ECLI:NL:RBOVE:2022:3614

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
C/08/287900 / KG ZA 22-235
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over beeldhouwwerk tussen Gemeente Enschede en gedaagde

Op 8 juni 1968 heeft de Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie (KNZ) een beeldhouwwerk bedoeld te schenken aan de gemeenschap van Boekelo. Dit beeldhouwwerk werd op het perceel van de KNZ geplaatst. In 2011 is de gedaagde eigenaar geworden van dit perceel en heeft hij plannen om het beeldhouwwerk te veilen. De Gemeente Enschede stelt echter dat zij de eigenaar van het beeldhouwwerk is en vordert de afgifte ervan. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de Gemeente Enschede afgewezen, omdat het voldoende aannemelijk is dat de gedaagde door natrekking of verjaring eigenaar is geworden van het beeldhouwwerk. De voorzieningenrechter oordeelt dat de schenking aan de gemeenschap van Boekelo niet automatisch betekent dat de Gemeente Enschede eigenaar is geworden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het beeldhouwwerk duurzaam met de grond was verenigd, waardoor hij als eigenaar van de grond ook eigenaar van het beeldhouwwerk is geworden. Daarnaast is het aannemelijk dat de gedaagde door verjaring eigenaar is geworden, aangezien hij het perceel in 2011 heeft verkregen en sindsdien bezitshandelingen heeft verricht. De Gemeente Enschede wordt in de proceskosten veroordeeld, omdat haar vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/287900 / KG ZA 22-235
Vonnis in kort geding van 1 december 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ENSCHEDE,
zetelend te Enschede,
eiseres,
advocaat mr. J. Schutrups en mr. T.B. van Dreumel te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo.

1.Wat is de situatie?

1.1.
Op 8 juni 1968 heeft (de rechtsopvolger van) de Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie (hierna: KNZ) bedoeld een beeldhouwwerk [1] aan de gemeenschap van Boekelo te schenken.
1.2.
De KNZ heeft het beeldhouwwerk op haar eigen perceel aan de Oude Deldenerweg 203 in Boekelo, gemeente Enschede (hierna: het perceel) neergezet.
1.3.
[gedaagde] is in 2011 eigenaar geworden van het perceel.
1.4.
[gedaagde] is van plan het beeldhouwwerk te laten veilen bij een veilinghuis in Parijs. De veiling staat open tussen 23 november 2022 en 6 december 2022.
1.5.
Gemeente Enschede vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van het beeldhouwwerk en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze kortgedingprocedure.

2.Wat is de beslissing in het kort?

2.1.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Gemeente Enschede af. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat Gemeente Enschede op dit moment eigenaar is van het beeldhouwwerk. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat [gedaagde] in ieder geval door natrekking dan wel door verjaring eigenaar is geworden. Het kan dan ook in het midden blijven of de schenking aan de gemeenschap van Boekelo als schenking aan Gemeente Enschede kan worden aangemerkt.

3.Hoe is de gerechtelijke procedure verlopen?

3.1.
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 8;
  • de brief van de advocaat van [gedaagde] van 16 november 2022 met producties 1 tot en met 9;
  • de e-mail van de advocaat van Gemeente Enschede van 16 november 2022 met productie 9.
3.2.
Op 17 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Daarbij waren namens Gemeente Enschede aanwezig: de heer [A] (werkzaam als beleidsadviseur cultuur bij Gemeente Enschede), mevrouw [B] (werkzaam bij de afdeling juridische zaken van Gemeente Enschede), en de advocaten mr. J. Schutrups en mr. T.B. van Dreumel. Namens [gedaagde] waren daarbij aanwezig: [gedaagde] zelf en zijn advocaat mr. F. Kolkman. De advocaat van [gedaagde] heeft pleitaantekeningen overgelegd.
3.3.
De beslissing wordt vandaag meegedeeld en toegelicht in dit vonnis.

4.Wat vindt Gemeente Enschede?

4.1.
Gemeente Enschede is van mening dat de schenking aan de gemeenschap van Boekelo in 1968 moet worden begrepen als een schenking aan Gemeente Enschede, waardoor zij eigenaar is van het beeldhouwwerk en [gedaagde] het beeldhouwwerk dus moet teruggeven/terugplaatsen.

5.Wat vindt [gedaagde] ?

5.1.
[gedaagde] vindt onder meer dat de zaak zich niet leent voor een behandeling in kort geding, dat geen sprake is van een spoedeisend belang, dat geen sprake is geweest van een rechtsgeldige schenking en de schenking niet kan worden begrepen als een schenking aan Gemeente Enschede. Daarnaast is [gedaagde] van mening dat hij eigenaar is geworden door natrekking van het beeldhouwwerk met de grond, dan wel doordat hij het goed in 2011 geleverd heeft gekregen (en hij te goeder trouw was), dan wel dat hij door verjaring eigenaar is geworden.

6.Wat oordeelt de rechter?

Heeft Gemeente Enschede een spoedeisend belang?

6.1.
In een kortgedingprocedure als deze zal de voorzieningenrechter de vorderingen inhoudelijk beoordelen als de eisende partij een zodanig spoedeisend belang heeft dat van hem niet mag worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang is gegeven door de dreigende verkoop van het beeldhouwwerk eind november/begin december 2022, terwijl Gemeente Enschede stelt de eigenaar van het beeldhouwwerk te zijn. Van Gemeente Enschede kan dan ook niet worden verwacht een bodemprocedure af te wachten. De voorzieningenrechter zal daarom over gaan tot de inhoudelijke beoordeling van de vordering(en).
Is voldoende aannemelijk gemaakt dat Gemeente Enschede op dit moment eigenaar is van het beeld?
6.3.
De voorzieningenrechter kan geen eindoordeel geven over de vraag wie eigenaar is van het beeldhouwwerk, aangezien dat oordeel alleen in een bodemprocedure kan worden gegeven. De voorzieningenrechter beoordeelt slechts of voldoende aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat Gemeente Enschede op dit moment eigenaar is van het beeldhouwwerk en haar vordering(en) om die reden in deze kortgedingprocedure kunnen worden toegewezen.
6.4.
Om te kunnen beslissen dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Gemeente Enschede op dit moment eigenaar is van het beeldhouwwerk, moet de voorzieningenrechter van oordeel zijn dat:
door Gemeente Enschede voldoende aannemelijk is gemaakt dat de schenking van het beeldhouwwerk aan de gemeenschap Boekelo geacht moet worden een schenking te zijn geweest aan Gemeente Enschede; en
door [gedaagde] onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde] door natrekking, levering of verjaring eigenaar is geworden van het beeld.
6.5.
De voorzieningenrechter hoeft geen oordeel te vellen over a), nu de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk acht dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat als de Gemeente Enschede op enig moment al eigenaar is geweest, [gedaagde] door natrekking, en anders door verjaring, inmiddels eigenaar is geworden van het beeld.
-
Waarom is volgens de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] door natrekking eigenaar is geworden?
6.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het beeldhouwwerk verenigd was met de grond, dat deze vereniging duurzaam was en [gedaagde] dus – als eigenaar van de grond – ook eigenaar is van het beeldhouwwerk. [2] De voorzieningenrechter neemt hierbij, op basis van de stellingen van partijen, het volgende in aanmerking:
  • het 250 à 500 kilo wegende beeldhouwwerk was verankerd in een betonnen steunblok. In de grond was een betonnen fundering aangebracht. Beide betonblokken waren aan elkaar vastgezet via ingegoten stalen wapeningsdraden;
  • op het perceel lag een klinkerpad naar het beeldhouwwerk en het naambordje erbij was ook in de grond verankerd;
  • het beeldhouwwerk is in 1968 op die plek aan de gemeenschap van Boekelo geschonken, vanwege de binding met de regio (als reden dat de zoutindustrie 50 jaar geleden in Boekelo haar activiteiten begon), waaruit naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan worden afgeleid dat ook bedoeld was het beeld daar duurzaam te laten staan, hetgeen blijkens de overgelegde nieuwsberichten ook naar buiten toe kenbaar was;
  • het beeldhouwwerk is ook daadwerkelijk tot 26 augustus 2022 op dezelfde plek op het perceel (dat oorspronkelijk van de schenker was) blijven staan.
6.7.
Op basis van voornoemde feiten acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat het beeldhouwwerk naar aard en inrichting bestemd was om duurzaam ter plaatse te blijven, dat het ook de bedoeling was dat het beeldhouwwerk daar duurzaam zou blijven staan en dat dit ook naar buiten toe kenbaar was. Ook de Gemeente Enschede lijkt dit te vinden, nu haar vordering ziet op terugplaatsing van het beeldhouwwerk op de oorspronkelijke plek. Op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad moet daarom worden aangenomen dat [gedaagde] eigenaar is geworden door natrekking. [3]
6.8.
Op basis van het voorgaande is voldoende aannemelijk gemaakt dat niet Gemeente Enschede, maar [gedaagde] op dit moment eigenaar is van het beeldhouwwerk.
-
Waarom is volgens de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] anders door verjaring eigenaar is geworden?
6.9.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Voor zover [gedaagde] al niet door natrekking eigenaar zou zijn geworden, acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] door verjaring eigenaar is geworden.
6.10.
Als geen sprake is van natrekking, is het beeldhouwwerk een roerende zaak gebleven. Voor een roerende zaak geldt dat een bezitter te goeder trouw wordt geacht drie jaar na het verkrijgen van het bezit van de zaak eigenaar te zijn geworden. [4]
6.11.
Gemeente Enschede brengt naar voren dat [gedaagde] pas met het verwijderen van het beeldhouwwerk bezitshandelingen heeft verricht en dus pas vanaf dat moment de verjaringstermijn is gaan lopen. Echter is niet weersproken dat er bestrating om het beeld heen lag en het kunstwerk schoon werd gehouden door [gedaagde] . Door deze aard en inrichting van het beeldhouwwerk en de onderhoudswerkzaamheden die [gedaagde] hieraan verrichtte, acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter dit als bezitshandelingen zal aanmerken. Aangezien [gedaagde] het perceel waarop het beeldhouwwerk staat al in 2011 heeft verkregen en als onweersproken moet worden aangenomen dat de hiervoor genoemde bezitshandelingen zich al sinds 2011 voordoen, komt het de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk voor dat de bodemrechter zal oordelen dat het beeldhouwwerk sinds 2011 in bezit is van [gedaagde] .
6.12.
Op grond van de wet wordt [gedaagde] verder te goeder trouw beschouwd, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. [5] De Gemeente Enschede heeft niet gesteld dat [gedaagde] niet te goeder trouw was. Daarom is het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] door verloop van drie jaren als bezitter te goeder trouw eigenaar is geworden van het beeldhouwwerk. [6]
Wat betekent dit voor Gemeente Enschede?
6.13.
Nu voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] eigenaar is van het beeldhouwwerk en daarmee dus ook onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Gemeente Enschede op dit moment eigenaar is van het beeldhouwwerk, wijst de voorzieningenrechter de vordering van Gemeente Enschede tot afgifte van het beeldhouwwerk af.
6.14.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van Gemeente Enschede naar voren gebracht dat als de voorzieningenrechter de vordering tot afgifte van het beeldhouwwerk niet kan toewijzen, de voorzieningenrechter dan het mindere zou moeten toewijzen. Dit mindere – dat in de vordering van Gemeente Enschede besloten zou liggen – bestaat er volgens haar uit dat in dat geval [gedaagde] moet worden verboden het beeldhouwwerk te verkopen totdat in een bodemprocedure is geoordeeld wie eigenaar is van het beeld.
6.15.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat als die vordering al als het mindere moet worden beschouwd van de oorspronkelijke vordering van Gemeente Enschede, deze vordering ook niet kan worden toegewezen. Deze vordering is namelijk ook gebaseerd op de grondslag dat Gemeente Enschede eigenaar zou zijn van het beeldhouwwerk. Nu dat in deze procedure niet voldoende aannemelijk is gemaakt, ziet de voorzieningenrechter geen reden om in deze procedure [gedaagde] , die meent zelf eigenaar te zijn, te verbieden het beeldhouwwerk te verkopen.
6.16.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat als Gemeente Enschede het doel had om met deze ‘verminderde vordering’ een verkapte conservatoire maatregel te treffen (waardoor het beeldhouwwerk zou worden ‘bewaard’ totdat de rechter in de bodemprocedure een oordeel zou vellen over wie eigenaar is van het beeldhouwwerk), zij daartoe andere routes had moeten doorlopen. Dit heeft zij in Nederland ook geprobeerd met een conservatoir beslag, maar dat is mislukt, omdat het beeldhouwwerk al naar Frankrijk was verplaatst. Dit laat echter onverlet dat Gemeente Enschede zich zo nodig tot de Franse rechter kan wenden voor het treffen van conservatoire maatregelen ten aanzien van het beeldhouwwerk. [7]
Wie wordt veroordeeld in de proceskosten?
6.17.
Nu alle vorderingen worden afgewezen, wordt Gemeente Enschede in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
747,00
Totaal € 1.061,00

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
7.1.
wijst de vorderingen van Gemeente Enschede af;
7.2.
veroordeelt Gemeente Enschede in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.061,00;
7.3.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 7.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.G. Kraaijvanger, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2022. [8]

Voetnoten

1.Het beeldhouwwerk: ‘Le grand couple’ van de Franse beeldhouwer Henri Éttiene-Martin.
2.Toepassing van artikel 5:20 lid 1 sub e BW.
3.Vgl. Hoge Raad 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 april 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2853, r.o. 4.6.
4.Artikel 3:99 BW.
5.Artikel 3:118 lid 3 BW.
6.Artikel 3:99 lid 1 jo artikel 3:112 BW jo artikel 3:118 BW.
7.Vgl. Artikel 35 Verordening (EU) 1215/2012.
8.type: