ECLI:NL:RBOVE:2022:3012

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
ak_22_899
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op basis van schending inlichtingenplicht met betrekking tot cryptovaluta

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De eiser ontving bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), maar zijn recht op bijstand werd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 30 april 2020. Dit besluit was gebaseerd op een melding over mogelijke handel in cryptovaluta, wat leidde tot een onderzoek door de sociale recherche. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet volledig heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht, wat resulteerde in de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 24.599,35. Daarnaast werd er een boete van € 327,48 opgelegd aan de eiser. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij recht had op bijstand en dat de opgelegde boete evenredig was aan de ernst van de overtreding. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/899

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Schriemer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (verweerder)

(gemachtigde: A.W. de Kroon).

Inleiding

In het besluit van 21 december 2021 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser
op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 30 april 2020 ingetrokken en de verleende bijstand (algemene en bijzondere bijstand) tot een bedrag van € 24.599,35
van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 3 januari 2022 heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van
€ 327,48. Eiser heeft tegen de besluiten van 21 december 2021 en 3 januari 2022 bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 25 mei 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze besluiten gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving vanaf 30 april 2020 bijstand naar de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder. In het besluit van 25 februari 2021 heeft verweerder aan eiser bijzondere bijstand op grond van de Pw toegekend voor inrichtingskosten tot een bedrag van € 2.054,- en een bedrag van € 313,51 voor de eerste huurnota.
1.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van een melding over mogelijke handel in cryptomunten een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering.
In dat kader heeft een digitaal rechercheur van de sociale recherche IJssel Vechtstreek (sociale recherche), toezichthouder op het internet, een open bronnen onderzoek verricht.
Tevens zijn de bankafschriften van rekeningnummer eindigend op -481 geanalyseerd.
De bevindingen van dit onderzoek zijn weergegeven in het onderzoeksrapport en aanbevelingen van 19 juli 2021.
1.3.
Op 8 januari 2021 heeft verweerder aan eiser verzocht om onder meer afschriften
van alle bank- giro- en spaarrekeningen inclusief internet bank- en spaarrekeningen, PayPal accounts en ook andere valuta rekeningen en bezittingen als bitcoin en dergelijke over de periode van 1 mei 2020 tot en met 8 januari 2021 te verstrekken.
1.4.
Op 13 januari 2021 heeft eiser met een e-mail bericht gereageerd en bankafschriften overgelegd.
1.5.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 16 juli 2021 (aanvullende) gegevens opgevraagd, zoals:
- bankafschriften van eisers betaalrekening van 1 januari 2021 tot heden;
- afschriften van de Oranje spaarrekening eindigend op -109 en overige rekeningen gekoppeld aan het Oranje pakket over de periode van 1 mei 2020 tot heden;
- afschriften van eisers Paypal account over de periode van 1 mei 2020 tot heden;
- alle transactieoverzichten van alle cryptovaluta die eiser bezit (heeft gehad) vanaf
1 mei 2020;
- toelichting over de bijschrijvingen van € 500,- op 10 juli 2020 en € 1000,- op 2 oktober 2020 van [naam] ;
- een uitleg/toelichting wat 2525 Ventures B.V. is.
Met een e-mail bericht van 29 juli 2021 heeft eiser gereageerd en een toelichting geven ten aanzien van de bijschrijvingen van € 500,- en € 1000,-. Ook heeft eiser bankafschriften van de ING - betaalrekening over de periode van 1 januari 2021 tot en met 28 juli 2021, een afschrift van de Oranje spaarrekening en afschriften van PayPal van 1 mei 2020 tot en met
28 juli 2021 overgelegd.
1.6.
Omdat eiser niet alle gevraagde informatie heeft overgelegd heeft verweerder op
26 augustus 2021 verzocht de volgende informatie te verstrekken en vragen te beantwoorden:
-alle transactiegegevens van Bitavo en Litebit, geen foto’s maar goed leesbare bestanden.
In ieder geval vanaf datum start uitkering gemeente Zwolle maar indien van toepassing ook van de periode daarvoor;
-wanneer bent u gestart met inleggen en wat is de huidige waarde van uw inleg (bewijsstukken);
-“
2525 Ventures bv die afschrijvingen zijn voor een laptop die ik gebruik”heeft u geantwoord op onze vraag om een toelichting. Volgens onze gegevens gaat het hier om Crypto valuta (Litebit).
1.7.
Op 10 september 2021 heeft een medewerker van verweerder op verzoek van eiser persoonlijk met hem gesproken. Uit de rapportage handhaving van 21 december 2021 blijkt dat eiser tijdens dit gesprek inzage heeft gegeven in zijn cryptowallet op Litebit.
1.8.
Verweerder heeft aan eiser op 17 september 2021 verzocht de volgende informatie te verstrekken:
-gegevens over een Binance account; eiser dient alle relevante informatie van dit account
te verstrekken in ieder geval over de periode van april 2020 tot en met 17 september 2021; Eiser dient aan te tonen dat het account is geblokkeerd, zoals hij in een gesprek van
10 september 2021 heeft aangegeven, vanaf wanneer, wat de reden is van deze blokkade
en wat eiser er vervolgens aan gedaan heeft om het account weer te deblokkeren;
-onderbouwing van eisers stelling dat het vermogen in de cryptohandel niet van hem is maar dat hij dit heeft verkregen door voor anderen in te leggen. Eiser dient dit met bewijsstukken te onderbouwen.
Eiser heeft op 5 oktober 2021 schriftelijk gereageerd en antwoord gegeven op de vragen.
1.9.
Omdat de overgelegde gegevens niet compleet zijn heeft verweerder op 7 oktober 2021 aan eiser wederom nadere informatie verzocht. Verweerder heeft weer om de informatie over het Binance account gevraagd en informatie over accountgegevens, gebruikersnamen en /of andere relevante gegevens van Litebit en Bitvavo (uiteraard geen wachtwoorden).
1.10.
Op 14 oktober 2021 heeft eiser via de e-mail met enkele bijlagen gereageerd.
Op dezelfde datum heeft eiser aan verweerder schriftelijk doorgegeven dat hij de bijstandsuitkering wil stopzetten, zodat hij van start kan gaan met zijn eigen onderneming.
1.11.
Verweerder heeft de uitkering van eiser met ingang van 1 oktober 2021 beëindigd.
1.12.
Op 2 november 2021 heeft verweerder bij Bitvavo en Litebit handelsgegevens, zoals de hoogte van de waarde van de wallet vanaf de start van de activiteiten op 1 april 2020, op 1 oktober 2021 en de huidige waarde, de transactiegeschiedenis van BTC van 22 april 2020 tot 2 oktober 2020 en de bekende bankrekeningnummers op naam van eiser gevorderd.
1.13.
Op 11 november 2021 heeft Bitvavo gereageerd en aangegeven dat er momenteel nog ongeveer voor 4K aan tegoeden op het account staan.
1.14.
Vervolgens heeft verweerder op 7 december 2021 verzocht om informatie te verstrekken. Daarbij is aangegeven dat eiser bij zijn aanvraag om een bijstandsuitkering
niet heeft gemeld dat hij vermogen in crypto valuta bezit. Omdat eiser hiervan geen melding heeft gemaakt, is het recht op uitkering niet vast te stellen en wordt mogelijk de aan eiser verstrekte bijstand teruggevorderd. Verder is aangegeven dat eiser nog eenmaal in de gelegenheid wordt gesteld om gegevens te verstrekken. Eiser is verzocht alle gegevens inzake zijn bezigheden met crypto valuta over de periode van februari 2020 tot en met
30 september 2021 in te leveren. Eiser dient duidelijke en overzichtelijke gegevens te verstrekken van al zijn bezigheden op de diverse handelsplatformen. Verweerder heeft daarbij vermeld dat het aanleveren van incomplete informatie dit keer zal leiden tot terugvordering van de aan eiser verstrekte bijstand. Verweerder heeft aangegeven dat
eiser hierna niet meer in de gelegenheid wordt gesteld om gegevens te verstrekken.
1.15.
In het besluit van 21 december 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 30 april 2020 ingetrokken en een bedrag van € 24.599,35 aan verleende bijstand (algemene en bijzondere bijstand) van eiser teruggevorderd. Op 23 december 2021 heeft verweerder een voornemen boete genomen. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.16.
In het besluit van 3 januari 2022 heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van
€ 327,48.
1.17.
Op 11 januari 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 21 december 2021 en 3 januari 2022. In de beslissing op bezwaar van 25 mei 2022 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit
2.
Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat het recht op uitkering als gevolg
van de schending van de inlichtingenplicht niet worden vastgesteld. Als gevolg hiervan is ten onrechte bijstand verleend, zodat verweerder gehouden is om de bijstand in te trekken over de te beoordelen periode en de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen. Het beroep op de zesmaandenjurisprudentie slaagt niet. De boete is terecht opgelegd. Van de schending van de inlichtingenverplichting kan eiser een verwijt worden gemaakt. Van een dringende reden om van de boete af te zien is niet gebleken.
Het standpunt van eiser
3. Eiser betwist dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden en slechts mondjesmaat gegevens heeft verstrekt. Verweerder heeft steeds nieuwe vragen gesteld en eiser heeft daarop adequaat gereageerd. Dat is niet mondjesmaat. Eiser betwist niet dat hij accounts heeft gehad bij Binance, Bitvavo en Kuccoin. De cryptowaarde bij Binance was € 4.000,--, zoals verweerder ook heeft vastgesteld. Dit geld is niet te gelde te maken.
Aan eiser kan niet worden tegengeworpen dat hij niet voldoende informatie heeft verstrekt. Eiser heeft van een geblokkeerd account bij Binance bewijs geleverd. Niet valt in te zien waarom dit account onvoldoende is. Verder voert eiser aan dat bitcoins niet te allen tijde ten gelde kunnen worden gemaakt. Bitcoins zijn immers geen betaalmiddel. Er kunnen niet of nauwelijks goederen van worden gekocht en in elk geval geen consumptie goederen. Dat blijkens de wetsgeschiedenis een ruime definitie wordt gehanteerd doet daar niet aan af.
Ten onrechte is de verleende bijstand teruggevorderd. Er is geen sprake van middelen
zodat het beroep op de zes maanden jurisprudentie uiterst subsidiair geschiedt.
Ten aanzien van de boete voert eiser aan dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De boete is daarom onterecht opgelegd. Subsidiair stelt eiser dat nu
al eerder bekend had kunnen zijn dat eiser cryptovaluta had, verweerder hem eerder had moeten benaderen en tevens dat daaruit blijkt dat hij niet wist althans in mindere mate
kon weten dat hij dat moest opgeven. Eiser stelt dat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel.
De beoordeling door de rechtbank.
4.1.
Artikel 11, eerste lid, van de Pw bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken
dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
4.2.
Artikel 31, eerste lid, van de Pw bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Volgens vaste rechtspraak moet de term beschikken zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1174.
4.3.
Eiser voert aan dat crypto ‘s en bitcoins geen middelen zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat crypto ‘s / bitcoins ten gelde gemaakt kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze dan ook terecht als middelen aangemerkt.
4.4.
In artikel 17, eerste lid, van de Pw is bepaald dat de belanghebbende aan het college
op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandig-heden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.5.
Artikel 54, derde lid, van de Pw bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
4.6.
De te beoordelen periode loopt van 30 april 2020 tot en met 30 september 2021.
4.7.
Een besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder rust. De vraag ligt dan ook voor of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de te beoordelen periode de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder over de te beoordelen periode aan zijn bewijslast heeft voldaan. Eiser moest bij de aanvraag om bijstand onverwijld uit eigen beweging volledige openheid van zaken geven over zijn financiële situatie, waaronder de waarde van de crypto valuta / bitcoins. Dat heeft eiser niet gedaan. Zoals uit rechtsoverwegingen 1.3. tot en met 1.14 naar voren komt heeft verweerder vanaf januari 2021 tot en met begin december 2021 aan eiser herhaaldelijk verzocht om de nader genoemde gegevens over zijn financiële situatie te verstrekken, waaronder informatie over de (waarde van) crypto valuta / bitcoins en de accounts. De rechtbank is van oordeel dat relevante vragen over eisers vermogen en zijn financiële situatie, waaronder specifieke informatie over de waarde van crypto valuta / bitcoins bij aanvang van de bijstand onbeantwoord zijn gebleven. Eiser heeft wel informatie verstrekt maar niet volledig en verweerder heeft eiser daarom herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om (aanvullende) informatie te verstrekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de door verweerder gevraagde gegevens niet kon verstrekken.
Dat op de door eiser overgelegde bankafschriften zichtbaar was dat hij (op 24 augustus 2020) geld heeft ingelegd bij ‘2525 Ventures’ betekent niet dat eiser de inlichtingen-verplichting niet heeft geschonden. Verweerder kon op de hoogte zijn van de inleg bij
‘2525 Ventures’ maar verweerder was niet op de hoogte van de totale omvang van de inleg bij ‘2525 Ventures’. Verweerder heeft ter zitting toegegeven dat over de inleg bij ‘2525 Ventures’ nadere vragen gesteld hadden kunnen worden. De rechtbank constateert dat verweerder dat op 16 juli 2021 heeft gedaan maar eiser heeft daarop geen volledige openheid van zaken gegeven. Eiser voert aan dat sprake is van een geblokkeerd account, maar het is voor de rechtbank onduidelijk gebleven waarom het account van Binance is geblokkeerd, of en hoeveel geld er op dit account stond bij aanvang van en lopende de bijstand en wat hiermee al dan niet is gebeurd. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn financiële situatie.
4.9.
Nu eiser onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn financiële situatie in de
te beoordelen periode en hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, is hij de
op hem rustende inlichtingenverplichting niet nagekomen. Schending van de inlichtingen-verplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over
de betreffende periode recht zou hebben gehad op volledige dan wel aanvullende bijstand. Eiser is daar niet in geslaagd. Controleerbare gegevens over zijn financiële situatie en dan met name volledige informatie over de waarde van de crypto ‘s / bitcoins lopende de bijstandsuitkering ontbreken, zodat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode, ondanks de schending van de inlichtingenplicht, recht had op bijstand.
4.10.
Verweerder was daarom op grond van artikel 54, derde lid, van de PW verplicht om
de bijstand van eiser over de periode van 30 april 2020 tot en met 30 september 2021 in te trekken en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw terug te vorderen. Niet is gebleken van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Tegen de terugvordering heeft eiser geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat dit punt geen verdere bespreking behoeft. De beroepsgronden van eiser slagen niet.
4.11.
Eiser voert aan dat verweerder van terugvordering had moeten afzien op grond van de zesmaanden-jurisprudentie.
4.12.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Nu eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden is de door eisers gemachtigde genoemde zesmaanden-jurisprudentie niet van toepassing.
4.13.
Van schending van het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel is, gelet op het voorgaande, geen sprake.
De boete
4.14.
Van toepassing zijn artikel 18a van de Pw en het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit), zoals deze met ingang van 1 januari 2017 luiden.
4.15.
Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft verweerder aangetoond dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Van deze gedraging kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Verweerder was dan ook gehouden om een boete op te leggen. Eiser heeft geen volledige openheid van zaken gegeven over zijn financiële situatie. Daarmee is de schending van de inlichtingenverplichting verwijtbaar.
4.16.
Verweerder heeft verminderde verwijtbaarheid aangenomen, in verband met de (persoonlijke) omstandigheden van eiser. Terecht heeft verweerder gesteld dat dit niet betekent dat de schending eiser in het geheel niet kan worden verweten. Verder zijn dringende redenen als bedoeld in artikel 18a, zevende lid, van de Pw op grond waarvan verweerder van het opleggen van een boete had moeten afzien niet gebleken. Ook in de persoonlijke omstandigheden van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de hoogte van de boete verder had moeten matigen. De aan eiser opgelegde boete van € 327,48 is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige gebleken (persoonlijke) omstandigheden.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.