ECLI:NL:RBOVE:2022:514

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
ak_21_1011
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijzondere bijstand voor woninginrichting

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Enschede over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Eiser, die een bijstandsuitkering ontving, had bijzondere bijstand aangevraagd na schade aan zijn woning en inboedel door derden. Het college wees de aanvraag af, stellende dat de kosten van woninginrichting niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren volgens artikel 14 van de Participatiewet (PW). Eiser stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat de kosten voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.

De rechtbank oordeelde dat de kosten van woninginrichting in dit geval wel degelijk voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank stelde vast dat eiser noodgedwongen op straat had gestaan en dat de kosten noodzakelijk waren voor zijn nieuwe woning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en droeg hen op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting verleend moet worden. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van bijzondere omstandigheden bij aanvragen voor bijzondere bijstand en de noodzaak voor een deugdelijke motivering van besluiten door bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1011

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. J.W.M. Melief,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: B. Steenhuis.

Procesverloop

In het besluit van 18 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting afgewezen.
In het besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1.1
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Hij woonde aan het adres [adres 1]. Op 11 augustus 2020 is zowel aan de woning, als aan de inboedel schade toegebracht door derden. De inboedel is als verloren beschouwd en de woning is dichtgetimmerd. Eiser heeft per 2 november 2020 een nieuwe woning toegewezen gekregen aan de [adres 2]. Op 27 oktober 2020 heeft hij bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting.
1.2
In de beslissing van 2 november 2020 heeft verweerder de beslissing op de aanvraag opgeschort, omdat niet alle informatie was verstrekt. Verzocht is om uiterlijk 9 november 2020 aanvullende informatie op te sturen. Op 9 november 2020 heeft de bewindvoerder van eiser telefonisch contact opgenomen met de consulent van verweerder. In de brief van
9 november 2020 heeft de bewindvoerder ten aanzien van de ontbrekende stukken een toelichting gegeven. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals hiervoor onder ‘Procesverloop’ is vermeld.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat kosten met betrekking tot geleden of toegebrachte schade niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. Hierbij is verwezen naar artikel 14, aanhef, en onder c, van de PW. Volgens verweerder kan van deze bepaling niet worden afgeweken, omdat dit zich niet verdraagt met de doelstelling van het artikel. Volgens verweerder is geen sprake van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW die aanleiding vormen om in afwijking van artikel 14, aanhef en onder c, tot bijstandsverlening over te gaan. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden bestaat er ook geen aanleiding om de uitkering af te stemmen op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW.
Het standpunt van eiser
3. Eiser stelt - samengevat weergegeven - dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser voert hiertoe aan dat de aanvraag achteraf op formalistische gronden is afgewezen op grond van artikel 14, aanhef, en onder c, van de PW. Verweerder had moeten vaststellen dat wel degelijk sprake is van een bijzondere situatie waarvoor artikel 18, eerste lid, van de PW een oplossing geeft. Eiser stelt verder dat er geen sprake is van schade, omdat het om inrichtingskosten voor een nieuwe woning gaat. Verweerder is niet ingegaan op het argument van eiser dat de aanvraag slechts ten dele was bedoeld als compensatie voor geleden schade. Kosten voor bijvoorbeeld vloerbedekking en raambekleding had hij ook gehad als er geen schade was geweest. Volgens eiser negeert verweerder negeert volkomen het feit dat de wijkregisseur eiser nadrukkelijk naar de bijzondere bijstand heeft verwezen voor ‘bijkomende kosten en inrichtingskosten voor het nieuwe huis’. Op deze toezegging terugkomen is in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Juridisch kader
4.1
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [1]
4.2
Op grond van artikel 14, aanhef en onder c, van de PW worden kosten met betrekking tot geleden of toegebrachte schade niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Uit de wetsgeschiedenis valt op te maken dat de wetgever met deze dwingendrechtelijke bepaling voor ogen stond bepaalde kosten, gelet op hun aard, niet onder de werkingssfeer van de destijds geldende Algemene bijstandswet, thans de PW, te brengen. Het uitsluiten van deze kostensoorten geeft mede inhoud aan het onderscheid tussen de collectieve en private verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (Kamerstukken II 1992/1993, 22 545, nr. 8, pag. 57).
4.3
De kosten van woninginrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen van de betrokkene hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op het niveau van de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. [2]
De beoordeling door de rechtbank
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor woninginrichting ten onrechte afgewezen. De rechtbank is als volgt tot dat oordeel gekomen.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van kosten met betrekking tot geleden of toegebrachte schade, zoals bedoeld in artikel 14, aanhef en onder c, van de PW, omdat het in dit geval gaat om de complete woninginrichting van een nieuwe woning. Eisers verhuizing is het noodzakelijke gevolg van vernieling van zijn inboedel door derden en de onmogelijkheid om terug te keren naar zijn oude woning.
5.3
De kosten van woninginrichting komen in dit geval op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW voor vergoeding in aanmerking, omdat de kosten zich voordoen, noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Eiser kwam van de ene op de andere dag noodgedwongen op straat te staan. Hij heeft uiteindelijk een woning toegewezen gekregen, waardoor ook zijn zoontje weer bij hem kon wonen. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij als gevolg van de situatie noodgedwongen voor lange tijd alleen op straat heeft moeten leven en elders onderdak heeft moeten zoeken.
5.4
De kosten voor woninginrichting kunnen niet uit het inkomen op het niveau van de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht worden voldaan. Eiser heeft de noodgedwongen situatie en de gevolgen daarvan niet kunnen voorzien. Eisers vermogen is vanaf 1 april 2014 onder bewind gesteld, hij leeft van een bijstandsuitkering, heeft schulden en er is geen financiële ruimte geweest om geld voor woninginrichting te reserveren. Evenmin bestaat door deze financiële situatie de mogelijkheid tot gespreide betaling achteraf. Ter zitting is gebleken dat eiser allerlei spullen gratis heeft verzameld en dat hij voor de aanschaf een schadevergoeding ten gevolge van letselschade heeft gebruikt.
5.5
Gelet op voorgaande overwegingen is het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Concreet betekent dit dat aan eiser alsnog bijzondere bijstand in de kosten voor woninginrichting moet worden verleend. Verweerder dient voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding van woninginrichting uit te gaan van de benodigdheden die in de aanvraag zijn opgenomen en zoals door de bewindvoerder zijn toegelicht. Dat eiser erin is geslaagd om allerlei spullen gratis te verzamelen en voor de aanschaf een schadevergoeding heeft gebruikt, mag er niet toe leiden dat daarvoor geen bijzondere bijstand wordt verleend.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
7. Omdat rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 mei 2021;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeus, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2017, ECLINL:CRVB:2017:999
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:106