ECLI:NL:RBOVE:2022:2345

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
ak_21_1920
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag voor een functie in de zorg, met beoordeling van objectieve en subjectieve criteria

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van ondersteunend ambulant medewerker volwassenen bij RIBW te Zwolle beoordeeld. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van haar justitiële verleden, waaronder een veroordeling voor zedendelicten. De rechtbank behandelt de procedure die eiseres heeft doorlopen, inclusief haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift en de afwijzing van haar VOG-aanvraag. De rechtbank concludeert dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van het zedendelict en de ontwikkelingen in het leven van eiseres na haar veroordeling. De rechtbank oordeelt dat de objectieve vaststelling van het risico voor de samenleving in het geval van eiseres had moeten leiden tot afgifte van de VOG op grond van het subjectieve criterium. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij de rechtbank ook de proceskosten en het griffierecht aan eiseres toekent.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1920

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C.E. Siebenga-Moggré),
en

de minister voor Rechtsbescherming (verweerder)

(gemachtigde: mr. W. el Boudakhini).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) voor de functie van ondersteunend ambulant medewerker volwassenen bij RIBW te Zwolle.
Eiseres heeft bij schrijven van 8 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift van 26 mei 2021, gericht tegen de afwijzing van haar verzoek bij besluit van 15 april 2021.
Bij besluit van 24 november 2021 heeft verweerder alsnog op eisers bezwaarschrift beslist. Daarbij is de afwijzing gehandhaafd.
Bij een afzonderlijk besluit van dezelfde datum erkent verweerder dat met de beslissing
van 24 november 2021 de maximale looptijd van de in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangegeven termijn van 42 dagen is overschreden en heeft hij aan eiseres de maximale dwangsom van € 1.442,-- toegekend.
Bij schrijven van 13 december 2021 heeft eiseres de gronden van het beroep tegen de afwijzing van haar verzoek aangevuld.
Op 28 december 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingezonden.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank stelt vast dat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van
de Awb, mede geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit op bezwaar van 24 november 2021. Voorts ziet het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar nog slechts op de proceskostenvergoeding in bezwaar, nu verweerder de maximale dwangsom heeft toegekend.
Feiten
2.1
Namens eiseres is op 17 februari 2021 een aanvraag om afgifte van een VOG ingediend ten behoeve van de functie van ondersteunend ambulant medewerker volwassenen bij het RIBW te Zwolle.
2.2
Verweerder heeft bij brief van 24 februari 2021 aan eiseres het voornemen meegedeeld om de aanvraag af te wijzen. Eiseres heeft bij brief van 9 maart 2021 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
Besluitvorming
3.1
In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag om afgifte van een VOG afgewezen. Verweerder heeft aan deze besluitvorming het navolgende ten grondslag gelegd.
3.1.1
In het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) zijn op naam van eiseres, binnen de terugkijktermijn van in beginsel vier jaren, de navolgende relevante justitiële gegevens geregistreerd:
- Eiseres is op 5 januari 2017 veroordeeld wegens het seksueel binnendringen van
het lichaam van een persoon beneden 12 jaar, meermalen gepleegd (artikel 244
juncto artikel 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht, bezit en/of verspreiding van
kinderpornografie (artikel 240b lid 1 en lid 2 Wetboek van Strafrecht) en ontucht
met misbruik van gezag, meermalen gepleegd (artikel 248 lid 1 juncto artikel 249
lid 1 Wetboek van Strafrecht) tot een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan
12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere
voorwaarde zich te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende
instantie. Deze uitspraak is op 20 januari 2017 onherroepelijk geworden.
Objectieve criterium
4.1.
Voor wat betreft de beoordeling of aan het objectieve criterium wordt voldaan,
stelt eiseres zich onder verwijzing naar artikel 28 en artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) op het standpunt dat verweerder bij toepassing van het objectieve criterium ten onrechte de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan en de persoon van eiseres buiten beschouwing laat.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres als ondersteunend ambulant medewerker volwassenen bij het RIBW is belast met de welzijn en de veiligheid
van aan haar zorg toevertrouwde (hulpbehoevende) personen die haar vanwege haar functie volledig zullen vertrouwen en haar (onvoorwaardelijk) toelaten in hun persoonlijke leefomgeving en hun persoonlijke integriteit. Verweerder stelt dat los van de persoon van eiseres, moet worden beoordeeld of het justitiële feit, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Zedendelicten zijn niet met de beoogde functie
te verenigen en het feit dat het gaat om volwassenen wil niet zeggen dat er niet een zedendelict zou kunnen worden begaan. Daarbij gaat het om kwetsbare personen.
Vanwege dat risico vormt het strafbare feit volgens verweerder een belemmering voor
de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd.
Verweerder heeft geconcludeerd dat aan het objectieve criterium is voldaan.
5.1
De rechtbank stelt vast dat de beoordeling of aan het objectieve criterium wordt voldaan een objectieve toets is. Verweerder moet beoordelen of de strafbare feiten, op zichzelf en los staande van de persoon van de aanvrager, een behoorlijke uitoefening van
de functie van ondersteunend ambulant medewerker volwassenen zouden verhinderen.
Deze beoordeling staat dus los van de persoon van aanvraagster. De omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd zijn overigens al verdisconteerd in de veroordeling door de strafrechter en de strafmaat die daarbij is bepaald.
5.2
Gelet op vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat
aan het objectieve criterium wordt voldaan.
5.3
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Subjectieve criterium
6.1
Wat betreft de beoordeling aan het subjectieve criterium stelt eiseres dat het in
strijd met de rechtszekerheid is om een niet in duur beperkte terugkijktermijn te hanteren. Alvorens een VOG te kunnen aanvragen moet zij zijn aangenomen in een functie. Bij het hanteren van een niet in duur beperkte terugkijktermijn is nooit zeker of zij een functie kan behouden. Voorts wijst zij er op dat de rechtbank heeft geoordeeld dat bij haar geen sprake is van een seksuele stoornis en dat mogelijk sprake is geweest van manipulatie door de medeverdachte.
Daarnaast heeft de civiele rechter inmiddels, na een zorgvuldig onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, geoordeeld dat zij geen gevaar (meer) vormt voor haar kinderen en heeft die rechter haar ook het eenhoofdige ouderlijk gezag over haar kinderen weer toevertrouwt.
Ook wijst eiseres er op dat zowel de reclassering als haar behandeld psycholoog het recidive risico als (zeer) laag inschatten.
Door de VOG te weigeren wordt eiseres volgens haar gemachtigde in strijd met het bepaalde in artikel 19, derde lid van de Grondwet en meerdere wettelijke verdragen,
zoals artikel 1 van het Europees Sociaal Handvest Deel 1 beperkt in haar recht op vrije arbeidskeuze.
Tevens is de weigering in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Als alleenstaande moeder heeft zij er baat bij om door middel van arbeid in het levensonderhoud te kunnen voorzien waardoor haar inkomsten de bijstandsuitkering kunnen overstijgen en zij haar kinderen een betere toekomst kan bieden. Mede door haar fysieke beperkingen is zij minder in staat om fysiek belastende arbeid te verrichten en is de functie van ambulant begeleider één van de weinige functies die daar passend bij is. Door weigering van de VOG kan zij geen functie verkrijgen die past bij haar opleiding en haar mogelijkheden. De inspanningen die zij heeft verricht door het volgen van een opleiding, de detentie, het volgen van therapie, verdienen het om haar in staat te stellen om een normaal leven op te bouwen.
6.2
Verweerder heeft zich, samengevat weergegeven, onder verwijzing naar het beleid op het standpunt gesteld dat het gerechtvaardigd is om voor zedendelicten een niet in duur beperkte terugkijktermijn te hanteren. Verweerder acht het feit dat eiseres zich positief heeft ontwikkeld en na haar behandeling gedragsveranderingen heeft laten zien, gelet op het korte tijdsverloop sinds de veroordeling, onvoldoende om te concluderen dat er geen kans op herhaling is. Voorts ziet verweerder dat de strafrechter de specifieke context waarin het vergrijp heeft plaatsgevonden heeft meegewogen, en in de strafmaat in verlichtende zin is afgeweken van de LOVS richtlijnen. Maar ook dan kan niet zonder meer gesteld worden
dat sprake is van lichte vergrijpen. Evenmin blijkt hieruit dat de rechter het eiseres licht heeft aangerekend. En hoewel de strafrechter en de deskundigen de kans op herhaling klein achten, is verweerder van oordeel dat er nog te weinig tijd is verstreken om dat oordeel op waarde te kunnen schatten. Bovendien wijst verweerder er in het verweerschrift op dat de strafrechter een en ander niet heeft bezien in relatie tot de gevraagde functie waarbij sprake is van een één op één situatie waarbij een psychisch kwetsbare groep afhankelijk is van eiseres
Ook het feit dat werk voor eiseres en haar gezin een stabiliserende werking zal hebben
en haar kinderen een betere uitgangspositie zal geven, is voor verweerder onvoldoende.
Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat het belang van de bescherming van kwetsbare personen in de maatschappij tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder dient te wegen dan het belang van eiseres bij toewijzing
van de VOG.
7.1
Uitgangspunt is dat verweerder in het kader van de afgifte van een VOG beoordelingsruimte heeft. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of verweerder in redelijkheid het belang van de bescherming van de in de beoogde functie aan eiseres toevertrouwde kwetsbare personen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiseres. Omdat de beroepsgronden van eiseres daartoe aanleiding geven, zal de rechtbank
de (uitkomst van de) belangenafweging toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vindt daarvoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285. Bij deze rechterlijke toets speelt een belangrijke
rol dat de weigering van de VOG ingrijpend is voor eiseres in de zin dat zij voor een onbepaalde tijd in belangrijke mate wordt belemmerd in toetreding tot de arbeidsmarkt
met name tot dat deel waarvoor zij is opgeleid.
7.2
De rechtbank onderkent allereerst dat het zedendelict waarvoor eiseres is veroordeeld, een grote impact heeft op de samenleving als dit strafbare feit zich zou herhalen. Verweerder heeft dit dan ook zwaar in het nadeel van eiseres kunnen laten wegen. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de objectieve vaststelling van het risico voor de samenleving in het geval van eiseres had moeten leiden tot afgifte van de VOG op grond van het subjectieve criterium. De rechtbank stelt in dat verband vast dat eiseres haar straf heeft uitgezeten en dat ook het toezicht van de reclassering inmiddels, naar niet van de zijde van verweerder is tegengesproken, vervroegd is beëindigd. Verder is er naast het zedendelict waarvoor eiseres is gestraft geen sprake van een veroordeling voor enig ander strafbaar feit.
Bij eiseres zelf is geen seksuele stoornis vastgesteld. Zij is na een scheiding vermoedelijk door verkeerde invloed van haar nieuwe vriend aangezet tot de onzedelijke handelingen bij haar minderjarige kind. De recidive kans wordt zowel door deskundigen in het strafvonnis als nadien zowel door de reclassering als door haar behandeld psycholoog als (zeer) laag ingeschat. Voor zover verweerder heeft aangegeven dat het tijdsverloop te kort is om
te kunnen zeggen dat er geen kans op recidive is – overigens zonder dat nader te onderbouwen en in te vullen - , is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarbij
volledig voorbij gaat aan het gegeven dat de civiele rechter inmiddels na een zorgvuldig onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, heeft geoordeeld dat eiseres geen gevaar (meer) vormt voor de samenleving nu aan haar het eenhoofdige ouderlijk gezag
over haar kinderen (waaronder het slachtoffer van het zedendelict) is toevertrouwd.
7.3
Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij heel graag wil werken in het vakgebied waarvoor zij is opgeleid en dat zij met een vaste baan en een hoger inkomen
haar kinderen een goede toekomst kan bieden. Door de VOG te weigeren, leeft eiseres nog lange tijd in onzekerheid dan wanneer zij wel een VOG en daarmee reëel zicht op een baan kan verkrijgen. Het is ook in het belang van haar kinderen om op te kunnen groeien in een stabielere situatie.
7.4
Op de zitting heeft de rechtbank met partijen het toekomstperspectief voor eiseres besproken en is aan verweerder gevraagd wanneer eiseres naar het oordeel van verweerder mogelijk wel in aanmerking zou kunnen komen voor een VOG. Daar kon verweerder geen antwoord op geven. De enkele opmerking dat dit minder dan 20 jaar zal duren is daarvoor onvoldoende.
7.5
De rechtbank is, alles afwegende en in samenhang bezien, van oordeel dat het bestreden besluit evident onevenwichtig is en strijd oplevert met artikel 3:4, tweede lid,
van de Awb. Alhoewel eiseres een grote fout in haar leven heeft begaan, had verweerder meer oog moeten hebben voor de bijzondere aard van het zedendelict en de specifieke omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden, de persoon van eiseres en wat daarover is te lezen in het strafvonnis, en de ontwikkelingen die eiseres nadien volgens
de reclassering en de behandelend psycholoog heeft laten zien. En vooral ook het rechterlijke oordeel op basis van deskundig advies dat eiseres weer belast kon worden met het eenhoofdige gezag over haar kinderen. Uit dit alles kan geen dan wel een zeer geringe kans op recidive worden afgeleid, zelfs voor de meest kwetsbare personen in deze :
de kinderen van eiseres. Daarbij speelt het zwaarwegende belang voor eiseres om arbeid
te kunnen aanvaarden juist voor de toekomst van haar kinderen.
Conclusie
8. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 15 april 2021 te herroepen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, is verweerder gehouden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder de proceskosten aan eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.979,50.
(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op
de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, en daarnaast
1. punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar met een wegingsfactor 0.5, 1 punt voor het indienen van het aanvullende beroepschrift en
1. punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 november 2021;
- herroept het primaire besluit van 15 april 2021;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.979,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.