Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van het ZW-dagloon van een uitzendkracht. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.J. Bek, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verweerder), dat het ZW-dagloon had vastgesteld op € 116,11. Eiser was van mening dat dit bedrag te laag was en dat de loonaangifte van zijn werkgever niet correct was, wat leidde tot een onjuiste berekening van het dagloon.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 22 juni 2020 werkzaam was bij zijn werkgever en zich op 16 september 2020 ziek had gemeld. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder de grenzen van een redelijke wetstoepassing had overschreden door het dagloon op € 116,11 vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit in dit geval leidde tot een kennelijk onredelijke of onevenredige uitkomst, omdat het loon dat eiser had verdiend in de referteperiode niet correct was weergegeven in de polisadministratie.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,00. Het verzoek van eiser om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de omvang van de schade nog niet kon worden vastgesteld.