Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De bewijsmotivering
nietwettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan, zodat hij van moord dient te worden vrijgesproken.
“Stop stop stop”.
“doe het niet”,op het moment dat zij de politie belde
.Verdachte hield het mes hoog in de lucht, alvorens hij [slachtoffer] stak. [getuige 3] zag dat het mes ongeveer 15 centimeter uitstak boven de hand van verdachte. Na afloop van het steekincident liep verdachte rustig weg.
“ik wou hem van de fiets aftrekken en in die paar seconden dat ik hem van de fiets af wil trekken pakte ik, voelde ik dat mes ergens uit mijn linkerhand, mijn linker zak voel ik dat hij dat mes wou pakken en met die andere hand waar de mond (??) zat pakte ik dat mes.... terug zeg maar, en ik sloeg er op, ik had dat mes door mijn hand heen glijden zodat ik dat mes weer zelf in de hand had en toen was er een soort van reflex. Stak ik 'm. ik voelde dat mes er in gaan”.
Voorts verklaart getuige [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ), dat verdachte een jaar of twee geleden gezegd zou hebben dat hij wel eens wilde ervaren hoe het is om iemand te vermoorden. Ook verklaart hij dat hij van [getuige 4] heeft gehoord dat verdachte één à twee weken voor het incident een mes had gekocht bij de [winkel] , waarmee hij iemand wilde neersteken. Dat verdachte inderdaad het mes waarmee hij [slachtoffer] heeft gedood voorafgaand aan het incident bij de [winkel] heeft gekocht, heeft hij bij de politie en ter terechtzitting bevestigd.
“Als ik hem tegenkom, steek ik hem neer”.
5.Strafbaarheid bewezenverklaarde en strafbaarheid verdachte
Subsidiair bepleit de raadsman dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, omdat sprake was van veel emotie bij verdachte ten gevolge van een eerdere mishandeling door [slachtoffer] en het feit dat er een gevecht gaande was, zodat aannemelijk is dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
moord
6.De op te leggen straf of maatregel
Witvliet komt tot de conclusie dat verdachte sinds de volwassenheid problemen heeft in het sociaal en beroepsmatig functioneren dat verklaard wordt door psychische problemen. Deze problemen lijken ten dele voort te komen uit persoonlijkheidsproblematiek, maar dit kan door een gebrek aan onderzoek niet vastgesteld worden. Wel kunnen verschillende stoornissen in middelengebruik worden vastgesteld, te weten een stoornis in cannabisgebruik en amfetaminegebruik, beide tenminste matig van ernst en een stoornis in alcoholgebruik, waarvan de ernst niet bekend is geworden. Ten slotte kan ook worden gesproken van een ongespecificeerde psychotische stoornis, die sinds zijn verblijf in detentie mogelijk in (gedeeltelijke) remissie is.
Tijdens het onderzoek maakt verdachte geen psychotische indruk. Er is wel een vermoeden van concretistisch denken, wat onderdeel kan uitmaken van een psychotisch proces. Diverse bronnen, zowel uit het politiedossier als uit de milieurapportage, vermelden al langer (periodiek) psychotisch functioneren, met als sterkste aanwijzing een politiemutatie uit oktober 2020, waarin verdachte bij de politie hulp vroeg voor het feit dat er een camera in zijn hoofd zou zijn geïmplanteerd. Omdat niet inhoudelijk met verdachte kon worden gesproken over zijn psychotische belevingen, is de precieze inhoud ervan niet duidelijk geworden en is ook weinig te zeggen over de etiologie ervan, behalve dat geen sprake lijkt te zijn van schizofrenie, omdat daarbij ook tussen de psychotische episodes door sprake moet zijn van duidelijk verminderd (executief) functioneren. Het meest waarschijnlijk is een psychotische stoornis door het gebruik van middelen, in het bijzonder amfetamine. Een waanstoornis is echter niet uitgesloten vanwege de beperkte informatie over het inhoudelijke denken van verdachte.
Alles overziend wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in minimaal sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Na deze intensieve behandeling zal een eveneens langdurig traject van toeleiding naar een instelling voor beschermd wonen noodzakelijk zijn, dit vanwege het ontbreken van enige maatschappelijke inbedding en de complexiteit van de pathologie, die risico’s op verschillende gebieden met zich brengt, zoals terugval in middelengebruik.
7.De schade van benadeelden
€ 20.052,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
€ 19.800,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
€ 18.243,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
€ 18.026,80,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
€ 18.045,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
€ 17.500,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, bestaande uit een vergoeding voor geleden affectieschade.
De officier van justitie vordert bij toewijzing van de vorderingen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van de wettelijke rente.
De vorderingen van [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] dienen voor het overige (affectieschade) niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De vorderingen van [benadeelde 6] en [benadeelde 7] (affectieschade) dienen eveneens niet-ontvankelijk verklaard te worden, dan wel te worden gematigd.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor affectieschade door de vader en moeder van [slachtoffer] voert de raadsman geen verweer.
1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW), onder het vierde lid, genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van naasten en nabestaanden te erkennen.
ten tijde van het overlijdensprake was van zo’n nauwe affectieve relatie met het slachtoffer dat stiefmoeders [benadeelde 6] en [benadeelde 7] in aanmerking komen voor de vergoeding van affectieschade. De rechtbank betrekt hierbij in het bijzonder in haar overweging dat het slachtoffer ten tijde van het overlijden reeds uit huis was en de contacten met hem wisselend waren. [benadeelde 6] en [benadeelde 7] worden hierom niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
De rechtbank is van oordeel dat er in de gegeven omstandigheden geen wettelijke ruimte bestaat voor toewijzing van de verzoeken. Zonder af te doen aan de waardevolle band die verzoekers met hun broer hadden, is de rechtbank gelet op de bedoeling van de wetgever van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden niet een beroep op de wettelijke hardheidsclausule rechtvaardigen. De zussen en broer worden hierom niet-ontvankelijk verklaard in het deel van de vordering dat ziet op affectieschade.
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.De beslissing
moord
onvoorwaardelijke gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
[benadeelde 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 19.874,10(bestaande uit materiële schade en affectieschade);
[benadeelde 1]van een bedrag van
€ 19.874,10te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2021 over een bedrag van € 17.500,-- en vanaf 25 mei 2022 over een bedrag van € 2.374,10;
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 19.874,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2021 over een bedrag van € 17.500,-- en vanaf 25 mei 2022 over een bedrag van € 2.374,10 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
134 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
[benadeelde 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 19.685,40(bestaande uit materiële schade en affectieschade);
[benadeelde 2]van een bedrag van
€ 19.685,40te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2021 over een bedrag van € 17.500,-- en vanaf 25 mei 2022 over een bedrag van € 2.185,40;
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 19.685,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2021 over een bedrag van € 17.500,-- en vanaf 25 mei 2022 over een bedrag van € 2.185,40 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
133 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
[benadeelde 3]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 586,10(bestaande uit materiële schade);
[benadeelde 3]voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 3]van een bedrag van
€ 586,10te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022;
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 586,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
11 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
[benadeelde 4]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 370,80(bestaande uit materiële schade);
[benadeelde 4]voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 4]van een bedrag van
€ 370,80te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022;
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 370,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
7 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
[benadeelde 5]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 436,50(bestaande uit materiële schade);
[benadeelde 5]voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 5]van een bedrag van
€ 436,50te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022;
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 436,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
8 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
[benadeelde 6] en [benadeelde 7]in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;