ECLI:NL:RBOVE:2022:1531

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
C/08/270390 / HA ZA 21-360
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst wegens wanprestatie en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en MRON B.V. De rechtbank oordeelde dat er op 25 november 2019 een perfecte overeenkomst tot stand was gekomen tussen partijen, waarbij [eiseres] als radioloog en aandeelhouder bij MRON zou treden. MRON heeft echter nagelaten om deze overeenkomst na te komen, wat heeft geleid tot een toerekenbare tekortkoming. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] niet heeft ingestemd met een nieuw voorstel van MRON, waardoor er geen nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot ontbinding van de overeenkomst toegewezen en MRON veroordeeld tot schadevergoeding, die nader moet worden opgemaakt in een schadestaatprocedure. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van rechtsverwerking of afgebroken onderhandelingen. De proceskosten zijn voor rekening van MRON.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/270390 / HA ZA 21-360
Vonnis van 18 mei 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [land] ,
eiseres,
advocaat mr. R.A. Kaatee te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MRON B.V.,
gevestigd te Almelo,
gedaagde,
advocaat mr. Y.M. Nijhuis te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en MRON genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 november 2021,
  • de akte overlegging aanvullende producties met de producties 16 en 17 van [eiseres] ,
  • het proces-verbaal van de op 6 april 2022 gehouden mondelinge behandeling, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van beide partijen, de eigen verklaring van [eiseres] en de nadien van de zijde van MRON ontvangen opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

2.1.
Nadat is geoordeeld dat geen omzettingsverklaring is uitgebracht heeft de rechtbank met betrekking tot de kern van het geschil tussen partijen geoordeeld dat tussen partijen op 25 november 2019 een perfecte overeenkomst tot stand is gekomen. Tevens is geoordeeld dat [eiseres] later niet heeft ingestemd met een nieuw voorstel van MRON, zodat ook geen nieuwe overeenkomt tot stand is gekomen. [eiseres] heeft niet ingestemd met het van tafel zijn van de overeenkomst van 25 november 2019 en heeft ook niet het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij haar rechten uit die overeenkomst niet meer zou uitoefenen. Van rechtsverwerking is geen sprake. Door geen uitvoering te willen geven aan de overeenkomst is MRON toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst. De door [eiseres] gevorderde ontbinding van de overeenkomst zal worden toegewezen en MRON dient de schade, waarvan is komen vast te staan dat [eiseres] die daardoor heeft geleden, te vergoeden. Omdat onvoldoende informatie voorhanden is om de schade te begroten, volgt verwijzing naar de schadestaatprocedure. De rechtbank bespreekt hierna hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1.
[eiseres] heeft op 25 september 2019 per e-mail gesolliciteerd naar de functie radioloog bij MRON. Aan het in dienst treden bij MRON als radioloog was verbonden het zich inkopen als aandeelhouder van MRON.
3.2.
Op 7 oktober 2019 is [eiseres] vanuit [land] , waar zij woont en werkt, naar Nederland gekomen voor een sollicitatiegesprek. Dat gesprek heeft ertoe geleid dat [eiseres] werd uitgenodigd om deel te nemen aan de tweede sollicitatieronde bestaande uit een meeloopdag die op 15 oktober 2019 heeft plaatsgevonden in de ziekenhuizen in Hengelo en Enschede.
3.3.
Op 21 oktober 2019 heeft MRON [eiseres] per e-mail laten weten:
3.4.
Op 25 oktober 2019 heeft [eiseres] per e-mail op dit bericht van MRON gereageerd met de constatering dat zij bijna een positie heeft gekregen binnen de vennootschap. Met het oog op een aanstaande verhuizing heeft [eiseres] vervolgens aangegeven dat zij bepaalde zaken moest voorbereiden, waarna zij op 28 oktober 2019 een e-mail van MRON heeft ontvangen met daarbij een PowerPointpresentatie over de procedure om als aandeelhouder toe te treden tot de vennootschap. Op verzoek van [eiseres] heeft MRON haar op 4 november 2019 aanvullende informatie gestuurd in de vorm van jaarrekeningen, een format werkgeversverklaring voor het aanvragen van een hypotheek en de hoogte van het dividend dat MRON de afgelopen jaren heeft
uitgekeerd.
3.5.
Bij e-mail van 25 november 2019 heeft MRON meegedeeld:
[eiseres] heeft nog diezelfde dag als volgt gereageerd:
3.6.
Op 26 november 2019 heeft [eiseres] een e-mail ontvangen met het verzoek of de
belafspraak verplaatst kon worden naar 2 december 2019. Tijdens het gesprek van 2 december 2019 heeft [eiseres] te horen gekregen dat iemand kritiek had geuit op haar functioneren. Afgesproken werd om daarover op 4 december 2019 verder te praten.
3.7.
Het telefoongesprek dat op 4 december 2019 heeft plaatsgevonden tussen [eiseres] enerzijds en anderzijds drie leden van het dagelijks bestuur van MRON, te weten de heer [A] , bedrijfskundig manager, de heer [B] , voorzitter van het dagelijks bestuur, en de heer [C] , is door [eiseres] opgenomen en door MRON schriftelijk uitgewerkt. Uit de van het gesprek gemaakte transcriptie [Rechtbank: waarin de onderstrepingen zijn aangebracht door MRON] blijkt onder meer dat is gezegd:
(…)
(…)
(…)
(…)
3.8.
Op 10 december 2019 heeft [eiseres] in een e-mail aan de heer [A] de telefoongesprekken die op 2 en 4 december 2019 hebben plaatsgevonden als volgt samengevat:
3.9.
De AvA is op 6 januari 2020 niet akkoord gaan met het voorgenomen besluit om [eiseres] een dienstverband van een halfjaar met MRON aan te laten gaan voorafgaand aan de uitvoering van het besluit om haar te benoemen als radioloog en aandeelhouder, indien dit halfjaar positief werd geëvalueerd. De toetredingsprocedure van [eiseres] is vervolgens stopgezet. MRON heeft [eiseres] hierover op 9 januari 2020 telefonisch ingelicht.
3.10.
Op 5 januari 2021 heeft [eiseres] weer contact opgenomen met MRON:
3.11.
MRON heeft zich uitsluitend bereid getoond om de kale reiskosten van [eiseres] te vergoeden. Omdat dit voor [eiseres] niet acceptabel was, heeft zij deze rechtszaak aanhangig gemaakt.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de overeenkomst tussen [eiseres] en MRON te ontbinden op grond van een
toerekenbare tekortkoming van MRON;
II. MRON te veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiseres] heeft
geleden en zal lijden, primair doordat ontbinding in plaats van wederzijdse
nakoming heeft plaatsgevonden en/of MRON de overeenkomst met haar
niet is nagekomen door geen uitvoering te geven aan het besluit waarmee
[eiseres] is benoemd tot aandeelhouder van de vennootschap en haar
aanstelling als radioloog binnen MRON, subsidiair door ongeoorloofd de
onderhandelingen ter zake van een dergelijke overeenkomst af te breken;
III. voornoemde schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens
de wet en in dat kader te verwijzen naar een schadestaatprocedure;
IV. MRON te veroordelen in de kosten van deze procedure (inclusief nakosten), te
vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na
betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis tot de dag van volledige
betaling.
4.2.
MRON voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Omzettingsverklaring

5.1.
MRON stelt dat [eiseres] bij brief van 10 mei 2021 een omzettingsverklaring heeft uitgebracht. Daarmee heeft [eiseres] volgens MRON haar keus om vervangende schadevergoeding te willen ontvangen in plaats van nakoming of ontbinding van de overeenkomst of aanvullende schadevergoeding, aan MRON kenbaar gemaakt. Die keus is definitief in die zin dat op een omzettingsverklaring in beginsel niet kan worden terug gekomen. Dat doet [eiseres] in de visie van MRON nu wel door alsnog zonder enige motivering ontbinding van de overeenkomst en (aanvullende) schadevergoeding te vorderen. Daarmee missen deze vorderingen volgens MRON een deugdelijke juridische grondslag, wat moet leiden tot een afwijzen van die vorderingen.
5.2.
Volgens [eiseres] is niet daadwerkelijk tot omzetting overgegaan. In de bewuste brief staat vermeld:
‘Voor zover noodzakelijk geldt deze brief tevens als een omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek’.Die noodzaak was er niet. Er is volgens [eiseres] duidelijk een voorbehoud gemaakt, met de tekst “voor zover noodzakelijk”.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de bewuste zinsnede in de brief van 10 mei 2021 niet is aan te merken als een omzettingsverklaring. Namens [eiseres] is ter zitting terecht betoogd dat een dergelijke verklaring niet te rijmen valt met de aanspraak die [eiseres] maakt op vergoeding van de schade bestaande uit het positieve contractsbelang. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] zowel in de brief van 10 mei 2021 als in de dagvaarding aanspraak maakt op deze vorm van schadevergoeding die zich niet verhoudt met een omzettingsverklaring en dat bovendien bij beide gelegenheden is vermeld dat slechts sprake is van een omzettingsverklaring onder voorbehoud, namelijk voor zover dit noodzakelijk is. In deze context heeft MRON er niet van mogen uitgaan dat [eiseres] een onvoorwaardelijke omzettingsverklaring heeft uitgebracht. Het rechtsgevolg van het ontvangen van een dergelijke omzettingsverklaring door de wederpartij, namelijk dat de oorspronkelijke verbintenis wordt omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding, waardoor zuivering door de schuldenaar, maar ook het alsnog vorderen van nakoming of ontbinding van de oorspronkelijke verbintenis door de schuldeiser niet meer mogelijk is, is dan ook niet ingetreden.
5.4.
Ter zitting is namens [eiseres] toegelicht dat het gemaakte voorbehoud was bedoeld voor het geval dat MRON opeens alsnog zou stellen dat zij zou nakomen of dat de ontbinding om wat voor reden dan ook geen stand zou houden. Door MRON is er terecht op gewezen dat deze uitleg niet valt te rijmen met het feit dat een omzettingsverklaring nu juist is bedoeld om te voorkomen dat de schuldenaar alsnog nakomt. Dit betekent echter niet dat MRON de bewuste zinsnede eerder, dat wil zeggen vóór de ter zitting gegeven uitleg, anders had mogen opvatten. Tot dat moment had de combinatie van het feit dat onveranderd het positieve contractbelang werd gevorderd en het gemaakte voorbehoud, voor MRON aanleiding moeten zijn om te concluderen dat van een omzettingsverklaring geen sprake is geweest. Gelet op de stellingname van [eiseres] ter zitting zoals omschreven onder 5.3 en het feit dat zij haar vordering van het positief contractsbelang handhaaft, is er dus geen moment geweest dat MRON er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [eiseres] een omzettingsverklaring heeft uitgebracht.
5.5.
Hieruit volgt dat MRON zich ten onrechte op het standpunt stelt dat [eiseres] geen ontbinding van de overeenkomst en vervangende schadevergoeding kan vorderen.
Is er een (perfecte) overeenkomst tot stand gekomen?
5.6.
Voordat kan worden vastgesteld of het beroep op ontbinding en de daarmee samenhangende vordering van schadevergoeding kan slagen, dient eerst beoordeeld te worden of tussen partijen een perfecte overeenkomst tot stand is gekomen.
5.7.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 lid 1 BW). Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht tot één of meer bepaalde personen vormt een aanbod, indien het voldoende bepaald is en daaruit blijkt van de wil van de aanbieder om in geval van aanvaarding gebonden te zijn.
De aanvaarding is een tot de aanbieder gerichte wilsverklaring. De aanvaarding moet inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen. Of hiervan sprake is hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid.
5.8.
Volgens [eiseres] is een overeenkomst tot stand gekomen en wel toen [eiseres] op 22 november 2019 door de AvA werd benoemd tot aandeelhouder van MRON, of op het moment dat MRON dit feit op 25 november 2019 aan haar meedeelde, of op het moment dat [eiseres] nog diezelfde dag instemmend op die benoeming reageerde. Alle belangrijke
informatie over de toetredingsprocedure (zowel juridisch als financieel) hadden partijen voorafgaand aan die benoeming al per e-mail en telefoon besproken en er resteerden nog slechts enkele uitvoeringshandelingen, zoals ondertekening van de toetredingsovereenkomst en de akte levering aandelen. De verbintenissen die partijen op zich hebben genomen, waren volgens [eiseres] voldoende bepaalbaar in de zin van artikel 6:217 BW.
5.9.
MRON is van mening dat op 22 of 25 november 2019 nog geen volledige overeenkomst tot stand was gekomen. Na het besluit van de AvA dienden nog diverse essentiële concept-overeenkomsten en -aktes te worden gewisseld en dienden (rechts)handelingen plaats te vinden ter effectuering van dat besluit, waaronder het tekenen van de toetredingsakte, de arbeidsovereenkomst en de uitgifte/levering van de aandelen middels notariële akte. Het gaat daarbij niet enkel om een uitwerking van een tot stand gekomen afspraak of wilsovereenstemming, maar essentialia voor het ontstaan van een overeenkomst, zo stelt MRON.
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is er op 25 november 2019 definitieve overeenstemming bereikt over het in dienst treden van [eiseres] als radioloog bij MRON en haar benoeming als aandeelhouder van MRON. Op die dag heeft [eiseres] het aanbod van MRON daartoe geaccepteerd. Partijen waren het op dat moment eens over de essentialia van de overeenkomst. Die zijn deels aan de orde geweest in het gesprek dat op 21 oktober 2019 tussen [eiseres] en MRON heeft plaatsgevonden. Uit de e-mail van [eiseres] van 25 oktober 2019 blijkt dat in het bewuste gesprek onder meer is gesproken over de financiën, maar dat zij daarover nog vragen had, die zij graag (snel) beantwoord zag omdat zij de verhuizing van [land] naar Nederland in gang moest zetten. MRON laat in een e-mail van 28 oktober 2019 weten dat het goed is om vragen die [eiseres] heeft al voor de veradering van de AvA op 22 november 2019 te stellen. Als bijlage wordt een powerpointpresentatie toegevoegd die volgens MRON normaalgesproken aan nieuwe aandeelhouders wordt getoond, met daarbij de opmerking:
‘Wellicht geeft dit ook gedeeltelijk antwoord op jouw vragen of genereert het nieuwe vragen’.Op 4 november 2019 stuurt MRON nog aanvullende informatie in de vorm van jaarrekeningen, een format werkgeversverklaring voor het aanvragen van een hypotheek en informatie over de hoogte van het dividend dat MRON de afgelopen jaren heeft uitgekeerd.
5.10.1.
Uit deze door MRON verstrekte informatie blijkt onder meer dat aandeelhouders 1.000 aandelen kopen met een nominale prijs rond de € 32.000 en een lening aan MRON verstrekken van ongeveer € 60.000. In ruil daarvoor wordt met een vaste aanstelling als radioloog binnen MRON een brutosalaris verdiend van € 108.000 inclusief een jaarlijks dividend van ongeveer € 65.000 bruto. [eiseres] stelt dat zij niet de intentie heeft gehad om over dit standaard aanbod te onderhandelen. Dit strookt met het feit dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] na ontvangst van deze informatie nog nadere vragen heeft gesteld voordat zij op 25 november 2019 de haar aangeboden positie bij MRON heeft aanvaard. [eiseres] wijst erop dat MRON nooit onderdelen heeft aangewezen die nog onderhandelbaar waren of waarover doorgaans nog wordt onderhandeld met een nieuwe aandeelhouder.
5.10.2.
De rechtbank onderschrijft de stelling van [eiseres] dat het tekenen van de toetredingsakte, de arbeidsovereenkomst, de notariële akte tot uitgifte/levering van aandelen en het benoemingsbesluit tot bestuurder van de vennootschap, handelingen zijn ter formalisatie van de benoeming van [eiseres] als aandeelhouder en de tussen haar en MRON gesloten overeenkomst. Dit betekent dat de rechtbank MRON niet volgt in haar stelling dat zonder deze handelingen geen perfecte overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. MRON verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar artikel 3b van de statuten van MRON, waaruit volgt dat het rechtsgeldig benoemd zijn als bestuurder en een getekende arbeidsovereenkomst kwalitietsvereisten zijn voor het zijn van een aandeelhouder van MRON. Dat artikel luidt voor zover hier van belang als volgt:
(…)
5.11.
Anders dan MRON leest de rechtbank hierin niet dat het tekenen van de bedoelde documenten een vereiste is om de overeenkomst tot stand te laten komen, maar eerder een onderstreping van het onlosmakelijk verbonden zijn van de arbeidsovereenkomst met en het aandeelhouderschap van MRON. Dat blijkt ook uit het tweede lid van artikel 3b, waaruit volgt dat als de aandeelhouder niet aan het in het eerste lid bepaalde voldoet, hij/zij het stemrecht als aandeelhouder verliest en hij de aandelen dient aan te bieden aan de mede-aandeelhouders van MRON.
5.12.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van [eiseres] dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiseres] de voorwaarden die waren verbonden aan het worden van werknemer/aandeelhouder van MRON heeft geaccepteerd, omdat zij anders niet tot aandeelhouder zou zijn benoemd. MRON stelt dat normaal gesproken nog stukken tussen partijen en/of de notaris worden gewisseld voordat ze worden getekend, zodat vragen en opmerkingen van de kandidaat nog kunnen woren beantwoord of verwerkt. Deze vragen- en opmerkingenronde is hier in onderling overleg echter naar voren gehaald, zoals blijkt uit hetgeen onder 5.10 is overwogen. Zowel door [eiseres] als door MRON zijn daarna geen nadere bespreekpunten opgeworpen. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank met de benoeming van [eiseres] als aandeelhouder door MRON, de acceptatie van de positie bij MRON door [eiseres] en het door beide partijen in gang zetten van en het maken van afsrpaken voor de formele handelingen die nog nodig waren, een voldoende bepaalbare wederkerige overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen.
Hebben partijen een nieuwe/gewijzigde overeenkomst gesloten?
5.13.
Het hiervoor gegeven oordeel leidt ertoe dat de meer subsidiaire stelling van MRON, dat partijen op 10 december 2019 een nieuwe, gewijzigde overeenkomst hebben gesloten, beoordeeld dient te worden. Volgens MRON zou [eiseres] op grond van die nieuwe overeenkomst tijdelijk voor een periode van een half jaar in dienst treden van MRON (op basis van louter een arbeidsovereenkomst) om te bezien of het aandeelhouderschap na ommekomst van deze periode en bij positieve evaluatie alsnog geëffectueerd zou kunnen worden.
5.14.
[eiseres] heeft volgens MRON zelf aangegeven dat zij ermee akkoord gaat dat het
gewijzigde voorstel ter finale besluitvorming aan de AvA wordt voorgelegd, en dit
samen met haar man uitvoerbaar te maken voor haar gezin. Zij heeft in de visie van MRON geen enkel voorbehoud gemaakt hierin. Integendeel, zij heeft juist expliciet gevraagd of zij zelf eerst akkoord diende te geven op het voorstel voordat MRON het aan de AvA zou voorleggen. Daarop antwoordde MRON naar haar zeggen bevestigend met de uitleg dat het geen zin zou hebben het voorstel aan de AvA voor te leggen als [eiseres] er niet mee akkoord zou zijn.
5.15.
Namens [eiseres] wordt betwist dat zij met het alternatieve voorstel akkoord is gegaan, dat zij de oorspronkelijke overeenkomst heeft prijsgegeven en dat een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. [eiseres] zou slechts de AvA in staat hebben willen stellen een alternatief voorstel aan haar te presenteren.
[eiseres] heeft ter zitting desgevraagd verklaard:
‘Ik begreep dat het dagelijks bestuur van MRON in een lastig parket terecht was gekomen nadat het geruchten over mijn functioneren had gehoord en ik begreep dat ze daar richting de AvA wat mee moesten. Het bestuur heeft mij toestemming gevraagd om die geruchten tijdens de AvA te bespreken. Ik was er van overtuigd dat de mensen binnen MRON die mij kennen van vroeger en die eerder met mij gewerkt hebben, zouden uitleggen dat sprake was van een storm in een glas water, dat de uitkomst zou zijn dat gewoon uitvoering gegeven kon worden aan de overeenkomst.
(…)
Ik ging dan ook uit van een positieve uitkomst. Het bestuur wilde aan de AvA een proeftijd van 6 maanden voorleggen. Het bestuur heeft mij gezegd dat het aan de AvA was om te beslissen en dat de AvA ook anders zou kunnen beslissen. Ik heb dat anders opgevat als ‘positief anders’, in de zin van dat de oorspronkelijke overeenkomst toch door zou gaan, maar het is geen seconde bij mij opgekomen dat de uitkomst ook zou kunnen zijn dat het helemaal niet door zou gaan. Ik ben er absoluut van uitgegaan dat het oorspronkelijke voorstel nog steeds op tafel lag. Ik had intussen contact gehad met mensen binnen MRON en die hadden tegen me gezegd dat het wel goed zou komen.
(…)
Ik werd tijdens dat telefoongesprek ontzettend overvallen door de mededeling dat ze negatieve informatie over mij hadden gekregen en dat ze een langere proeftijd wilden. Ik was in shock, vooral na mijn positieve ervaringen tijdens de sollicitatieprocedure bij MRON. Ik heb tijdens dat gesprek niet gezegd dat we al een overeenkomst hadden en dat ze me niet een langere proeftijd konden opleggen. Ik was heel positief over MRON na mijn goede ervaringen in de sollicitatieprocedure. Ik begreep het dilemma waar het bestuur mee zat en ik wilde ze het niet nog lastiger maken.’
5.16.
Bij de vraag of partijen een nieuwe overeenkomst hebben gesloten en, als dit het geval is, wat de inhoud daarvan is, is niet enkel van belang de zuiver taalkundige uitleg van wat partijen schriftelijk hebben vastgelegd, maar komt het ook aan op de zin die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen en op wat zij in dat kader redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
5.17.
MRON stelt dat [eiseres] evident ermee akkoord is gegaan dat het gewijzigde voorstel van MRON ter finale besluitvormig aan de AvA wordt voorgelegd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat MRON hiermee bedoelt te stellen dat [eiseres] het voorstel van het dagelijks bestuur van MRON om de proeftijd tot 6 maanden te verlengen en daarna te beoordelen of [eiseres] als werknemer en aandeelhouder deel van MRON kan gaan uitmaken, heeft geaccepteerd, dat daarmee de oorspronkelijke overeenkomst van tafel is en dat [eiseres] ook heeft geaccepteerd dat dit gewijzigde voorstel aan de AvA wordt voorgelegd en dat zij voorafgaand aan de AvA-vergadering van 6 januari 2020 heeft ingestemd met welke beslissing de AvA ook op dat voorstel zal nemen.
5.18.
De rechtbank volgt MRON daarin niet. Daarbij acht de rechtbank van belang dat wat wordt gepresenteerd als een schriftelijke overeenkomst, in werkelijkheid een schriftelijke uitwerking is van een telefoongesprek dat op 4 december 2019 tussen partijen is gevoerd en een e-mail die [eiseres] op 10 december 2019 aan MRON heeft gestuurd, met daarin een door [eiseres] gemaakte - korte - samenvatting van de telefoongesprekken die op 2 en 4 december 2019 tussen partijen zijn gevoerd. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij voorafgaand aan het telefoongesprek op 4 december 2019 van MRON alleen had gehoord dat MRON onplezierige informatie over haar had gehoord en daarover met haar in gesprek wilde, maar dat zij niet wist wat MRON had gehoord en van wie. [eiseres] heeft eveneens onweersproken gesteld dat zij tijdens het bewuste telefoongesprek werd overvallen door de mededeling dat MRON een langere proeftijd wilde. Deze context, waarin MRON wist waarover zij met [eiseres] in gesprek wilde, waarin MRON zich op dit gesprek heeft kunnen voorbereiden en waar voor MRON drie personen aan dit gesprek deelnamen, terwijl [eiseres] alleen en (met betrekking tot het te bespreken onderwerp) onvoorbereid het gesprek inging, acht de rechtbank van belang bij de uitleg die aan de tijdens het gesprek afgelegde verklaringen kan en mag worden gegeven. Daar komt bij dat uit de transcriptie blijkt dat er door MRON in relatief korte tijd mondeling veel relevante inhoudelijke en procedurele informatie is verschaft, waarop [eiseres] in dat gesprek ad hoc en zonder (juridische) bijstand, heeft moeten reageren.
5.19.
Uit de transcriptie blijkt dat de communicatie dusdanig rommelig en onvolledig is, dat niet zonder meer duidelijk is waarmee [eiseres] heeft ingestemd. Daar waar [eiseres] zegt:
‘Ik vind het eigenlijk wel een goed idee dat jullie dat ook met de rest bespreken en ik zie dan graag jullie voorstel tegemoet’is niet evident wat met
‘dat’wordt bedoeld. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat het bestuur haar toestemming heeft gevraagd om de geruchten tijdens de AvA te bespreken, wat er op zou kunnen duiden dat het woord ‘dat’ daarop ziet. Uit de zin die daarop volgt (zie r.o. 2.7) blijkt dat [eiseres] met betrekking tot dat voorstel haar eigen afweging wil maken en de mogelijkheid wil hebben om het niet te accepteren als zij het helemaal niet ziet zitten. Even later in het telefoongesprek blijkt dat [eiseres] die mogelijkheid niet krijgt van MRON. Immers, als [eiseres] vraagt:
‘Moet ik eerst mijn akkoord geven voordat jullie dat in de groep bespreken of…?’, waarbij ‘dat’ ziet op het gewijzigde voorstel van MRON, is de reactie van MRON in feite ‘take it or leave it’: Als je nu al weet dat het voorstel tot het verlengen van de proeftijd niet haalbaar is, dan hoeven we het ook niet aan de AvA voor te leggen. De reactie van [eiseres] hierop is:
‘Nee, oke. Nee, prima. Is goed. Ja’.Naar het oordeel van de rechtbank geeft dit antwoord blijk van het door [eiseres] omschreven ‘overdonderd zijn’ door de hele situatie en mag door MRON onder de hiervoor geschetste omstandigheden hierin geen onvoorwaardelijke instemming met het door haar kennelijk bedoelde voorstel worden gelezen. Duidelijk is dat [eiseres] te zijner tijd, nadat het voorstel in de AvA is besproken, een eigen afweging wilde maken. Uit de ter zitting door [eiseres] afgelegde verklaring blijkt dat zij nog steeds hoopte en verwachte dat tijdens de AvA zou blijken dat het allemaal loos alarm was en dat het niet tot een verlenging van de proeftijd zou komen. [eiseres] , die de moeilijke positie van het dagelijks bestuur van MRON begreep, heeft zich onder die omstandigheden flexibel en constructief opgesteld en met MRON gezocht naar een oplossing. Uit de verklaring van [eiseres] ter zitting blijkt dat dat ook de reden is geweest dat ze toen niet heeft gezegd dat er al een overeenkomst lag. [eiseres] , die zich op dat moment als sollicitant [1] in een van MRON afhankelijke positie bevond, heeft in hoop en vertrouwen op een goede afloop de verhoudingen niet op scherp willen stellen.
5.20.
Diezelfde uit nood geboren flexibele houding blijkt uit de e-mail die [eiseres] op
10 december 2019 stuurt. Uit de tekst van die e-mail blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [eiseres] slechts toestemming geeft om de geruchten te bespreken tijdens de AvA en eventueel de proeftijd te verlengen van twee maanden naar zes maanden. Daarnaast laat [eiseres] weten dat ze begrijpt dat de AvA het orgaan is dat een definitieve beslissing neemt over het voorstel van het dagelijks bestuur en zegt zij toe haar uiterste best te zullen doen om het finale besluit van de AvA uitvoerbaar te maken met haar gezin. Anders dan MRON, leest de rechtbank daarin geen harde toezegging van [eiseres] dat zij instemt met welk besluit dan ook van de AvA.
5.21.
Bovendien is ter zitting gebleken dat [eiseres] , mede gezien de geruststellende opmerkingen die zij van MRON-medewerkers had gekregen, ervan uitging dat het goed zou komen en dat het waarschijnlijk niet tot een verlenging van de proefperiode zou komen. [eiseres] heeft hooguit rekening gehouden met de optie dat er toch een proeftijdverlenging zou volgen, maar niet met de optie dat de hele samenwerking met MRON niet door zou gaan. En naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] daar ook geen rekening mee hoeven houden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de transcriptie van het telefoongesprek, zoals weergegeven onder 3.7, blijkt dat MRON twee mogelijke uitkomsten heeft geschetst: de AvA stemt in met het voorstel van het dagelijks bestuur, of de AvA stemt niet in. Daar waar het cruciaal is om duidelijke informatie te verstrekken, laat MRON dit vervolgens na. In het geval de AvA niet met het voorstel instemt, is het gevolg volgens MRON
: ‘we komen terug op ons besluit om haar een aandeelhouderschap…’, en dan zitten we weer in een andere situatie’. [eiseres] vraagt MRON op dat moment terecht op te helderen wat wordt bedoeld met terugkomen op het besluit. Die opheldering geeft MRON niet. MRON legt niet concreet uit wat de consequentie zal zijn als de AvA niet met het voorstel instemt en vermeldt niet dat het ook een optie zou kunnen zijn dat partijen in dat geval helemaal geen arbeids- en aandeelhoudersrelatie aangaan. Dit had wel van MRON mogen worden verwacht. Zij is immers de partij die het nieuwe voorstel heeft geformuleerd, die de besluitvormingsprocessen in haar organisatie behoort te kennen en die gevolgen van te nemen besluiten behoort te overzien. Het was aan MRON om daarover aan een sollicitant als [eiseres] duidelijkheid te verschaffen. Dat is niet (voldoende) gebeurd.
5.22.
Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat [eiseres] heeft ingestemd met het nieuwe voorstel van MRON, zodat geen nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. Evenmin kan worden aangenomen dat [eiseres] heeft ingestemd met het van tafel zijn van de op
25 november 2019 tot stand gekomen overeenkomst. Daarvoor is immers nodig dat zij heeft begrepen dat de nul-optie, te weten helemaal geen arbeids- en aandeelhoudersrelatie tussen partijen, op tafel lag. Zoals hiervoor is overwogen heeft MRON dat onvoldoende duidelijk gemaakt, heeft [eiseres] met deze optie geen rekening gehouden en heeft zij dat ook niet hoeven te doen. Uitgangspunt bij de verdere beoordeling dient dan ook te zijn het bestaan van de op
25 november 2019 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst.
Rechtsverwerking
5.23.
MRON stelt dat [eiseres] bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij haar rechten uit de overeenkomst niet meer zou uitoefenen. [eiseres] heeft immers, nadat haar op 9 januari 2020 het AvA-besluit was meegedeeld en haar te kennen was gegeven dat MRON niet langer met haar in zee wilde gaan, pas op 5 januari 2021 weer wat van zich laten horen. In een e-mail van die datum heeft [eiseres] MRON verzocht de door haar in verband met de sollicitatie gemaakte kosten te vergoeden. MRON wijst erop dat [eiseres] in de e-mail bijvoorbeeld niet aangeeft dat indien MRON onverhoopt niet akkoord zou gaan met de vergoeding van de door haar opgegeven kosten, zij een gerechtelijke procedure zal beginnen. Daarnaast stelt MRON onredelijk (financieel) te worden benadeeld in het geval [eiseres] haar rechten alsnog succesvol uitoefent.
5.24.
Voor het slagen van een beroep op rechtsverwerking moet sprake zijn van een gedraging van de gerechtigde, in dit geval [eiseres] . Tijdsverloop of alleen stilzitten is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Volgens vaste rechtspraak is voor rechtsverwerking nodig dat [eiseres] zich heeft gedragen op een wijze die maakt dat het vervolgens geldend maken van haar recht op in dit geval ontbinding van de overeenkomst wegens toerekenbaar niet nakomen en schadevergoeding, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid daarmee onverenigbaar is. Van een dergelijke onverenigbaarheid is volgens de Hoge Raad sprake in twee gevallen. Ten eerste, als bij MRON het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de [eiseres] haar recht niet meer zal uitoefenen. Ten tweede als de positie van de MRON onredelijk wordt benadeeld als [eiseres] haar recht alsnog uitoefent.
5.25.
De rechtbank is van oordeel dat MRON er niet door het enkele verstrijken van bijna een jaar gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [eiseres] haar recht op schadevergoeding wegens wanprestatie niet meer zou uitoefenen. In de e-mail van 5 januari 2021 zoals weergegeven onder 2.7, verwijst [eiseres] naar haar succesvolle sollicitatie en aanname bij MRON. Daarmee doet zij naar het oordeel van de rechtbank een beroep op de tot stand gekomen overeenkomst. MRON heeft dus ook uit deze e-mail niet mogen afleiden dat [eiseres] haar rechten uit die overeenkomst heeft prijsgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van [eiseres] om haar sollicitatiekosten te vergoeden om er vervolgens ‘een punt achter te zetten’ en ‘alles af te sluiten’, te kwalificeren als een aanbod ter finale kwijting. Dit aanbod is door MRON niet geaccepteerd, omdat zij zich slechts bereid heeft getoond een klein deel van de door [eiseres] gevraagde kosten, namelijk de kale reiskosten, te vergoeden. Dit maakt voor [eiseres] de weg vrij om in deze procedure de ontbinding van de overeenkomst en ten titel van schadevergoeding het positief contractsbelang te vorderen. MRON heeft weliswaar gesteld dat zij daardoor onredelijk wordt benadeeld, maar de rechtbank zal deze stelling als niet nader onderbouwd, passeren. Van rechtsverwerking is dus geen sprake.
5.26.
Van afgebroken onderhandelingen is ook geen sprake, zodat wat partijen daarover hebben gesteld, onbesproken kan blijven.
5.27.
De rechtbank verbindt aan al het voorgaande de conclusie dat MRON door geen uitvoering te gegeven aan het besluit waarmee [eiseres] is benoemd tot aandeelhouder van de vennootschap en door haar aanstelling als radioloog binnen MRON niet te verwezenlijken, toerekenbaar is tekortgeschoten in de contractuele verplichtingen die zij jegens [eiseres] heeft. De vordering tot ontbinding van de overeenkomst zal dan ook worden toegewezen.
Schade
5.28.
In artikel 6:277 en ook in artikel 6:74 BW ligt besloten dat (ook) de schade die het gevolg is van niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst, daaronder begrepen het positief contractsbelang, vergoed moet worden door de schuldenaar wiens verzuim heeft geleid tot het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst (HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684). MRON is dus in beginsel gehouden de schade die [eiseres] als gevolg van dit toerekenbare
tekortschieten lijdt te vergoeden.
5.29.
[eiseres] vordert als schadevergoeding primair het positieve contractsbelang, bestaande uit het verschil in inkomen tussen haar huidige functie in [land] (wat lager is) en het inkomen dat zij als aandeelhouder zou verdienen bij MRON (wat hoger is). Subsidiair vordert [eiseres] het negatieve contractsbelang, dat wil zeggen alle gemaakte kosten voor de sollicitatie bij MRON. De schade dient volgens [eiseres] nader te worden opgemaakt bij staat buiten deze procedure.
5.30.
MRON betwist dat sprake is van schade als gevolg van handelen of nalaten van MRON en stelt [eiseres] juist voor schade te hebben behoed doordat zij zich al in een vroeg stadium zuiver en transparant naar [eiseres] heeft opgesteld. Zo is voorkomen dat de situatie zou ontstaan dat de AvA naar aanleiding van de informatie van de ongevraagde referenten het besluit zou nemen [eiseres] te ontslaan, waarmee automatisch de arbeidsovereenkomst en daarmee het aandeelhouderschap eindigt. Bovendien heeft [eiseres] de door haar gestelde schade niet onderbouwd, wat in de weg staat aan de door [eiseres] gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure, zo stelt MRON.
5.31.
De rechtbank overweegt dat MRON, door [eiseres] zo snel als mogelijk op de hoogte te stellen van de informatie die haar ter ore was gekomen, en door te voorkomen dat [eiseres] al met haar gezin vanuit [land] naar Nederland was verhuisd om vervolgens te worden ontslagen, haar de daarmee gepaard gaande tijd, moeite en kosten heeft bespaard. De rechtbank acht het gezien de stellingen van MRON echter wel aannemelijk dat als MRON wel, zoals zij verplicht was, uitvoering had gegeven aan de overeenkomst, [eiseres] in ieder geval twee maanden bij MRON in dienst was geweest. Tenminste de daarmee gepaard gaande verdiensten is [eiseres] door toedoen van MRON misgelopen. Ook staat vast dat [eiseres] kosten heeft moeten maken om het de overeenkomst tot stand te brengen. Zo heeft zij in ieder geval reiskosten gemaakt en heeft zij vrije dagen moeten opnemen in verband met de sollicitatie. Deze kosten en het verschil tussen het salaris dat zij gedurende twee maanden bij MRON zou hebben verdiend en wat zij in die maanden bij haar huidige werkgever heeft verdiend, is naar het de rechtbank voorshands voorkomt, aan te merken als schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
5.32.
Omdat wel aannemelijk is dat [eiseres] tenminste de hiervoor beschreven schade heeft geleden, maar de in het geding ingebrachte informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt om al over te gaan tot begroting van die schade, en er bovendien door MRON is gesteld dat zij schadebeperkend heeft gehandeld, zal de rechtbank MRON veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
5.33.
Uit de eigen verklaring die [eiseres] tijdens de zitting heeft voorgelezen, maakt de rechtbank op dat voor [eiseres] zwaarder weegt de schade die zij steeds weer ervaart en die eruit bestaat dat op grond van ‘een roddel bij een borrel’, afkomstig van mensen van wie MRON de naam niet aan [eiseres] wilde doorgeven terwijl onduidelijk is gebleven of deze mensen bij MRON anonimiteit hadden bedongen, haar carrièrekansen in Nederland zijn verkeken. [eiseres] stelt na haar sollicitatie bij MRON steeds geconfronteerd te worden met de manier waarop de procedure bij MRON is geëindigd. In het kleine circuit van radiologen in Nederland gingen naar haar zeggen de roddels die hebben geleid tot het afbreken van de sollicitatieprocedure bij MRON rond en volgende sollicitaties van [eiseres] ketsten af op de afloop van de sollicitatie bij MRON.
Door MRON is terecht betoogd dat dat deze stelling van [eiseres] geen weerslag vindt in haar vorderingen. Naar aanleiding van het proces-verbaal heeft MRON nog gesteld dat zij ter zitting heeft aangegeven dat het causale verband niet is onderbouwd en wordt betwist door MRON. Door de aanwezige leden van het dagelijks bestuur van MRON is ter zitting echter verklaard dat zij [eiseres] hebben ‘verdedigd’ tijdens die AvA. Maar het feit dat er ooit eerder iemand bij MRON is aangenomen waarover twijfels bestonden, wat later heeft geleid tot problemen, is naar hun zeggen tijdens de AvA een eigen leven gaan leiden en heeft waarschijnlijk een rol gespeeld bij het besluit van de AvA om niet meer met [eiseres] in zee te willen gaan. Tijdens het telefoongesprek van 4 december 2019 heeft MRON gesteld dat
‘(…) wij wel redelijk groot zijn, een redelijk spin in ‘t web in Nederland, en Nederland is wat dat betreft klein, dan gaat de roomer[rechtbank: lees: rumor]
heel snel en dan komt er opeens allerlei informatie boven die ongevraagd is. Er zijn sommige mensen die elkaar in de stad tegenkomen of er zijn mensen die elkaar op een congres tegenkomen of samen ergens naartoe moeten voor een vereniging en dan komt er van alles boven’.Indien deze stellingen in samenhang worden bezien, komt de op zichzelf door MRON niet weersproken stelling van [eiseres] dat volgende sollicitaties in Nederland mislukken vanwege de afloop van haar procedure bij MRON, de rechtbank niet onaannemelijk voor. Hoewel dat niet van invloed kan zijn op de uitkomst van deze procedure, zou het MRON sieren als zij zich zou inspannen om de onevenredig grote gevolgen van deze gang van zaken voor [eiseres] te verzachten of ongedaan te maken. Gezien de spilfunctie die MRON zichzelf binnen radiologie in Nederland toekent moet dit zeker mogelijk zijn.
Proceskosten
5.34.
MRON zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proces- en nakosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 122,19
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat € 1.126,00 (2 punt × tarief € 563,00)
Totaal € 1.557,19.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
ontbindt de op 25 november 2019 tussen [eiseres] en MRON tot stand gekomen overeenkomst op grond van een toerekenbare tekortkoming van MRON,
6.2.
veroordeelt MRON tot vergoeding van de daardoor door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
6.3.
veroordeelt MRON in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op
€ 1.557,19,
6.4.
veroordeelt MRON in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 163,- zonder betekening en € 248,- in geval van betekening, indien en voor zover MRON niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald, MRON daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022. [2]

Voetnoten

2.type: