ECLI:NL:RBOVE:2022:3443

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
AK_21_1622
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding woning in Enschede; beoordeling van de ruimtelijke inpasbaarheid en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een woning aan de achterzijde in Enschede. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat de belangenafweging door het college van burgemeester en wethouders onzorgvuldig was en dat de vergunde situatie niet ter plaatse was beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder op 6 mei 2021 een omgevingsvergunning had verkregen voor een twee-laags aanbouw, en dat het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, waarbij hij zijn bezwaren tegen de vergunning heeft uiteengezet, waaronder de vermindering van daglicht en uitzicht door de uitbreiding.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder tegen elkaar afgewogen. Verweerder stelde dat de omgevingsvergunning op goede gronden was verleend, en dat de vergunde bebouwing ruimtelijk inpasbaar was in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de belangen van zowel de vergunninghouder als de eiser zorgvuldig waren afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de vergunning niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangenafweging door verweerder niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1622

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: G.J. Voelman,
Als derde-partijen neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit Enschede, vergunninghouder.

Inleiding

Bij besluit van 6 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het aan de achterzijde uitbreiden van de woning [adres] te Enschede op de begane grond en eerste verdieping. Eiser en [naam 1] hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser en [naam 1] ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn echtgenote, [naam 2], de gemachtigde van verweerder en [naam 3] namens de vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 4 februari 2019 heeft vergunninghouder bij verweerder een aanvraag ingediend voor de realisatie van een twee-laags aanbouw van circa 5 meter diep en 5,56 meter hoog aan de achterzijde van de bestaande woning aan de [adres] te Enschede. Deze aanvraag is op 17 februari 2021 gepubliceerd. Op 1 maart 2021 heeft Het Oversticht (Stadsbouwmeester) geadviseerd en gesteld dat dat het ingediende plan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, tenzij aan de volgende voorwaarde wordt voldaan: de kroonlijst van de uitbouw dient niet in hetzelfde vlak aan te sluiten op de windveer van de hoofdbouw.
Op 8 maart 2021 heeft eiser een ‘zienswijze bezwaarschrift’ ingediend
.Nadat vergunninghouder in de gelegenheid is gesteld aanvullende gegevens in te dienen, heeft Het Oversticht alsnog positief geadviseerd en heeft verweerder op 6 mei 2021 de gevraagde vergunning vervolgens verleend voor de volgende activiteiten:
  • het verbouwen van een bouwwerk;
  • het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Eiser heeft hiertegen op 10 mei 2021 bezwaar gemaakt. De verleende vergunning is op 12 mei 2021 gepubliceerd.
Wettelijk kader
2. Voor de beoordeling acht de rechtbank het wettelijk kader van belang, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Ter plaatse van de woning geldt het bestemmingsplan ‘Lonneker 2018’. Het perceel heeft daarin de bestemming ‘wonen’.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting en conclusie
3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit op bezwaar waarbij de verleende vergunning is gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gronden van beroep
5.1
Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de belangenafweging onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Zijn twijfel is versterkt doordat de vergunde situatie niet feitelijk ter plekke is beoordeeld. Eiser betwist dat hij een contra-expertise dient uit te voeren, maar heeft wel op eigen initiatief een bezonnings- en daglicht onderzoek laten uitvoeren. Uit dit onderzoek blijkt dat de geplande situatie bij hem niet meer zal voldoen aan de streefdaglichtfactor en de gemiddelde daglichtfactor zal met 33% substantieel afnemen. Het uitzicht op de hemelkoepel vermindert sterk en de balans tussen ruimte, lucht en bebouwing zal worden verstoord. In de bestaande situatie wordt al niet aan de lichte TNO-bezonningsnorm voldaan. Het geschetste ‘tunnelscenario’ is volgens eiser reëel en terecht. In deze toch al onderbelichte woonsituatie is élke vermindering van dag- en zonlichttoetreding relevant. Ten onrechte is geoordeeld dat van ‘bijzondere omstandigheden’ geen sprake zal zijn. Het gaat hier om twee zeer smalle percelen waarop een aanbouw met een omvang als deze vaak niet ruimtelijk inpasbaar moet worden geacht. Het blijkt niet uit het besluit, dat deze omstandigheden zijn meegewogen. Eiser heeft nog gesteld dat verweerders verwijzing naar andere uitbouwen in de omgeving niet opgaat omdat de specifieke situaties verschillend zijn van de onderhavige.
Standpunt verweerder
5.2
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend. Voor de context van de belangenafweging is van belang dat dit bestemmingsplan ruime bouwmogelijkheden biedt en in dit geval sprake is van een beperkte afwijking van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bezonnings- en daglichtonderzoek merkt verweerder op dat een vergelijking tussen de bestaande en geplande situatie, zoals die in opdracht van eiser is gemaakt, niet terecht is. Voor een goede vergelijking dient niet de huidige situatie maar de maximale (bouw)mogelijkheden op basis van het geldende bestemmingsplan (bebouwing van 5 meter op de erfgrens) te worden vergeleken met de vergunde situatie (5,56 meter vanaf 1,30 meter van de erfgrens). Aan het in opdracht van eiser uitgevoerde onderzoek kan dus niet de waarde worden gehecht die eiser wenst. Verweerder onderschrijft dat sprake is van smalle percelen, maar de regels van het bestemmingsplan maken geen onderscheid ten aanzien van de toegestane bouwhoogte in de vorm van de percelen. Niet valt in te zien waarom een overschrijding van 56 centimeter ter plaatselijke ruimte niet inpasbaar zou zijn. Ook in de bestaande situatie wordt al niet voldaan aan de TNO-bezonningsnorm. Naar de mening van verweerder is sprake van zorgvuldige besluitvorming.
Beoordeling van het geschil
5.3
Allereerst stelt de rechtbank vast dat niet in geding is dat ter plaatse het bestemmingsplan ‘Lonneker 2018’ geldend is en dat op grond van bestemmingsplan de gronden waarop het bouwplan is gepland de bestemming ‘Wonen’ rust.
Volgens de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan mogen bijbehorende bouwwerken (zoals een aangebouwde uitbreiding) in het achtererfgebied maximaal even hoog zijn als de hoogte van het hoofdgebouw. Voor bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied buiten het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 5 meter.
Niet staat ter discussie dat het bouwplan voor een deel is gelegen binnen het bouwvlak en voor het andere deel buiten het bouwvlak.
Evenmin staat ter discussie dat het bouwplan voorziet in een bouwhoogte van 5,56 meter zodat in elk geval voor het deel dat buiten het bouwvlak is gelegen het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
De rechtbank is gebleken dat het bestemmingsplan voorziet in een afwijkingsmogelijkheid voor het uitbreiden van een hoofdgebouw tot een maximum bouwhoogte die gelijk is aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
Omdat het bouwplan in strijd is met genoemde bepalingen uit het bestemmingsplan, is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist. Dit is tussen partijen niet in geschil.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze omgevingsvergunning kan worden verleend.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en overweegt daartoe als volgt.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
Belangenafweging
5.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid bij de afweging van de in geding zijnde belangen tot toepassing van de afwijkingsbevoegdheid heeft kunnen komen. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat alle belangen (dus zowel van vergunninghouder als van eiser) zijn afgewogen. Zo heeft vergunninghouder een belang bij het realiseren van de uitbouw, namelijk het vergroten van het woongenot en heeft eiser belang bij onder andere voldoende lichtinval en uitzicht. Door het realiseren van de uitbouw wordt de lichtinval en het uitzicht verminderd.
Verweerder heeft bij de afweging van de belangen in redelijkheid belang kunnen toekennen aan de omstandigheid dat op basis van de bepalingen van het bestemmingplan, een uitbouw met een hoogte van vijf meter buiten het bouwvlak (zelfs tot op de erfgrens) mogelijk is. Binnen het bouwvlak is op grond van het bestemmingsplan zelfs een hoogte van tien meter toegestaan. Als een dergelijk bouwplan had voorgelegen, had verweerder de vergunning
moetenverlenen zonder een afzonderlijke belangenafweging.
Verweerder heeft gelet daarop kunnen overwegen dat bij het realiseren van een dergelijke uitbouw de lichtinval en het uitzicht voor eiser beduidend meer zou worden beperkt dan op grond van het voorliggende bouwplan.
De vergunde uitbouw, die deels buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd, heeft een hoogte van 5,56 meter. Dit is beperkt hoger dan de hoogte van vijf meter die op grond van het bestemmingsplan buiten het bouwvlak is toegestaan. Volgens vaste jurisprudentie kan verweerder bij de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen meewegen dat negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Verder heeft verweerder redelijkerwijs mee mogen wegen dat de vergunde uitbouw niet op, maar tot op 1,30 meter vanaf de erfgrens gesitueerd. Daarnaast heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat de Stadsbouwmeester (Het Oversticht) na een aanpassing van het plan positief over de bebouwing geadviseerd.
Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten opzichte van hetgeen op basis van het bestemmingsplan is toegestaan, de vergunde bebouwing ter plaatse ruimtelijk inpasbaar is. Er is slechts sprake van een beperkte afwijking van het bestemmingsplan.
Verweerder erkent dat sprake is van smalle percelen, de regels van het bestemmingsplan maken ten aanzien van de toegestane bouwhoogte echter geen onderscheid in de vorm van de percelen.
Verweerder heeft zich - samengevat - op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien waarom een overschrijding van 56 centimeter ter plaatse ruimtelijk niet inpasbaar zou zijn. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat al in de bestaande situatie niet aan de TNO-bezonningsnorm wordt voldaan.
Lichtinval
5.6
De rechtbank acht het aannemelijk dat de lichtinval in eisers woonkeuken als gevolg van de te realiseren aanbouw zal worden beperkt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op dat wat hiervoor is overwegen geen doorslaggevend belang daaraan heeft hoeven toe te kennen. Niet is namelijk gebleken dat de overschrijding van de maximale hoogte met 56 centimeter in dat verband van betekenende invloed is. Temeer niet omdat uitgaande van de hiervoor genoemde fictieve situatie een bouw kan worden gerealiseerd op dezelfde locatie van 10 meter hoogte.
De rechtbank is in dit verband met verweerder van oordeel dat de opstellers van het op verzoek van eiser uitgebrachte ‘bezonningsrapport’ ten onrechte een vergelijking hebben gemaakt tussen de feitelijk bestaande situatie en de toekomstige situatie. Gelet op wat vergunninghouder bij recht toegestaan is te bouwen had een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de toekomstige situatie en de situatie die bij recht is toegestaan.
Opname situatie ter plaatse
5.7
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser graag had gewild dat verweerder de situatie ter plaatste had beoordeeld, was verweerder hiertoe niet gehouden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het wat communicatie betreft beter was geweest als een beoordeling ter plaatse had plaatsgevonden. Echter, voorafgaand aan en in het besluit heeft verweerder voldoende duidelijk uiteen gezet waarom de keuze is gemaakt de situatie niet ter plaatse te beoordelen. Naast het gegeven dat het niet gebruikelijk is dat een vergunningverlener ter plaatse komt kijken, aangezien verweerder op basis van de beschikbare systemen zich een goed beeld kan vormen van de situatie, was het in coronatijd ook niet wenselijk om ter plaatse de situatie op te nemen. Daarnaast was het vergunde bouwwerk nog niet gerealiseerd, waardoor de vergunde situatie niet feitelijk kon worden beoordeeld.
6. Het betoog van eiser dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het bestreden besluit niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging, slaagt dus niet.
7. Aangezien verweerder op goede gronden aan heeft kunnen nemen dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, heeft hij de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.H. van Ham-Kolk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een
beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen
regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. In overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Planregels bestemmingsplan “Lonneker 2018”
Artikel 16.2.5 Bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied en buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied buiten het bouwvlak gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 16.2.1 de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
(..)
Artikel 16.4.1 Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
(…)
g. lid 16.2.5 onder a, voor het uitbreiden van een hoofdgebouw tot een maximum bouwhoogte die gelijk is aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.