In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, eigenaar van een recreatieterrein, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 469.000 per 1 januari 2014, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2015. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde verlaagd tot € 411.000, maar belanghebbende ging in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep ongegrond verklaarde voor de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB, maar gegrond voor de proceskostenvergoeding.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of de jaarplaatsen en seizoensplaatsen op het recreatieterrein kunnen worden aangemerkt als gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning of dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zoals bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet. Belanghebbende stelt dat de jaarplaatsen, waar stacaravans zijn geplaatst, bestemd zijn voor duurzame bewoning, terwijl de heffingsambtenaar dit ontkent. Het Hof oordeelt dat de stacaravans op de jaarplaatsen als onroerende zaken kunnen worden aangemerkt, omdat ze bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven.
Het Hof concludeert dat de jaarplaatsen in hoofdzaak tot woning dienen en dat de heffingsmaatstaf voor de aanslag gebruikersbelasting moet worden verminderd. De seizoensplaatsen, die voor minder dan 70% van het jaar worden verhuurd, worden niet als woondelen aangemerkt. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag gebruikersbelasting en vermindert deze tot een bedrag van € 192.571. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.