling van het psychotisch proces zal mede afhangen van de diagnostische conclusies over de etiologie ervan, maar gezien de bewezen kwetsbaarheid van verdachte zal ook dit behandeltraject geen sinecure zijn.
Na deze intensieve behandeling zal een eveneens langdurig traject van toeleiding naar een instelling voor beschermd wonen noodzakelijk zijn, dit vanwege het ontbreken van enige maatschappelijke inbedding en de complexiteit van de pathologie, die risico’s op verschillende gebieden met zich brengt, zoals terugval in middelengebruik.
De combinatie van de benodigde behandelduur en -intensiteit met een traject waarin
geleidelijk en onder toezicht wordt toegewerkt naar meer zelfstandigheid, waarbij sprake is
van psychotische problematiek, stoornissen in middelengebruik, een gebrek aan maatschappelijke inbedding en een beperkt inzicht en de beperkte motivatie, vraagt om het kader van een terbeschikkingstelling.
De deskundigen achten het vanwege het bovenstaande onwaarschijnlijk dat verdachte zich aan voorwaarden zal kunnen houden, wanneer die een dergelijk intensief en langdurig klinisch traject met gedegen toezicht tot en met de resocialisatiefase omvatten, zodat geadviseerd wordt om aan betrokkene het kader van tbs met bevel tot dwangverpleging op te leggen om bovenstaande te kunnen realiseren.
Tbs-maatregel
De rechtbank ziet, in tegenstelling tot de verdediging, geen noodzaak voor nader onderzoek naar de persoon van verdachte. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
De rechtbank neemt de deugdelijk onderbouwde conclusies en het advies uit de hierboven weergegeven PBC-rapportage over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank vaststelt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, en dat het bewezenverklaarde hem in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. Gezien de ernst van de stoornis, het beschreven hoge recidivegevaar en het gevaar voor anderen, indien verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, acht de rechtbank het opleggen van de terbeschikkingstellingsmaatregel noodzakelijk, nu de veiligheid van de samenleving dit vereist. Omdat behandeling een absoluut vereiste is en het vanwege de problematiek van verdachte onwaarschijnlijk is dat hij zich (blijvend) aan voorwaarden zal kunnen houden, zal daarbij de verpleging van overheidswege worden gelast. Het alsnog laten opmaken van een maatregelrapportage door de reclassering is dan ook niet aan de orde.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
De rechtbank overweegt dat de maatregel tot terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering (Sv). De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
[benadeelde 1], vader van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 20.052,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten lijkbezorging/uitvaart à € 1.720,70;
- reiskosten à € 832,20 (waarvan € 178,80 toekomstige reiskosten).
Ter vergoeding van affectieschade wordt een bedrag van € 17.500,-- gevorderd.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
[benadeelde 2], moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 19.800,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten lijkbezorging/uitvaart à € 1.976,24;
- reis- en parkeerkosten à € 324,72 (waarvan € 115,56 toekomstige reiskosten).
Ter vergoeding van affectieschade wordt een bedrag van € 17.500,-- gevorderd.
7.3
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
[benadeelde 3], zus van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 18.243,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten lijkbezorging/uitvaart à € 128,--;
- reiskosten à € 615,30 (waarvan € 157,20 toekomstige reiskosten).
Ter vergoeding van affectieschade wordt een bedrag van € 17.500,-- gevorderd.
7.4
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
[benadeelde 4] ,broer van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 18.026,80,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- reiskosten à € 526,80 (waarvan € 156,-- toekomstige reiskosten);
Ter vergoeding van affectieschade wordt een bedrag van € 17.500,-- gevorderd.
7.5
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
[benadeelde 5], zus van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 18.045,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten uitvaart à € 134,10;
- reiskosten à € 411,60 (waarvan € 109,20 toekomstige reiskosten).
Ter vergoeding van affectieschade wordt een bedrag van € 17.500,-- gevorderd.
7.6
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 6] en [benadeelde 7]
[benadeelde 6] en [benadeelde 7], stiefmoeders van het slachtoffer, hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen elk verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 17.500,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, bestaande uit een vergoeding voor geleden affectieschade.
7.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen voor zover deze zien op toekomstige schade niet-ontvankelijk zijn.
De vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] zijn overigens volledig toewijsbaar.
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] stelt de officier van justitie dat deze enkel kunnen worden toegewezen voor zover het de materiële schade betreft. De broer en zussen van het slachtoffer vallen niet onder de kring van personen die affectieschade kunnen vorderen, zodat zij in het overige van hun vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
De officier van justitie vordert bij toewijzing van de vorderingen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van de wettelijke rente.
7.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de materiële schade van alle benadeelde partijen kan worden toegewezen, met uitzondering van de toekomstige reiskosten. Voorts dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen procesrechtelijke reiskosten en andere reiskosten en dienen enkel de procesrechtelijke reiskosten toegewezen te worden.
De vorderingen van [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] dienen voor het overige (affectieschade) niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De vorderingen van [benadeelde 6] en [benadeelde 7] (affectieschade) dienen eveneens niet-ontvankelijk verklaard te worden, dan wel te worden gematigd.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor affectieschade door de vader en moeder van [slachtoffer] voert de raadsman geen verweer.
7.9
Het oordeel van de rechtbank
7.9.1
Kosten lijkbezorging en uitvaart
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De bij [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 5] opgevoerde materiële schadepost ‘kosten lijkbezorging en uitvaart’ is door de verdediging niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de vergoeding van deze schadepost voor alle voornoemde benadeelde partijen toewijzen en vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 25 mei 2022.
7.9.2.
Reiskosten
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partijen gevorderde reiskosten die zijn gemaakt in verband met het overlijden van [slachtoffer] en de gevolgen daarvan voldoende zijn onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Mede gelet op de omstandigheid dat voor het procederen bij gemachtigd advocaat geen proceskosten worden gevorderd noch toegekend, zal de rechtbank de daadwerkelijke reiskosten van de nabestaanden toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 en niet het liquidatietarief hanteren ter begroting van de proceskosten. Deze reiskosten moeten worden aangemerkt als materiële schade in de zin van artikel 6:96 BW.
De opgevoerde toekomstige reiskosten in verband met een eventueel hoger beroep zijn niet voor toewijzing vatbaar, omdat deze kosten niet zijn gemaakt noch met zekerheid zullen worden gemaakt, zodat de rechtbank dit deel van de vordering zal afwijzen.
7.9.3
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat het invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer bij zijn naasten veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt. Het vorderen van affectieschade is vanaf
1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW), onder het vierde lid, genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van naasten en nabestaanden te erkennen.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Vaststaat dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , ouders van het slachtoffer, als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. Dit wordt door de verdediging niet betwist. De rechtbank waardeert de schade (conform het Besluit vergoeding affectieschade) op € 17.500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 mei 2021.
[benadeelde 6] en [benadeelde 7]
De rechtbank overweegt dat een stiefouder in de wet niet gelijk wordt gesteld aan een ouder en niet zonder meer affectieschade kan vorderen. In sommige gevallen kan worden vastgesteld dat de stiefouder, die niet langer in gezinsverband de zorg over het kind heeft, toch in zo een nauwe persoonlijke relatie stond met het slachtoffer, dat hem/haar op grond van de hardheidsclausule (artikel 6:108, vierde lid aanhef en onder g BW) een vergoeding voor affectieschade toekomt. Van deze hardheidsclausule kan niet lichtvaardig gebruik worden gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat het invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer ook bij zijn stiefouders veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is gesteld dat
ten tijde van het overlijdensprake was van zo’n nauwe affectieve relatie met het slachtoffer dat stiefmoeders [benadeelde 6] en [benadeelde 7] in aanmerking komen voor de vergoeding van affectieschade. De rechtbank betrekt hierbij in het bijzonder in haar overweging dat het slachtoffer ten tijde van het overlijden reeds uit huis was en de contacten met hem wisselend waren. [benadeelde 6] en [benadeelde 7] worden hierom niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
[benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
De vorderingen die door [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] zijn ingediend als broer en zussen van het slachtoffer, vallen ook niet onder (een van) de in artikel 6:108 BW, vierde lid, genoemde categorieën. Het uitgangspunt is dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, is middels de hardheidsclausule ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus. In de toelichting op de wet, waarin de mogelijkheid voor het toekennen van een vergoeding voor affectieschade is geregeld, wordt het voorbeeld genoemd van een broer en zus die langdurig met elkaar samenleven en voor elkaar zorgen.
De rechtbank is van oordeel dat er in de gegeven omstandigheden geen wettelijke ruimte bestaat voor toewijzing van de verzoeken. Zonder af te doen aan de waardevolle band die verzoekers met hun broer hadden, is de rechtbank gelet op de bedoeling van de wetgever van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden niet een beroep op de wettelijke hardheidsclausule rechtvaardigen. De zussen en broer worden hierom niet-ontvankelijk verklaard in het deel van de vordering dat ziet op affectieschade.
7.1
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met in totaal 293 dagen [2] gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijke verzoeken
- wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen [getuige 7] , [getuige 8] en [getuige 9] en het uitvoeren van een nader persoonlijkheidsonderzoek door het NIFP;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
moord
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 19.874,10(bestaande uit materiële schade en affectieschade);
- wijst de vordering voor zover deze ziet op toekomstige reiskosten af;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van een bedrag van
€ 19.874,10te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2021 over een bedrag van € 17.500,-- en vanaf 25 mei 2022 over een bedrag van € 2.374,10;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 19.874,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2021 over een bedrag van € 17.500,-- en vanaf 25 mei 2022 over een bedrag van € 2.374,10 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
134 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 19.685,40(bestaande uit materiële schade en affectieschade);
- wijst de vordering voor zover deze ziet op toekomstige reiskosten af;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van een bedrag van
€ 19.685,40te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2021 over een bedrag van € 17.500,-- en vanaf 25 mei 2022 over een bedrag van € 2.185,40;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 19.685,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2021 over een bedrag van € 17.500,-- en vanaf 25 mei 2022 over een bedrag van € 2.185,40 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
133 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 3]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 586,10(bestaande uit materiële schade);
- wijst de vordering voor zover deze ziet op toekomstige reiskosten af;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde 3]voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 3]van een bedrag van
€ 586,10te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 586,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
11 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 4]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 370,80(bestaande uit materiële schade);
- wijst de vordering voor zover deze ziet op toekomstige reiskosten af;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde 4]voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 4]van een bedrag van
€ 370,80te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 370,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
7 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 5]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 436,50(bestaande uit materiële schade);
- wijst de vordering voor zover deze ziet op toekomstige reiskosten af;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde 5]voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 5]van een bedrag van
€ 436,50te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 436,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
8 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partijen het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partijen het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen
- bepaalt dat de benadeelde partijen
[benadeelde 6] en [benadeelde 7]in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. V.P.K. van Rosmalen en mr. A.S. Metgod, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Jentzsch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON1R021044 (Onderzoek IBIS). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 14 mei 2021, voor zover inhoudende (pagina’s 59 t/m 61):
Er kwam een man van achteren en die trok een ander van de fiets. Al vrij snel zag ik dat die man een mes had want die hield hij boven zich. Ik zag dat er een worsteling was. Ik zag dat hij stak en toen heb ik 112 gebeld. Die man schreeuwde toen: 'doe het niet' maar hij ging door. Alles ging heel snel, het zal enkele minuten geweest zijn.
(…)Ik zag een man die een fiets had. De ander kwam er aanlopen en trok hem van de fiets. Het staat daar wat in de steigers. Het slachtoffer stond wat tegen het doek van een steiger aan. De andere man had een mes en die stak hem.
(…)
Hij zat op de fiets. Eigenlijk op het moment dat ik keek werd hij van de fiets getrokken.
(…)
Het leek iets scherps en alsof er ongeveer iets 15 centimeter lang uit zijn hand
stak.
2. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 13 december 2021, voor zover inhoudende (pagina’s 2 en 3):
De verdachte liep toen heel rustig weg.
(…)
Ik heb het gezien tot er gestoken werd. Ik zag meerdere steekbewegingen, ik weet niet of de steekbewegingen raak waren.
(…)
U vraagt mij of ik weet wie het scherpe voorwerp vast had. Dat was diegene die gestoken heeft. Ik zag dat scherpe voorwerp en er werd meteen gestoken.
(…)
U vraagt mij of u het goed heeft begrepen dat diegene die de steekbewegingen heeft gemaakt ook diegene was die rustig is weggelopen. Ja.
3. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 mei 2021, voor zover inhoudende (pagina 68):
Op de kruising Steenstraat/Bitterstraat zag ik dat er een man (de dader) links uit
de Bitterstraat kwam lopen. Volgens kruiste hij voor mij langs. Ik zag dat hij
rechtdoor op de Bitterstraat liep in de richting van de oude Hudsons Bay. Ik zag dat er man (slachtoffer) aan kwam fietsen en ik zag dat de dader er gelijk op afliep en hij trok hem van zijn fiets. Ik zag dat de dader de man sloeg. En ik hoorde dat de man riep: “Stop stop stop”.(…)
Ik zag dat het slachtoffer op de grond lag. Als ik het voor mij haal dan denk ik dat de man op zijn rug lag en ik veel bloed bij zijn nek/rug.
4. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 13 december 2021, voor zover inhoudende (pagina 2):

Ik zag dat de dader direct naar het slachtoffer ging en zijn ding deed. De dader liep meteen naar het slachtoffer.

5. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 14 mei 2021, voor zover inhoudende (pagina 96):

Ik had het gevoel dat de lopende man als het ware explodeerde zo hard ging het.

6. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 13 december 2021, voor zover inhoudende (pagina 2):
Ik kan mij wel herinneren dat de een de ander van de fiets trok en toen ging het in
één keer van 0 naar 100. Je voelde de agressie. (…) opeens explodeerde hij en begon hij op de ander in te slaan. Voor ik het wist lagen ze op de grond. De man zonder fiets sloeg volop met zijn vuisten in op de man die onderop lag.
7. Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 augustus 2021, voor zover inhoudende (pagina’s 419 t/m 434):
Ik kwam hem dus tegen en ik vloog dus gelijk op hem af.
(…)
En ik ontplofte gewoon toen ik hem zag.
Ik heb maar één keer gestoken.
(…)
In het Weezenlandenpark - heb ik het mes in het water geflikkerd.
(…)
Wou ik hem van de fiets af, ik wou 'm pakken.
(…)
Dus ik voel dat mes best diep in en ik voelde dat het ook terug ketste op zijn huid, volgens mij. Die hak van het mes, die achterkant dat noem je de hak van het mes. Da zat vast in zijn vest. En toen - toen hij - vlak voor ik stak , riep hij nee. Tegelijkertijd stak ik hem al toen hij nee zei? En weet je en op een heel paniekerige manier, weetje. Ik hoorde de angst in zijn stem zeg maar.
(…)
V: Hoe kom je aan het mes? A: Ik had het een paar weken daarvoor bij de [winkel] vandaan. Bij de [winkel] gekocht.
(…)
Ja. Ik loop op hem af en ik pakte het mes.
(…)
Allemaal persoonlijke kwetsende dingen. En de psychologische oorlog die hij is begonnen. Werd ik anders behandeld met veel minder respect door die hele dakloze community.
8. Verklaring verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2022, voor zover inhoudende:
Hij had de neiging om hulpverlener te gaan spelen terwijl hij zelf enorm veel problemen had in zijn leven. Dat was één van de irritatiepunten. Hij vertelde achter mijn rug om hele persoonlijke dingen rond. Ik zat in een daklozenopvang, zware omstandigheden, slaapzaal met 12 mensen. Niet de meest prettige omstandigheden. Die mensen van de daklozenopvang werden door hem beïnvloed op een manier die nadelig was voor mij. Hij heeft informatie misbruikt die ik hem heb verteld toen wij nog vrienden waren. Dat heeft mij enorm gekwetst. Ik had het helemaal gehad daar. Ik was machteloos in die situatie. Dat heeft mij emotioneel steeds meer opgebroken.
(…)
Een mes is voor mij gewoon gereedschap. Ik ben ook kok geweest. Ik heb het mes bij de [winkel] gekocht.
9. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] d.d. 25 mei 2021, voor zover inhoudende (pagina’s 314 en 315):
Hij sprak meer over gevoel en dat hij dit zou willen voelen hoe het is om iemand neer te steken.
(…)
Niet horen zeggen maar wat ik van een hele betrouwbare bron had gehoord dat hij een week ervoor een mes had gekocht bij de [winkel] en daar iemand mee wilde doodsteken. Dat is Ingrid.
10. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] bij de rechter-commissaris d.d. 28 februari 2022, voor zover inhoudende (pagina’s 2 t/m 4):
[verdachte] heeft tegen mij letterlijk gezegd dat hij wel eens zou willen ervaren hoe het is om iemand te vermoorden. Dat was ongeveer twee jaar geleden.
(…)
Ik weet nog dat hij het mes bij de [winkel] had gekocht. Dat heb ik van Ingrid gehoord. U vraagt mij wanneer Ingrid mij vertelde dat ze zich zorgen maakte en dat [verdachte] een mes
had gekocht bij de [winkel] . Dat was ongeveer 1 of 2 weken voor het incident.
11. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 15 mei 2021, voor zover inhoudende (pagina’s 75 en 76):

Op 7 mei 2021 kwam [verdachte] naar 50/50. Ik hoorde dat [verdachte] het volgende tegen mij zei: Hij bescherming bij zich had en als het moest hij iemand zou vermoorden. Als iemand hem naaide moest je degene vermoorden. [verdachte] deed aan de linkerkant zijn jas opzij ik zag dat hij in zijn binnenzak een voorwerp gelijkend op een mes was. Ik schat de lengte van het voorwerp op 20 cm.

12. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 13 december 2021, voor zover inhoudende (pagina 2):

U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [verdachte] heeft gezegd dat hij bescherming bij zich had en dat hij iemand zou vermoorden als het moest. Dat klopt, hij had een mes bij zich. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [verdachte] tegen mij zou hebben gezegd “als iemand hem naaide dan moest je diegene vermoorden”. Dat heeft hij tegen mij gezegd. U houdt mij voor dat het in mijn handgeschreven notitie op pagina 78 van het dossier een beetje anders staat namelijk “als iemand je naait, moetje dan iemand vermoorden”. Dit was niet vragend bedoeld. Dat was een uitspraak van hem.

13. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 23 juli 2021, voor zover inhoudende (pagina 266):
Een week van tevoren of zoiets toen zei hij van, hoe moet ik het zeggen: Ik moet eerst nog van eh, dat ie [slachtoffer] wilde pakken. Als ik hem tegen kom, dan steek ik hem neer zei hij.
(…)
Er zat een week tussen dat hij dat zei en het steken sowieso, maar er kan ook twee weken
tussen hebben gezeten. Dat is het ergste, dat het gewoon met voorbedachten rade is. Hij zei het echt heel overtuigend.
14. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris d.d. 17 februari 2022, voor zover inhoudende (pagina 2):
[verdachte] heeft ongeveer 2 weken voor 14 mei tegen mij gezegd “Ik zweer het je, ik steek hem
dood.”
15. Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het NFI d.d. 9 augustus 2021, opgemaakt door B.G.H Latten, arts en forensisch patholoog, voor zover inhoudende (pagina 7):
Aan het lichaam werd 1 steekletsel in de rug (sub B4, C) en werden 3 snijletsels
(sub B6 t/m B8, D t/m F) vastgesteld. Deze zijn allaen bij leven ontstaan door een
scherprandige perforerende/snijdende krachtsinwerking (zoals steken en/of snijden
met een of meerdere messen). In relatie met steekletsel C was er perforatie van onder andere de rechterborstholte, de rechterlong en de longslagader. Dit heeft geleid tot ernstige verbloeding, ademhaling- en longfunctiestoornissen, hetgeen het overlijden zondermeer
verklaart.
(…)
Bij [slachtoffer] , 32 jaren oud geworden, wordt het overlijden zonder
meer verklaard door de verwikkelingen van een steekletsel in de rug.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2012:BR2342, r.o. 2.7.3.
2.[benadeelde 1] : 134 dagen, [benadeelde 2] : 133 dagen, [benadeelde 3] : 11 dagen, [benadeelde 4] : 7 dagen en [benadeelde 5] : 8 dagen.