ECLI:NL:RBOVE:2022:2214

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
9698731 \ CV EXPL 22-389
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering tussen moeder en dochter met betrekking tot onbetaalde facturen en schadeclaims

In deze zaak vorderde [A] Beheer B.V. (hierna: [A]) betaling van een bedrag van € 5.997,73 van haar dochter [B] wegens onbetaalde facturen en schadeclaims. [A] exploiteerde voorheen een camping en had een factuur gestuurd aan [B] voor (gestelde) door [B] ontvangen en niet afgedragen stagelden, aan [B] overgedragen voorraden en ontstane schade. [B] voerde verweer en stelde dat de vordering moest worden afgewezen. De kantonrechter wees de vordering gedeeltelijk toe, waarbij [B] werd veroordeeld tot betaling van € 3.159,99, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. De kantonrechter wees de vordering in reconventie van [B] af, waarin zij stelde dat zij ten onrechte stageld had betaald. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een standplaatsovereenkomst en dat het door [B] betaalde stageld niet onverschuldigd was betaald. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9698731 \ CV EXPL 22-389
Vonnis van 21 juni 2022 (bij vervroeging uitgesproken)
in de zaak van
de besloten vennootschap
[A] Beheer B.V.,
voorheen
Camping Het Berkenven B.V.genaamd,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [A] ,
gemachtigde: L. Tripic van Invorderingsbedrijf B.V.,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [B] ,
verschenen in persoon.

1.De beslissing in het kort

1.1.
[A] exploiteerde voorheen een camping. Haar dochter, [B] , was werkzaam op de camping. Het was de bedoeling dat [B] de camping zou overnemen, maar dat is niet gebeurd. [A] heeft [B] een factuur gestuurd met betrekking tot (gestelde) door [B] ontvangen en niet afgedragen stagelden, aan [B] overgedragen voorraden en ontstane schade. [B] heeft die factuur onbetaald gelaten.
[A] maakt in deze procedure aanspraak op betaling van de desbetreffende factuur. [B] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen.
De kantonrechter wijst de vordering gedeeltelijk toe.
1.2.
[B] heeft in reconventie een vordering ingesteld die ziet op (vermeend) ten onrechte betaald stageld.
De kantonrechter wijst de vordering, af. De kantonrechter overweegt in dat verband dat, nog daargelaten dat [B] (de omvang van) haar vordering op geen enkele wijze heeft onderbouwd, op basis van de feitelijke gang van zaken moet worden aangenomen dat sprake is van een standplaatsovereenkomst, op grond waarvan zij wel stageld was verschuldigd.

2.Het (verdere) verloop van de procedure

2.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 maart 2022;
- de aanvullende stukken van de zijde van [B] , ontvangen op 17 maart 2022;
- de aanvullende stukken van de zijde van [B] , ontvangen op 24 maart 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overlegging nadere productie van de zijde van [A] , ontvangen op 3 mei 2022;
- de mondelinge behandeling, gehouden op 16 mei 2022.
Van hetgeen tijdens die mondelinge behandeling is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[A] exploiteerde voorheen de camping genaamd ‘Camping Het Berkenven B.V.’ [A] verhuurde staplaatsen op de camping aan derden.
[B] is de dochter van [A] en zij was werkzaam op de camping.
3.2.
Partijen hebben gesproken over een overname van de camping door [C] , een vennootschap van [B] en haar compagnon. Uiteindelijk hebben [B] en haar compagnon de camping niet over kunnen nemen en hebben zij hun V.O.F. ontbonden. De camping is per 1 april 2021 overgedragen aan een derde, die de camping met heeft voortgezet onder de naam Engbertsdijkvenen Recreatie B.V. [B] is op de camping blijven werken.
3.3.
Vooruitlopend op de beoogde overname van de camping door [B] en haar compagnon, hebben zij de voorraden van het restaurant van [A] gekocht.
[A] heeft daarvoor een factuur ter hoogte van € 1.879,01 gestuurd, geadresseerd aan [B] / [C] VOF.
3.4.
Op 12 oktober 2021 heeft [A] een factuur aan [B] gestuurd. Op de factuur is het volgende vermeld:
“ (…)
Stageld facturen t/m Maart 2021 868,46
zie overzicht
Factuur overgenomen voorraad Factuur 20202760 1.879,01
Schade ruit toiletgebouw door U veroorzaakt
factuur bijgevoegd van [L] 276,98
Schade aan slagboom door U veroorzaakt 361,19
factuur van EBTC bijgevoegd
Betalingen die aan bovengenoemde zijn gedaan en ten goede zijn aan mij:
Hr. [D] [staplaats] op hun bankrekening betaald 3x 180,= 540.00
Fam. [E] [staplaats] zie E-mail van 30-04-2021 2x 250,= 500.00
Fam. [F] [staplaats] zie App van 8 juli 2021 686,53
Alle bevestigingen hier bijgevoegd
TOTAAL 5.112,17”.
3.5.
[B] heeft de factuur, ondanks aanmaningen van (de gemachtigde van)
[A] , niet voldaan.
3.6.
[A] heeft op 18 januari 2021 conservatoir beslag laten leggen op de gelden die het notariskantoor [G] , notaris [H] en notaris [J] , onder zich heeft of hebben voor [B] .

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[A] vordert dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[B] veroordeelt om aan [A] te voldoen een bedrag van € 5.997,73 (met inbegrip van rente en buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot de dag van algehele voldoening;
[B] veroordeelt in de gemaakte kosten inzake het conservatoir beslag ad € 1.710,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
[B] veroordeelt in de kosten van de procedure, daaronder begrepen het salaris en de noodzakelijke verschotten voor de gemachtigde van [A] , zulks met bepaling dat [B] over het bedrag van de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.2.
[B] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat de vordering(en) van
[A] moet(en) worden afgewezen.
4.3.
Op de stellingen van partijen in conventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[B] heeft in haar conclusie van antwoord te kennen gegeven twee tegenvorderingen op [A] te hebben, te weten een vordering tot betaling van een openstaande rekening en een vordering vanwege ten onrechte betaald stageld.
4.5.
[A] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat de vordering(en) van [B] moet(en) worden afgewezen.
4.6.
Op de stellingen van partijen in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
De vordering van [A] is opgebouwd uit verschillende posten.
De kantonrechter zal de verschillende onderdelen hierna achtereenvolgens bespreken.
De stagelden van de heer [D] ad € 540,00
5.2.
[A] stelt dat dhr. [D] in totaal € 540,00 aan stagelden aan [B] heeft voldaan en zij vordert dit bedrag terug van [B] .
[B] erkent dat ze € 540,00 van [D] heeft ontvangen, maar zij doet een beroep op opschorting. Zij stelt namelijk dat [A] een vriezer van haar heeft geleend en dat ze, zodra [A] de vriezer aan haar teruggeeft, het bedrag aan [A] zal overmaken.
[A] betwist dit en stelt dat zij de vriezer heeft geruild voor een koel-vriescombinatie.
[B] erkent dat zij een koel-vriescombinatie heeft gekregen van [A] en dat [A] haar vriezer heeft gekregen, maar zij stelt dat ze in de veronderstelling was dat zij de koel-vriescombinatie heeft gekregen en dat de vriezer slechts was uitgeleend.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep op opschorting faalt, nu [B] naar haar oordeel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [A] de vriezer van haar heeft geleend. Om die reden zal het bedrag van € 540,00 worden toegewezen.
De stagelden van de familie [E] ad € 500,00
5.4.
[A] stelt dat de familie [E] in totaal € 500,00 aan stagelden aan [B] heeft voldaan en zij vordert dit bedrag terug van [B] .
[B] erkent dat zij een bedrag van € 500,00 van de familie [E] heeft ontvangen, maar zij stelt dat zij dit bedrag op de receptie van de camping heeft neergelegd. Zij verwijst naar de door haar overgelegde foto’s van een enveloppe en een handgeschreven overzicht.
[A] betwist dat [B] het stageld van de familie [E] op de receptie heeft neergelegd.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Hoewel [A] heeft erkend dat er wel eens geld op de receptie werd neergelegd, bieden de door [B] overgelegde foto’s onvoldoende bewijs van haar stelling dat zij ook het van de familie [E] ontvangen stageld destijds op de receptie heeft neergelegd. Dat geldt eveneens voor het door [B] overgelegde handgeschreven overzicht. De kantonrechter kan immers niet uitsluiten dat dit overzicht achteraf is opgemaakt. Op basis van het voorgaande zal ook het bedrag van € 500,00 worden toegewezen.
De stagelden van de familie [F] ad € 686,54
5.6.
[A] stelt dat de familie [F] in totaal € 686,53 aan stagelden aan [B] heeft voldaan en zij vordert dit bedrag terug van [B] .
[A] verwijst in dat verband naar door haar overgelegde WhatsApp-berichten tussen haar en [K] (de partner van dhr. [F] ) van 8 juli 2021, waarin [K] volgens haar te kennen geeft dat haar partner alles heeft betaald aan [B] .
[B] erkent dat de familie [F] een betaling voor stagelden aan haar heeft gedaan, maar zij stelt dat dit na de overname van de camping was en dat het bedrag daarom was bestemd voor Engbertsdijkvenen Recreatie B.V. en niet voor [A] . [B] legt in dat verband een betalingsbewijs over, waaruit blijkt dat de familie [F] op 31 mei 2021 een bedrag van € 337,50 heeft betaald op de rekening van Engbertsdijkvenen Recreatie B.V. en zij stelt daarbij dat deze betaling een voorwaarde was voor de overschrijving van de caravan van de familie [F] aan een nieuwe eigenaar per 1 juni 2021.
5.7.
De kantonrechter overweegt als volgt.
[A] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de op het moment van de overdracht van de camping bestaande huurachterstanden niet zijn overgedragen aan de nieuwe eigenaar (Engbertsdijkvenen Recreatie B.V.). Dit is door [B] niet bestreden. Dat betekent dat het vorderingsrecht met betrekking tot eventuele huurachterstanden van de familie [F] bij [A] is gebleven. Het gaat volgens de opgave van [A] om een bedrag van € 686,53 en zij stelt, onder verwijzing naar het WhatsApp gesprek met [K] , dat dit bedrag aan [B] is voldaan.
Op basis van het door [B] overgelegde bankafschrift stelt de kantonrechter vast dat de familie [F] een bedrag van € 337,50 heeft overgemaakt naar de bankrekening van Engbersdijkvenen Recreatie B.V. Volgens [B] gaat het daarbij om door de familie [F] aan Engbertsdijkvenen B.V., en niet aan [A] , verschuldigde gelden. [B] bestrijdt dat zij (daarnaast) een bedrag van € 686,54 van de familie [F] heeft ontvangen. De vraag ligt voor in hoeverre het WhatsApp bericht van [K] bewijs kan opleveren van de stelling van [A] dat de familie [F] laatstgenoemd bedrag aan [B] heeft voldaan.
[K] heeft in haar WhatsApp bericht aan [A] weliswaar geschreven dat alles is voldaan, maar zij heeft daarbij geen bedrag genoemd. Verder heeft [B] gesteld dat [K] niet bij de overdracht van de caravan betrokken is geweest en er dus misschien (ten onrechte) vanuit ging dat alles was betaald. Dat [K] inderdaad niet aanwezig was bij de overdracht is door [A] niet bestreden. De WhatsApp-berichten van [K] zijn om die reden, en in het licht van het gemotiveerde verweer van [B] , onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat een bedrag van € 686,54 aan [B] is betaald.
Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
De overname van de voorraden ad € 1.879,01
5.8.
[A] vordert betaling van de factuur van € 1.879,01 ter zake de door [B] en haar compagnon overgenomen voorraden.
Het meest verstrekkende verweer van [B] is dat de factuur is geadresseerd aan de vennootschap van haar en haar compagnon en dat zij in privé niet kan worden aangesproken tot betaling van de factuur.
5.9.
De kantonrechter stelt vast dat [A] niet heeft bestreden dat de factuur is gericht aan de vennootschap van [B] en haar compagnon, [C] Verder stelt zij vast dat tussen partijen niet in geschil is dat die vennootschap inmiddels is ontbonden.
Op grond van artikel 18 in samenhang met artikel 32 van het Wetboek van Koophandel blijft [B] , als gewezen vennoot, hoofdelijk aansprakelijk voor vorderingen die tijdens het bestaan van de vennootschap zijn ontstaan. Dat betekent dat [B] in privé aangesproken kan worden voor deze vordering.
[B] heeft de koopovereenkomst tussen partijen erkend en heeft ook erkend dat de voorraad aan de vennootschap is overgedragen. De door [A] overgelegde lijst van de voorraden is door [B] ook niet weersproken, met uitzondering van de gasflessen, maar daarvoor is geen prijs berekend. Dat betekent dat [B] is gehouden de factuur te betalen.
De stelling van [B] dat de voorraden weer zijn doorverkocht aan de nieuwe eigenaar van de camping maakt het voorgaande niet anders. Het bedrag van € 1.879,01 zal worden toegewezen.
De huurachterstand ad € 868,46
5.10.
[A] stelt dat [B] in de periode van augustus 2020 t/m maart 2021 een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 868,46. Ter onderbouwing van dat bedrag heeft [A] verwezen naar de ingebrekestelling van 20 oktober 2021 (productie 9 bij de dagvaarding). Daarin zijn een aantal bedragen opgesomd. De bedragen, met uitzondering van de bedragen van de hiervoor besproken stagelden, het bedrag voor de factuur van de voorraden en de bedragen voor twee schades ad € 287,25 en € 370,94, bij elkaar opgeteld vormen het in deze procedure gevorderde bedrag aan huurachterstand, aldus
[A] .
[B] bestrijdt dat er nog huur open staat. Zij heeft in dat verband bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat zij in totaal een bedrag van € 7.850,00 aan [A] heeft voldaan. Volgens [B] heeft zij daarmee zelfs € 65,00 te veel betaald.
5.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] , in het licht van het gemotiveerde verweer van [B] , onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe het bedrag aan achterstallige huur tot stand is gekomen. Ter terechtzitting heeft [A] desgevraagd verklaard dat het gaat om een openstaand saldo over de periode augustus 2020 tot maart 2021. Zij stelt dat zij betalingen en deelbetalingen van [B] steeds heeft afgeboekt op de oudste vordering en dat uiteindelijk een nog te betalen bedrag van € 868,46 resteert. Dit blijkt echter nergens uit. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag van € 868,46 dan ook afwijzen.
Schade ruit toiletgebouw ad € 276,98
5.12.
[A] stelt dat drie personen, waaronder de zoon van [B] , schade hebben aangebracht aan een ruit van een toiletgebouw op de camping en dat met betrekking tot de herstelkosten daarvan drie deelnota’s zijn opgemaakt, waarvan alleen de nota van (de zoon van) [B] nog niet is voldaan.
[B] erkent dat één van haar zoons schade heeft veroorzaakt en zij heeft de nota niet bestreden. Dat betekent dat het gevorderde bedrag toewijsbaar is.
Het ligt in dat verband op de weg van [B] (en niet op die van [A] ) om met haar (aansprakelijkheids)verzekeraar te overleggen of het schadebedrag onder de dekking valt.
Schade aan de slagboom ad € 361,19
5.13.
[A] vordert een bedrag van € 361,19 voor het herstel van schade aan een slagboom.
Deze schade is kennelijk ontstaan toen een medewerker van de camping met een trekker met daarop de stacaravan van een nieuwe huurder door de slagboom is gereden. [A] stelt dat de man van [B] de schade bij haar heeft gemeld en dat hij daarbij heeft aangegeven dat hij voor herstel zou zorgdragen, omdat [A] op dat moment al niet meer aanwezig was op de camping.
[B] stelt dat zij niet aansprakelijk is voor de ontstane schade, maar dat de camping zelf verantwoordelijk is voor de schade en het herstel daarvan.
5.14.
De kantonrechter volgt [B] in haar standpunt dat de campingeigenaar verantwoordelijk is voor de door een medewerker veroorzaakte schade en het herstel daarvan. Op het moment dat de schade is ontstaan, was de camping nog eigendom van
[A] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] onvoldoende onderbouwd waarom [B] aansprakelijk zou zijn. Weliswaar heeft [A] gesteld dat de man van [B] heeft toegezegd dat hij voor herstel zou zorgdragen, hetgeen overigens door [B] wordt bestreden, maar dat leidt nog niet tot een betalingsverplichting van [B] zelf. Het gevorderde bedrag van € 361,19 wordt dan ook afgewezen.
5.15.
De conclusie is dat de volgende onderdelen van de vordering toewijsbaar zijn:
  • stagelden [D] € 540,00
  • stagelden familie [E] € 500,00
  • factuur overgenomen voorraden € 1.879,01
  • factuur m.b.t. schade aan de ruit € 276,98 +
€ 3.159,99
De overige onderdelen van de vordering (stagelden familie [F] , achterstallige huur/stagelden en de schade aan de slagboom) zullen worden afgewezen.
De gevorderde wettelijke rente
5.16.
[A] maakt aanspraak op betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom, primair vanaf de dag dat het verschuldigde voldaan had moeten zijn en subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding.
[B] heeft ter zake geen specifiek verweer gevoerd.
5.17.
De kantonrechter stelt voorop dat [A] aanspraak maakt op de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim, maar dat zij ten aanzien van de verschillende schadeposten niet heeft gespecificeerd vanaf welke datum [B] in verzuim is.
De kantonrechter overweegt verder dat [A] ter terechtzitting heeft gezegd dat zij [B] niet eerder heeft aangeschreven dan op het moment dat het incassobureau de ingebrekestellingen aan [B] heeft gestuurd. [B] betwist de ingebrekestellingen te hebben ontvangen. De kantonrechter stelt vast dat de ingebrekestellingen naar het verkeerde mailadres zijn gestuurd, namelijk naar het e-mailadres van dhr. [E] . Weliswaar heeft (de gemachtigde van) [A] de ingebrekestellingen ook per post verstuurd, maar dat heeft zij niet aangetekend gedaan, zodat er geen bewijs van ontvangst van de brieven is. Vaststaat bovendien dat het adres waar de ingebrekestellingen naartoe zijn gestuurd, [het adres] te [woonplaats] , het adres van de hele camping is en niet van [B] zelf. Dat niet is vast te stellen of de ingebrekestellingen [B] hebben bereikt, komt voor rekening en risico van [A] . De kantonrechter ziet, gelet op het voorgaande, aanleiding om de rente over de toegewezen bedragen toe te wijzen vanaf de datum van de dagvaarding.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
[A] maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 763,04 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten.
5.19.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Artikel 6:96 lid 6 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (BW) vereist voor toewijzing van de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten dat [B] door [A] vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen na aanmaning, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling (hierna: de veertiendagenbrief). Een dergelijke aanmaning is aan te merken als een verklaring als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW. Daarom heeft deze aanmaning pas werking indien deze de schuldenaar heeft bereikt.
Op [A] rust de bewijslast dat aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. Die bewijslast omvat ook dat en op welke dag de schuldenaar de veertiendagenbrief heeft ontvangen.
Nu [B] de ontvangst van deze veertiendagenbrief betwist, dient [A] feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt op welk moment die brief door haar is verzonden en op welke dag de brief bij [B] is aangekomen (HR 25 november 2016 ECLI:NL:HR:2016:2704). [A] heeft geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld ten aanzien van de ontvangst van de veertiendagenbrief. Aldus is niet komen vast te staan dat [B] de veertiendagenbrief heeft ontvangen. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten dient dan ook afgewezen te worden.
De gevorderde beslagkosten
5.20.
[A] vordert [B] te veroordelen in de beslagkosten, ter hoogte van € 1.710,79.
[B] heeft ter zake geen specifiek verweer gevoerd.
5.21.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen de kosten van een conservatoir beslag worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. [A] heeft verzuimd het exploot van (over)betekening aan de derde beslagene(n) in het geding te brengen. Daarmee heeft [A] verzuimd de beslagstukken volledig in het geding te brengen. Nu [A] in het tussenvonnis van 8 maart 2022 al is verzocht om stukken met betrekking tot het gelegde conservatoire beslag over te leggen en nu zij geen - concreet - bewijsaanbod heeft gedaan, ziet de kantonrechter geen aanleiding om [A] (alsnog) in de gelegenheid te stellen deze vordering met nadere stukken te onderbouwen en zal de kantonrechter de gevorderde beslagkosten afwijzen.
in reconventie
5.22.
[B] heeft in haar conclusie van antwoord te kennen gegeven twee tegenvorderingen op [A] te hebben: een vordering tot betaling van een openstaande rekening en een vordering vanwege ten onrechte betaalde stagelden.
Waar het gaat om de eerste vordering stelt de kantonrechter vast dat [B] ter terechtzitting heeft gezegd dat deze niet hoeft te worden beoordeeld in deze procedure. De kantonrechter merkt die uitlating aan als een intrekking van die vordering en zal deze daarom niet beoordelen.
5.23.
De tweede vordering van [B] ziet op volgens haar ten onrechte aan [A] betaald stageld. [B] voert in dat verband aan dat geen sprake was van een standplaatsovereenkomst, zodat zij geen stageld verschuldigd is geweest en het wel betaalde stageld dus onverschuldigd is betaald.
[A] stelt daartegenover dat sprake was van een stilzwijgend tot stand gekomen overeenkomst en dat daaraan ook steeds uitvoering is gegeven. Zij wijst er in dat verband op dat [B] het stageld altijd heeft betaald. Verder voert [A] aan dat [B] een overnameovereenkomst met betrekking tot haar caravan heeft opgesteld, waaruit lijkt te volgen dat er wel degelijk een standplaatsovereenkomst bestond.
5.24.
Nog daargelaten dat [B] (de omvang van) haar vordering op geen enkele wijze heeft onderbouwd, volgt de kantonrechter [A] in haar standpunt dat, op basis van de feitelijke omstandigheden, moet worden aangenomen dat tussen partijen een standplaatsovereenkomst tot stand is gekomen. Dit leidt ertoe dat het door [B] aan [A] betaalde stageld niet onverschuldigd is betaald.
Slotsom is dat de kantonrechter de vordering in reconventie zal afwijzen.
in conventie en in reconventie
5.25.
Nu partijen zowel in conventie als in reconventie over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld en gezien de familieband tussen partijen, acht de kantonrechter het redelijk om zowel in conventie als in reconventie de (overige) proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen proceskosten dient te dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [B] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te betalen een bedrag van € 3.159,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, te weten 28 januari 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd,
in reconventie
6.4.
wijst de vordering af,
in conventie en in reconventie
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit, kantonrechter, en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022. (ms)