ECLI:NL:RBOVE:2022:1944

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1108
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen en invorderen dwangsommen wegens het gebruiken van een woning voor prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over het opleggen en invorderen van dwangsommen aan een eiser, eigenaar en hoofdbewoner van een woning in Almelo. De burgemeester van Almelo had aan eiser lasten onder dwangsom opgelegd wegens het gebruik van zijn woning voor prostitutie, wat in strijd is met het bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om deze lasten op te leggen en dat eiser als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist of niet kon weten wat zich in zijn woning afspeelde. De rechtbank heeft de rapportages van de politie, die de illegale prostitutie in de woning bevestigden, als betrouwbaar beoordeeld. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de rapportages onjuist waren. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor de opgelegde lasten en de invordering van € 5.000 aan verbeurde dwangsommen in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1108

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Patandin),
en
de burgemeester van Almelo(de burgemeester) en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo(het college), (hierna samen: verweerders)
(gemachtigden: mr. D.J. Rijken en N. Jannink).

Procesverloop

In een besluit van 7 januari 2021 (het dwangsombesluit) hebben verweerders aan eiser lasten onder dwangsom opgelegd wegens het laten gebruiken van zijn woning voor prostitutie.
In een besluit van 2 april 2021 (het invorderingsbesluit) hebben verweerders beslist tot invordering van een bedrag van € 5.000 aan verbeurde dwangsommen.
In een besluit van 31 mei 2021 (het bestreden besluit) hebben verweerders de bezwaren van eiser tegen het dwangsombesluit en het invorderingsbesluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerders hebben op het beroep gereageerd met een gezamenlijk verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Hij heeft [naam] ( [naam] ) en M.A. Rauwerda, tolk in de Poolse taal, meegebracht naar de zitting. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Zij hebben de politieambtenaren [politieambtenaar 1] ( [politieambtenaar 1] ) en [politieambtenaar 2] ( [politieambtenaar 2] ) meegebracht naar de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding en samenvatting
1. De rechtbank beoordeelt of de last onder dwangsom en de invordering van het bedrag van € 5.000 in stand kunnen blijven. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerders bevoegd waren om aan eiser lasten onder dwangsom op te leggen en dat zij in redelijkheid gebruik hebben kunnen maken van deze bevoegdheid. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerders hebben kunnen beslissen om de verbeurde dwangsommen in te vorderen tot een bedrag van € 5.000. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser is eigenaar en (hoofd)bewoner van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (de woning).
Naar aanleiding van meerdere meldingen van illegale prostitutie in [woonplaats] heeft de politie onderzoek gedaan. In dit onderzoek is ook de woning in beeld gekomen. De bevindingen van het onderzoek naar illegale prostitutie in de woning zijn neergelegd in een rapportage van 16 november 2020. Uit deze rapportage blijkt het volgende.
De politie heeft gezocht naar advertenties van prostituees op adressen in [woonplaats] . Aan de hand van een advertentie op de website www.kinky.nl op de naam van “ [werknaam] ” heeft de politie telefonisch contact gelegd met een persoon die seksuele handelingen met een ander tegen betaling aanbood. Via het in de advertentie vermelde telefoonnummer is telefonisch en via WhatsApp een seksafspraak gemaakt voor 11 november 2019 op het adres van de woning voor de duur van een half uur tegen betaling van € 80. Op de afgesproken datum en tijdstip werd een politieambtenaar in de woning binnengelaten door een schaars geklede dame die bevestigde dat zij [werknaam] was en dat hij met haar een afspraak had. Daarop heeft hij zich gelegitimeerd als politie en heeft hij met een aantal collega’s de woning betreden. [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] waren twee van de politieambtenaren die daarbij aanwezig waren. De politie heeft geconstateerd dat in de slaapkamer een netjes opgemaakt tweepersoonsbed stond met daarnaast een nachtkastje waarop glijmiddel, condooms, massageolie en babydoekjes lagen. Naast het bed lag een plastic tas met daarin gebruikte doekjes. De vrouw legitimeerde zich als [naam] , geboren in [land] . [naam] werd gehoord in de Duitse taal. [politieambtenaar 2] heeft de verklaring van [naam] genoteerd. Hij heeft genoteerd dat zij verklaarde dat zij die dag als prostituee aan het werk was aan de [adres] in [woonplaats] , dat zij de bewoner van deze woning normaal € 50 per dag betaalt als zij daar aan het werk is, dat zij daar nu ongeveer twee weken aan het werk is en dat ze 4 à 5 klanten heeft gehad. De politie trof eiser aan in de keuken van de woning. Hij verklaarde dat de vrouw die in zijn woning is aangetroffen daar nu is vanaf de zondag van de vorige week, dat zij als erotisch masseuse heeft gewerkt bij een massagesalon in Hengelo, dat hij daar voorheen een klant van haar was, dat hij weet dat ze in de woning verschillende vriendjes ontvangt en dat hij wel een vermoeden had dat ze zich prostitueerde.
Op basis van de bevindingen van de politie heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat eiser artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Almelo (de APV) overtreedt, omdat hij in zijn woning een seksinrichting exploiteert zonder vergunning. De burgemeester heeft eiser in het dwangsombesluit gelast deze overtreding direct te (laten) beëindigen en beëindigd te (laten) houden onder aanzegging van een last onder dwangsom van € 2.500 per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 15.000.
Op basis van diezelfde bevindingen heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eiser de woning in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met artikel 25.4, lid a en lid b, onder 3, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Windmolenbroek-Groeneveld” (het bestemmingsplan) gebruikt, laat gebruiken of in gebruik geeft voor prostitutie. Het college heeft eiser in het dwangsombesluit gelast om deze overtreding te (laten) beëindigen en beëindigd te (laten) houden onder aanzegging van een last onder dwangsom van € 2.500 per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 15.000.
Op 14 januari 2021 heeft de politie een hercontrole gedaan. De bevindingen van deze hercontrole zijn neergelegd in een rapportage van diezelfde datum. Uit deze rapportage blijkt het volgende. De politie heeft geconstateerd dat de advertentie van “ [werknaam] ” weer op de website www.kinky.nl stond. Het advertentienummer en het daarbij vermelde telefoonnummer waren hetzelfde als bij de eerder verrichte controle. De politie heeft opnieuw via het telefoonnummer een afspraak gemaakt met “ [werknaam] ”. Een politieambtenaar kreeg via WhatsApp het bericht dat hij zich moest melden op het adres van de woning. Op de afgesproken datum en tijdstip werd de deur in eerste instantie niet open gedaan. Na ongeveer 15 minuten herhaaldelijk aanbellen en aankloppen werd de deur uiteindelijk geopend door eiser. De rapporteurs hebben zich gelegitimeerd als zijnde politie, hebben eiser een machtiging tot binnentreden getoond, zijn de woning binnengetreden en hebben in de woning een bestuurlijke controle gehouden. [politieambtenaar 1] was één van de politieambtenaren die daarbij aanwezig was. In de slaapkamer troffen zij een vrouw aan. Zij herkenden haar als dezelfde vrouw met wie zij op 11 november 2020 een seksafspraak hadden gemaakt. Zij legitimeerde zich als [naam] . De slaapkamer was voorzien van een netjes opgemaakt tweepersoonsbed met op het nachtkastje glijmiddel, condooms, massageolie en babydoekjes. [naam] is gehoord in de Duitse taal. Zij gaf aan deze taal te spreken en te begrijpen. [politieambtenaar 1] heeft de verklaring van [naam] genoteerd. Hij heeft genoteerd dat zij verklaarde dat zij na de vorige controle tijdelijk was gestopt, dat ze haar advertentie de week tevoren weer online had gezet en dat het klopte dat zij weer als prostituee werkte vanuit de woning.
Bij brief van 2 februari 2021 hebben verweerders eiser meegedeeld dat de politie bij de hercontrole op 14 januari 2021 heeft geconstateerd dat de overtredingen niet zijn beëindigd, dat hij daarom van rechtswege twee dwangsommen heeft verbeurd van in totaal € 5.000 en dat hij dit bedrag moet betalen vóór 25 februari 2021.
Bij het invorderingsbesluit hebben verweerders beslist tot invordering van een bedrag van € 5.000 aan verbeurde dwangsommen wegens het niet voldoen aan de bij het dwangsombesluit opgelegde lasten onder dwangsom.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het dwangsombesluit. Omdat eiser het invorderingsbesluit betwist, heeft zijn bezwaar tegen het dwangsombesluit op grond van artikel 5:39 van de Awb mede betrekking op het invorderingsbesluit.
In het bestreden besluit hebben verweerders het dwangsombesluit en het invorderingsbesluit in stand gelaten.
Mocht verweerder uitgaan van de rapportages van 16 november 2020 en 14 januari 2021?
3.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet mocht uitgaan van de rapportages van 16 november 2020 en 14 januari 2021, omdat daarin dingen staan die niet kloppen en de daarin neergelegde weergaven van de verklaringen van [naam] onjuist zijn. Hij voert aan dat [naam] beide keren is gehoord in de Duitse taal, terwijl zij helemaal geen Duits spreekt. Volgens eiser heeft [naam] de verklaringen afgelegd met behulp van Google Translate. Daarbij komt dat zij tijdens het afleggen van de verklaringen in paniek was. Verder voert eiser aan dat [naam] later in een schriftelijke verklaring en op de zitting anders heeft verklaard.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de inhoud van de rapportages van 16 november 2020 en 14 januari 2021 en dat verweerders het dwangsombesluit en het invorderingsbesluit daarom op deze rapportages mochten baseren. Zij zal dit hierna uitleggen.
3.2.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid om het bewijs zelf vast te stellen, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller hiervan weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [1]
3.2.2
De rapportages van 16 november 2020 en 14 januari 2021 zijn geen op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Het zijn rapporten die zijn opgemaakt door politieambtenaren. Deze politieambtenaren hebben ervoor getekend dat zij deze rapporten naar waarheid hebben opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat ook voor deze rapporten geldt dat verweerder daar in beginsel van mocht uitgaan, voor zover deze eigen waarnemingen van de politieambtenaren bevatten. [2]
3.2.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser niets heeft aangevoerd dat twijfel wekt over de betrouwbaarheid van de rapportages.
De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat [naam] de Duitse taal onvoldoende beheerste en dat zij door het niet inschakelen van een tolk een onjuiste verklaring heeft afgelegd of dat zij door de politieambtenaren verkeerd is begrepen. In de rapportage van 14 januari 2021 is aangegeven dat [naam] heeft aangegeven dat zij deze taal sprak en begreep. Daarbij komt dat [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] op de zitting hebben verklaard dat [naam] de Duitse taal voldoende beheerste om een verklaring in die taal te kunnen afleggen en dat bij het afleggen van de verklaring geen gebruik is gemaakt van Google Translate. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam] vrij gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd naar aanleiding van de gestelde vragen, wat er ook op wijst dat zij de Duitse taal voldoende beheerst. Daarbij is van belang dat [politieambtenaar 2] op de zitting heeft verklaard dat geen gesloten vragen zijn gesteld die alleen met ja of nee kunnen worden beantwoord. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan wat [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] op de zitting hebben verklaard over de manier waarop [naam] is ondervraagd, noch aan de juistheid van de weergave van de verklaringen die zij in de rapportages hebben opgenomen.
Ook de omstandigheid dat de schriftelijke verklaring van [naam] en de door haar op de zitting afgelegde verklaring afwijken van de verklaringen die zijn neergelegd in de rapportages zijn onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen die zijn neergelegd in de rapportages. De rechtbank vindt de latere verklaringen van [naam] , voor zover zij inhouden dat zij alleen buiten de woning seksuele handelingen tegen betaling verrichtte en dat eiser niet wist van haar prostitutie-activiteiten, niet geloofwaardig. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de afwijkende verklaringen niet ten overstaan van een toezichthouder of opsporingsambtenaar zijn afgelegd. Een verklaring die ten overstaan van een toezichthouder of opsporingsambtenaar is afgelegd is doorgaans meer betrouwbaar dan een latere verklaring. De gehoorde persoon zal in dat stadium meer geneigd zijn naar waarheid en onbevangen te verklaren en zich minder laten leiden door ongewenste gevolgen die antwoorden voor hem/haar of derden zouden kunnen hebben. [3] Daarbij komt dat [naam] de schriftelijke verklaring heeft opgesteld op verzoek van eiser en dat zij op eisers verzoek met hem is meegekomen naar de zitting om daar een verklaring af te leggen. [4]
3.2.4
De rechtbank concludeert dat verweerder mocht uitgaan van de rapportages van 16 november 2020 en 14 januari 2021. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Is sprake van overtredingen van het bestemmingsplan en de APV?
4.1
Eiser is van mening dat niet is gebleken dat er verboden activiteiten hebben plaatsgevonden in zijn woning. Volgens eiser is niet aangetoond dat in zijn woning prostitutie plaatsvond en kan zijn woning niet worden aangemerkt als seksinrichting. Eiser voert aan dat [naam] heeft verklaard dat zij door klanten werd opgehaald bij de woning. In dat geval vonden er volgens eiser geen verboden activiteiten plaats in de woning. Verder voert hij aan dat uit de situatie die is aangetroffen in de slaapkamer niet kan worden afgeleid dat daar prostitutie heeft plaatsgevonden.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een overtreding van de APV en dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Zij zal dit oordeel hierna toelichten.
4.2.1
Op grond van artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt in deze wet verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
4.2.2
Op grond van artikel 3:4 van de APV (zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang) is het verboden een seksinrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. Op grond van artikel 3:1, aanhef en onder d, van de APV wordt in dit hoofdstuk onder seksinrichting onder meer verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht.
4.2.3
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Het perceel waarop de woning staat heeft op grond van het bestemmingsplan de bestemming “wonen - gestapeld wonen”. Uit artikel 25.4, leden a en b, van de planregels van het bestemmingsplan (de planregels) volgt dat het verboden is om de woning te gebruiken voor prostitutie. In artikel 1.54 van de planregels is het begrip prostitutie omschreven als: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
4.2.4
De rechtbank is van oordeel dat uit de rapportage van 16 november 2020 kan worden afgeleid dat [naam] in de woning seksuele handelingen verrichtte tegen betaling en dat zij dit deed op een bedrijfsmatige manier. Uit de verklaring die [naam] op 16 november 2020 heeft afgelegd blijkt dat [naam] zich in de woning prostitueerde en dat zij haar klanten niet alleen in de woning ontving om vervolgens op een andere plek seksuele handelingen met hen te verrichten. Dit vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de omstandigheid dat zij de politieambtenaar naar de woning liet komen en ook in de woning binnenliet. Ook de in de slaapkamer aangetroffen situatie ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van [naam] dat zij de seksuele handelingen in de woning verrichtte.
Verder blijkt uit de rapportage dat [naam] niet stond ingeschreven op het adres van de woning, dat zij adverteerde voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dat zij al meerdere klanten had ontvangen en dat dit haar enige bron van inkomsten was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester zich, gelet op het voorgaande, op basis van de rapportage van 16 november 2020 op het standpunt kunnen stellen dat in de woning een seksinrichting werd geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 3:1, aanhef en onder d, van de APV. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester daarvoor geen vergunning had verleend.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het college zich, gelet op het voorgaande, op basis van die rapportage op het standpunt heeft kunnen stellen dat [naam] de woning gebruikte voor prostitutie, als bedoeld in artikel 1.54 van de planregels.
De rechtbank concludeert daarom dat verweerders zich op het standpunt hebben kunnen stellen dat sprake is van een overtreding van artikel 3:4 van de APV en van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 25.4, lid a, van de planregels. Dit betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Kan eiser worden aangemerkt als overtreder?
5.1
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de last onder dwangsom ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat hij - voor zover er al verboden activiteiten hebben plaatsgevonden in zijn woning - niet kan worden aangemerkt als overtreder. Daartoe voert hij aan dat hij niet wist dat [naam] zich prostitueerde in zijn woning en dat hij daar ook geen toestemming voor heeft gegeven, laat staan dat hij daaraan heeft meegewerkt, zijn woning daarvoor ter beschikking heeft gesteld of in de woning een seksinrichting heeft geëxploiteerd. Eiser wijst erop dat [naam] in een schriftelijke verklaring en op de zitting heeft bevestigd dat hij niet wist van haar activiteiten en dat zij hem niet betaalde.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser kan worden aangemerkt als overtreder en verweerders daarom bevoegd waren hem lasten onder dwangsom op te leggen. Zij legt dit hierna uit.
5.2.1
Uit artikel 5:32, eerste lid, van de Awb volgt dat een bestuursorgaan een last onder dwangsom alleen kan opleggen aan de overtreder. In artikel 5:1, tweede lid, van de Awb is bepaald dat onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
5.2.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt. Verder volgt uit deze rechtspraak dat de eigenaar van een woning in beginsel verantwoordelijk mag worden gehouden voor het onrechtmatig gebruik van zijn woning. Dit is alleen anders als de eigenaar aannemelijk maakt dat hij niet wist en ook niet kon weten dat zijn woning onrechtmatig werd gebruikt. [5]
Daarnaast is het vaste rechtspraak van de Afdeling dat onder het gebruiken van gronden en opstallen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, mede moet worden verstaan het laten gebruiken van gronden en opstallen. [6]
5.2.3
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat uit de rapportage van 16 november 2020 blijkt dat de woning werd gebruikt voor prostitutie en dat in de woning een illegale seksinrichting werd geëxploiteerd.
Eiser was op dat moment de eigenaar en hoofdbewoner van de woning. De rechtbank is van oordeel dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist en ook niet kon weten wat zich in zijn woning afspeelde. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat [naam] heeft verklaard dat zij eiser € 50 betaalde voor elke dag dat zij in de woning werkte en dat eiser heeft verklaard dat hij wist dat [naam] had gewerkt als erotisch masseuse in een massagesalon, dat hij wist dat zij in de woning verschillende mannen ontving en dat hij een vermoeden had dat ze zich prostitueerde. Verder neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat eiser beide keren in de woning was op de tijdstippen waarop de politieambtenaren een seksafspraak hadden gemaakt met [naam] .
De rechtbank concludeert dat verweerders zich op het standpunt hebben kunnen stellen dat eiser heeft toegelaten dat zijn woning werd gebruikt als illegale seksinrichting en voor prostitutie. Daarom kunnen deze overtredingen aan hem worden toegerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verweerders eiser dan ook terecht aangemerkt als overtreder. Hieruit volgt dat zij bevoegd waren om handhavend op te treden tegen eiser door hem lasten onder dwangsom op te leggen. Dit betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Zijn er bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden?
6.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat het handhavend optreden niet in verhouding staat tot het doel dat daarmee wordt gediend. Daartoe voert hij aan dat hij niet betrokken is geweest bij de overtredingen. Verder voert hij aan dat de lasten onder dwangsom een grote impact op hem hebben en verregaande gevolgen hebben.
6.2
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Zij zal dit hierna toelichten.
6.2.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [7]
6.2.2
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet maken dat verweerders hadden moeten afzien van handhavend optreden. Voor zover eiser niet (direct) betrokken was bij de prostitutie in zijn woning, geldt dat hij daarvoor wel verantwoordelijk was. De rechtbank verwijst in dat kader naar wat zij hiervoor onder 5.2.3 heeft overwogen. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom het opleggen van de lasten onder dwangsom een grote impact op hem heeft, noch waarom dit verregaande gevolgen voor hem heeft. Reeds daarom is er geen reden om te oordelen dat het opleggen van deze lasten onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Mochten verweerders de dwangsommen invorderen?
7.1
Eiser is van mening dat verweerders geen dwangsommen mochten invorderen. Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat zij niet hebben aangetoond dat hij de lasten heeft overtreden. Volgens eiser kan uit het dossier niet worden afgeleid dat hij ervan op de hoogte was dat [naam] na het opleggen van de last onder dwangsom in zijn woning seksuele handelingen heeft verricht tegen betaling, laat staan dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven of dat hij daarbij betrokken is geweest. Hij voert aan dat hij [naam] direct heeft verboden om nog langer sekshandelingen te verrichten in zijn woning, nadat hij ervan op de hoogte was geraakt dat zij dit deed.
In de tweede plaats voert eiser aan dat het invorderen van de dwangsommen niet in verhouding staat tot het doel dat wordt gediend met het handhavend optreden. Eiser stelt dat de invordering van de dwangsommen een grote impact op hem heeft en dat dit verregaande gevolgen heeft.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerders bevoegd waren om de dwangsommen in te vorderen en dat zij van deze bevoegdheid gebruik mochten maken. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
7.2.1
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag moet liggen. Dit brengt onder meer met zich dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag en dat bevindingen op schrift worden gesteld. Het geschrift dient in beginsel ten minste te bevatten de plaats, het tijdstip en de datum van de waarneming, een inzichtelijke beschrijving van de gehanteerde werkwijze en een inzichtelijke beschrijving van hetgeen is waargenomen. [8]
7.2.2
Verweerders hebben hun besluiten tot invordering gebaseerd op de rapportage van 14 januari 2021. De rechtbank is van oordeel dat deze rapportage voldoet aan de onder 7.2.1 genoemde eisen en dat verweerders mochten uitgaan van de inhoud van die rapportage. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat zij hiervoor onder 3.2.3 heeft overwogen.
7.2.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de rapportage van 14 januari 2021 volgt dat [naam] zich opnieuw prostitueerde in de woning en dat in deze woning opnieuw een seksinrichting werd geëxploiteerd. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, vindt zij de verklaring van [naam] dat zij alleen buiten de woning seksuele handelingen verrichtte niet geloofwaardig. [politieambtenaar 1] heeft op de zitting verklaard dat geen afspraak is gemaakt voor escort en dat dit ook niet gebruikelijk is. Dit vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de situatie die is aangetroffen in de slaapkamer, welke overeenkomt met de situatie ten tijde van de eerdere controle op 11 november 2020.
Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser, als eigenaar en hoofdbewoner van de woning, hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist of had moeten weten dat zijn woning opnieuw werd gebruikt voor prostitutie en dat daarin opnieuw een seksinrichting werd geëxploiteerd.
De rechtbank concludeert dat eiser beide lasten onder dwangsom heeft overtreden en dat verweerders dus bevoegd waren om de lasten in te vorderen.
7.2.4
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht dient te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [9]
7.2.5
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waarin verweerders aanleiding hadden moeten zien om van invordering af te zien. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom het invorderen van de dwangsommen tot een bedrag van € 5.000 een grote impact op hem heeft, noch waarom dit verregaande gevolgen voor hem heeft. Daarom slaagt ook deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de last onder dwangsom en de invordering van het bedrag van € 5.000 in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet

Artikel 125

1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 5:1

1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

Artikel 5:32, eerste lid

Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…).
Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Almelo

Artikel 3:1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: (…)
d. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een inrichting voorzien van: een darkroom, een seksclub, een parenclub, een erotisch café, een prostitutiehotel, een privéhuis of een prostitutiebedrijf waaronder een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; (…).

Artikel 3:4, eerste lid

Het is verboden een seksinrichting respectievelijk escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van de burgemeester respectievelijk het college.
Bestemmingsplan “Windmolenbroek-Groeneveld”
Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan de bestemming “wonen – gestapeld wonen”.

Artikel 25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Gestapeld wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; (…).

Artikel 25.4 Specifieke gebruiksregels

a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. (…).
b. Het gebruik van ruimten van de woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: (…)
3. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken mag niet bestaan uit (…) prostitutie; (…).

Artikel 1 Begrippen

(…)
1.54
prostitutie:het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; (…).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1117.
2.De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging (r.o.) 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:780.
3.De rechtbank verwijst in dit kader naar r.o. 6.1 van de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1683.
4.De rechtbank verwijst in dit kader naar r.o. 5.3 van de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:56.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3943, en de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1758.
6.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 8.2 van de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:849.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2003.
8.Zie bijvoorbeeld r.o. 4 van de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:942.
9.Zie bijvoorbeeld r.o. 6 van de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:942.