Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[X] , h.o.d.n. SPECTRUM BEWINDVOERING,
1.De procedure
- de overname van het geding door de bewindvoerder van [gedaagde sub 3] bij conclusie van antwoord en het tussenvonnis van 9 juni 2021 en het daarin beschreven procesverloop tot dan toe;
- de e-mail met zittingsagenda van de rechtbank van 9 september 2021;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 21 oktober 2021 waarin toestemming is verleend voor uitstel van de zitting;
- de nadere productie 11 van de curator, bij de rechtbank binnengekomen op
- de zitting van 3 maart 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en de pleitaantekeningen van de curator.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De standpunten van partijen
Standpunt curator
5.Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de hoofdvorderingen
artikel 2:10 BW met zich brengt dat het bestuur haar taak onbehoorlijk heeft vervuld. Verder wordt blijkens de tekst van de wet vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. Een redelijke uitleg van
artikel 2:248 lid 2 BW brengt verder mee dat voor het ontzenuwen van dit vermoeden volstaat dat de aangesproken bestuurder aannemelijk maakt dat andere feiten of omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. [2]
“Het is van belang er op te wijzen, dat de beleidsbepalers alleen aansprakelijk kunnen worden gesteld indien zij de bestuurstaak daadwerkelijk uitoefenen. Dat is de betekenis van ‘als ware hij bestuurder’. Niet wordt gedoeld op adviseurs (...) of anderen die weliswaar op het beleid van het bestuur een sterke of zelfs beslissende invloed kunnen hebben, doch die niet daadwerkelijk de bestuurstaak uitoefenen. De bewijslast dat een bepaalde persoon het beleid heeft bepaald als ware hij bestuurder, rust in beginsel op de curator. (...) Er moet enerzijds directe bemoeienis met het bestuur zijn, anderzijds een feitelijke terzijdestelling van het formele bestuur, wil er sprake zijn van ‘beleidsbepaler als ware hij bestuurder’.”
– waaronder de inkoop en verkoop van goederen en administrerende taken – maar die bevoegdheden leiden niet zonder meer tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] zijn wil aan de formele bestuurder oplegde en daarmee het formele bestuur terzijde stelde of dat [gedaagde sub 1] zich daarmee rechtstreeks bemoeide met de beleidsbepaling. Zo kan ook aan een verkoopmedewerker de bevoegdheid worden verleend om (binnen bepaalde marges) goederen in te kopen en bijvoorbeeld kortingen aan te bieden en kan voor de administratie ook personeel worden ingehuurd. Dat [gedaagde sub 1] ook personeel aanstuurde, maakt dit niet anders. Zoals door [gedaagde sub 1] terecht is gesteld, kunnen dergelijke bevoegdheden ook aan (management)personeel worden toegekend. Bovendien is door [gedaagde sub 2] en junior in deze procedure steevast verklaard dat [gedaagde sub 2] eindverantwoordelijk bleef en het beleid bepaalde, waaronder welke nieuwe modellen er besteld mochten worden.
- griffierechten € 1.666,-
- dagvaardingskosten € 89,41
- salaris advocaat € 4.982,- (2x tarief VI ad € 2.491,-)
- totaal € 6.737,41
- griffierechten € 1.666.-
- salaris advocaat € 4.982,- (2x tarief VI ad € 2.491,-)
- totaal € 6.648,-
- griffierechten € 85,-
- salaris advocaat € 4.982,- (2x tarief VI ad € 2.491,-)
- totaal € 5.067,-