ECLI:NL:RBOVE:2022:768

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
C/08/268097 / HA ZA 21-278
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van opdrachtnemer bij schade door onzorgvuldig vellen van een boom

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 16 maart 2022, staat de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer centraal in een civiele zaak tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en een gedaagde die als opdrachtnemer een boom heeft geveld. De rechtbank onderzoekt of de opdrachtnemer zijn zorgplicht heeft geschonden, wat heeft geleid tot schade aan de opstallen van de opdrachtgever. De rechtbank overweegt dat de opdrachtnemer aansprakelijk kan zijn indien blijkt dat hij zijn zorgplicht niet heeft nageleefd en dat deze schending de oorzaak is van de schade. De rechtbank acht voorshands bewezen dat de opdrachtgever niet heeft aangedrongen op de risicovolle werkwijze die door de opdrachtnemer is toegepast en dat hij niet is gewaarschuwd voor de risico's. De opdrachtnemer krijgt de gelegenheid om tegenbewijs te leveren tegen deze bewijsvermoedens en om omstandigheden aan te voeren die zijn beroep op eigen schuld kunnen ondersteunen. De rechtbank benadrukt dat de opdrachtnemer als professioneel vakman verantwoordelijk is voor het kiezen van een veilige werkwijze en het waarschuwen van de opdrachtgever voor mogelijke risico's. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering en verdere beoordeling van de aansprakelijkheid en schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/268097 / HA ZA 21-278
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd in Apeldoorn,
eiseres,
hierna genoemd: “
Achmea”,
advocaten: mr. A.P.E. de Ruiter en mr. L. Boersma,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna genoemd: “
[gedaagde]”,
advocaat: mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol.

1.Samenvatting

1.1.
Dit vonnis bevat de tussenbeslissing van de rechtbank over de vordering die Achmea tegen [gedaagde] heeft ingesteld.
[gedaagde] is schadeplichtig indien vast komt te staan dat hij als opdrachtnemer zijn zorgplicht toerekenbaar heeft geschonden, en dat die zorgplichtschending er de oorzaak van is dat de boom op de opstallen van [X] is gevallen. Van een zorgplichtschending is (onder meer) sprake indien de uiteindelijke – risicovolle – werkwijze waarmee de boom is neergehaald, door [gedaagde] is toegepast zonder dat [X] daarop heeft aangedrongen en/of zonder dat [X] is gewaarschuwd voor het risico op schade.
De rechtbank acht voorshands bewezen dat [X] niet heeft aangedrongen op de uiteindelijke werkwijze en niet door [gedaagde] is gewaarschuwd. Voor het geval komt vast te staan dat [gedaagde] inderdaad heeft nagelaten om [X] te waarschuwen, acht de rechtbank ook voorshands bewezen dat [X] van de uiteindelijke werkwijze zou hebben afgezien indien [gedaagde] hem wel zou hebben gewaarschuwd. [gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen deze bewijsvermoedens. Tot slot wordt [gedaagde] ook reeds in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van omstandigheden die zijn beroep op eigen schuld kunnen dragen.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 september 2021, waarin is bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden,
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022,
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van Achmea,
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [gedaagde] .

3.De vaststaande feiten

3.1.
Achmea heeft een opstal- en inboedelverzekering afgesloten met de heer [X] .
3.2.
[gedaagde] heeft in de periode van 20 maart 2018 tot 24 juni 2021 een eenmanszaak gedreven onder de naam [A] . De onderneming richtte zich onder meer op het verwijderen van bomen.
3.3.
[X] heeft in 2018 opdracht verstrekt aan [gedaagde] tot het vellen van een boom (een Canadese populier) op zijn perceel in [plaats] . De boom bevond zich nabij verschillende opstallen van [X] , waaronder een schuur en een kennelverblijf. [X] heeft aan [gedaagde] gevraagd of de populier door middel van “boomklimmen” zou worden geveld. [1] Bij toepassing van die methode wordt de boom beklommen en in delen afgebroken. [gedaagde] heeft daarop geantwoord dat hij ter plekke zou beoordelen of hij deze klimmethode zou toepassen. [2] Verder heeft [X] aan [gedaagde] meegedeeld dat de boom niet mag vallen op het naastgelegen weiland van de buurman, vanwege een slechte verstandhouding. [3] De prijs voor het uitvoeren van de opdracht is bepaald op € 611,17 inclusief btw.
3.4.
Op 8 oktober 2018 heeft [gedaagde] de opgedragen werkzaamheden uitgevoerd met behulp van zijn broer. In eerste instantie heeft [gedaagde] de klimmethode toegepast, maar die werd door hem al snel te gevaarlijk bevonden vanwege rot in de boom in combinatie met de aanwezige wind. Uiteindelijk is de boom neergehaald door hem om te trekken. Daarbij is gebruik gemaakt van sjorbanden en twee tractoren van [X] (in eerste instantie is slechts één tractor ingezet, waaraan even later een tweede tractor is gekoppeld). De sjorbanden fungeerden als lier en zijn bevestigd aan de boom en de tractoren. De tractoren werden bestuurd door [X] en zijn vader. De broer van [gedaagde] stond op het weiland om aanwijzingen van [gedaagde] door te geven aan [X] en diens vader. [gedaagde] heeft eerst aan de zijde van de beoogde valrichting van de boom een valkerf (een driehoekige inkeping onderaan de stam) gemaakt. Daarna is [gedaagde] begonnen met het zagen van een velsnede aan de andere zijde van de boom. Ondertussen heeft hij drie velwiggen in de boom geslagen. Tijdens het zagen werd trekkracht uitgeoefend op de sjorbanden door middel van de tractoren. De sjorbanden zijn daarbij meermaals geknapt. De eerste keren werden de geknapte delen weer aan elkaar geknoopt met een nieuw stuk sjorband. De laatste keer dat de sjorbanden knapten is de boom de verkeerde kant op gevallen. De boom is terechtgekomen op de schuur en het kennelverblijf van [X] .
3.5.
[X] heeft het ongeval gemeld bij Achmea. [gedaagde] heeft het ongeval gemeld bij zijn bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar, namelijk Reaal Schadeverzekeringen (hierna: “Reaal”).
Achmea heeft onderzoek laten doen naar de schade door een expert, de heer [B] . [B] heeft de schade ter plekke opgenomen en verklaringen afgenomen van [X] , van diens partner mevrouw [C] en van [gedaagde] . [B] heeft drie rapporten opgesteld: twee tussenrapporten van 10 oktober 2018 en 17 april 2019, en een eindrapport 4 mei 2020.
In het eindrapport is de totale schade
op basis van herbouwwaarde en nieuwwaardevastgesteld op € 145.431,56 inclusief btw. Dit totaalbedrag is opgebouwd uit schade die verband houdt met de opstallen ter hoogte van € 142.857,06 en schade die verband houdt met inboedel ter hoogte van € 2.574,50. De schade
op basis van dagwaardeis in het eindrapport vastgesteld op een bedrag van € 123.734,36.
3.6.
Achmea is overgegaan tot schadevergoeding aan [X] . Vervolgens heeft Achmea bij brief van 27 november 2019 Reaal als verzekeraar van [gedaagde] aangesproken tot vergoeding van het bedrag dat eerstgenoemde aan [X] heeft uitgekeerd. Reaal heeft op 2 maart 2020 aan Achmea geantwoord dat zij na onderzoek heeft geconcludeerd dat er geen polisdekking is. Daarop heeft Achmea per brief van 4 maart 2020 [gedaagde] zelf aansprakelijk gesteld.

4.Het geschil

De vordering

4.1.
Achmea vordert (verkort weergegeven) dat [gedaagde] wordt veroordeeld om haar binnen twee dagen na betekening van het vonnis een bedrag van € 148.243,93 te betalen tegen bewijs van kwijting, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
Daaraan legt Achmea onder meer de volgende stellingen ten grondslag: [gedaagde] is tegenover [X] aansprakelijk voor de schade als gevolg van het verkeerd vallen van de boom. Doordat Achmea de schade van [X] heeft vergoed, is het vorderingsrecht van [X] op [gedaagde] tot schadevergoeding op grond van subrogatie overgegaan op Achmea. Achmea heeft een schadevergoeding van € 145.431,56 aan [X] uitgekeerd. Daarnaast is [gedaagde] gehouden tot vergoeding van de door Achmea gemaakte deskundigenkosten van € 2.762,35 en interne behandelingskosten van € 50,00.
Primair is [gedaagde] tegenover [X] aansprakelijk op de grond dat hij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht. [gedaagde] heeft de op hem als professioneel opdrachtnemer rustende zorgplicht geschonden. Hij was gehouden om de boom op een veilige wijze neer te halen, zonder schade te veroorzaken. De werkwijze waarmee de boom uiteindelijk is neergehaald en de daarbij gebruikte sjorbanden zijn ongeschikt gebleken. [gedaagde] heeft deze werkwijze en het gebruik van de sjorbanden voorgesteld en geschikt bevonden. [gedaagde] heeft [X] niet gewaarschuwd voor risico op schade bij deze werkwijze. Daarnaast heeft [gedaagde] fouten gemaakt door de takken van de boom slechts aan één zijde te verwijderen en door de zaagsnede in de boom onvoldoende diep te maken.
Subsidiair is [gedaagde] tegenover [X] aansprakelijk op de grond dat hij onrechtmatig tegenover [X] heeft gehandeld vanwege de onzorgvuldige wijze waarop hij de opdracht heeft uitgevoerd.
Het verweer
4.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij voert als verweer onder meer het volgende aan: primair betwist [gedaagde] dat hij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst dan wel dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] heeft bij het vellen van de boom voldoende voorzorgsmaatregelen getroffen en daarmee voldaan aan zijn zorgplicht. Het staat niet vast dat [gedaagde] fouten heeft gemaakt. Evenmin staat vast dat de schade is veroorzaakt door de vermeende fouten van [gedaagde] . De uiteindelijke werkwijze bij het neerhalen van de boom en het gebruik van de sjorbanden is voorgesteld door [X] . [X] drong stevig aan op deze werkwijze en stond erop dat de boom de bewuste dag zou worden neergehaald. [gedaagde] heeft [X] geadviseerd om de boom niet op deze manier te vellen, en daarbij expliciet gewaarschuwd dat de boom de verkeerde kant op kon vallen en dat dit voor diens eigen risico zou komen. [gedaagde] heeft als alternatief voorgesteld om de boom in het naburige weiland te laten vallen, maar die optie heeft [X] van de hand gewezen. [X] heeft onjuiste informatie verstrekt over de trekkracht van de sjorbanden. Het (laatste) knappen van de sjorbanden is naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt doordat de vader van [X] de rem op de door hem bestuurde tractor heeft ingetrapt en losgelaten, in strijd met de instructies van [gedaagde] .
Subsidiair stelt [gedaagde] dat op grond van het voorgaande sprake is van eigen schuld van [X] . Ook de redelijkheid en billijkheid geven aanleiding tot matiging van het gevorderde bedrag. Daarbij is van belang dat een wanverhouding bestaat tussen de vergoeding die [gedaagde] heeft ontvangen en de veroorzaakte schade.
Verder betwist [gedaagde] de omvang van de gestelde schade. De gevorderde schadevergoeding is niet gebaseerd op de dagwaarde van de opstallen en inboedel. Bovendien verkeerde de schuur ten tijde van het ongeval in slechte staat. Tot slot is [gedaagde] niet aansprakelijk voor de door Achmea gemaakte onderzoekskosten en overige kosten.

5.De beoordeling

Het gestelde toerekenbare tekortschieten van [gedaagde]

Voorshands bewezen dat [gedaagde] tekort is geschoten
5.1.
De rechtbank dient ten eerste te beoordelen of [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht.
5.2.
[gedaagde] heeft als professioneel opdrachtnemer een zorgplicht op zich genomen. Hij was gehouden om bij zijn werkzaamheden de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in acht te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in de opdracht tot het verwijderen van de boom besloten dat [gedaagde] diende te waken voor het toebrengen van schade aan de nabijgelegen opstallen van [X] .
5.3.
De rechtbank overweegt dat het als uitgangspunt aan [gedaagde] was om een methode voor het verwijderen van de boom te bepalen die onder de gegeven omstandigheden geschikt en veilig was. De rechtbank constateert dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de werkwijze waarmee de boom uiteindelijk is neergehaald, het (verhoogde) risico met zich meebracht dat de boom verkeerd zou vallen. Verder staat vast dat het niet onvermijdelijk was om die werkwijze toe te passen, want Achmea heeft onweersproken aangevoerd dat de mogelijkheid bestond om de boom op een later moment op een andere manier te vellen (zo nodig met behulp van een hoogwerker). In die omstandigheden had [gedaagde] de uiteindelijke werkwijze alleen dan mogen toepassen, indien hij [X] heeft gewaarschuwd voor het daaraan verbonden risico op schade en laatstgenoemde desondanks op die toepassing heeft aangedrongen.
5.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 150 Rv is het (in beginsel) Achmea op wie de stelplicht en de bewijslast rust van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat [gedaagde] zich niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot heeft gedragen. [4] Het is daarom ook in beginsel aan Achmea om te stellen en te bewijzen dat [X] niet door [gedaagde] is gewaarschuwd en/of dat [X] niet op de toepassing van de risicovolle werkwijze heeft aangedrongen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Achmea hiertoe voldoende gesteld, en kan ook als voorshands bewezen worden aangenomen dat [gedaagde] [X] niet voor voornoemde risico’s heeft gewaarschuwd en dat [X] evenmin op deze werkwijze heeft aangedrongen. In de door Achmea overgelegde rapportage van [B] met datum van 17 april 2019 is immers een gedetailleerde verklaring van [gedaagde] opgenomen. [5] De rechtbank gaat er vanuit dat de verklaring van [gedaagde] juist en volledig door [B] is weergegeven, nu [gedaagde] dat niet heeft bestreden. Hieruit volgt dat [gedaagde] destijds weliswaar heeft verklaard dat het [X] was die heeft voorgesteld om de boom om te trekken met diens tractor en een lier, maar níet dat hij [X] heeft gewaarschuwd dat de boom daarbij verkeerd zou kunnen vallen en ook niet dat [X] heeft aangedrongen op deze werkwijze. Die laatste stellingen heeft [gedaagde] voor het eerst in deze procedure ingenomen, zonder te motiveren waarom hij zijn vermeende waarschuwing en het beweerde aandringen door [X] indertijd onvermeld heeft gelaten.
Opdracht aan [gedaagde] tot het leveren van tegenbewijs
5.5.
[gedaagde] heeft evenwel een (tegen)bewijsaanbod gedaan en zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen verklaarde stelling dat [X] niet door [gedaagde] is gewaarschuwd voor het aan de uiteindelijk gekozen werkwijze verbonden risico op schade en dat [X] evenmin op deze werkwijze heeft aangedrongen. Daarvoor is voldoende dat [gedaagde] aannemelijk maakt dat hij [X] wel degelijk heeft gewaarschuwd en dat laatstgenoemde niettemin heeft aangedrongen op deze werkwijze.
Overige grondslagen van Achmea
5.6.
Achmea betoogt dat zelfs ingeval [X] wel door [gedaagde] is gewaarschuwd en heeft aangedrongen op de uiteindelijke werkwijze, [gedaagde] daaraan nog steeds geen medewerking had mogen verlenen omdat die werkwijze onverantwoord was.
De rechtbank volgt Achmea niet in haar betoog. In zijn algemeenheid kan niet worden aanvaard dat een opdrachtnemer, nadat hij de opdrachtgever uitdrukkelijk voor de risico’s van een alternatieve werkwijze heeft gewaarschuwd en de opdrachtgever die risico’s desalniettemin voor lief wil nemen, gehouden is van de opdracht af te zien. Achmea heeft onvoldoende omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de op [gedaagde] rustende zorgplicht in dit geval desalniettemin dermate verstrekkend was, dat hij – in geval [gedaagde] in voornoemde tegenbewijsopdracht zou slagen – gehouden was om van de opdracht af te zien.
5.7.
Verder voert Achmea aan dat [gedaagde] de uiteindelijke werkwijze had moeten staken na het eerdere knappen van de sjorbanden, omdat daaruit al bleek dat de sjorbanden ongeschikt waren voor het omtrekken van de boom.
De rechtbank overweegt dat het eerdere knappen van de sjorbanden niet als zelfstandige grond kan leiden tot de vaststelling dat [gedaagde] is tekortgeschoten, in het geval [X] ondanks waarschuwing door [gedaagde] heeft aangedrongen op de werkwijze waarbij de sjorbanden zijn gebruikt. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat [gedaagde] niet verplicht was om zijn medewerking aan deze werkwijze te weigeren indien [X] daar ondanks waarschuwing op heeft aangedrongen. Het eerdere knappen van de sjorbanden maakt dat niet anders, omdat na een dergelijk aandringen in beginsel mag worden aangenomen dat [X] de risico’s die met deze wijze van vellen gepaard gingen op zich heeft willen nemen.
5.8.
Achmea stelt als nadere grond voor het vermeende tekortschieten van [gedaagde] , dat [gedaagde] fouten heeft gemaakt door de zaagsnede in de boom niet diep genoeg te maken en door de takken van de boom slechts aan één zijde te verwijderen.
De rechtbank oordeelt dat Achmea de gestelde uitvoeringsfouten niet (voldoende) heeft onderbouwd. Achmea beroept zich op de ingebrachte expertiserapporten, en wijst met name op de volgende stelling van [B] in het eindrapport: “
Het is duidelijk dat de boom door een verkeerde werkwijze op de schuur is gevallen. Welke fout hieraan ten grondslag ligt is verder niet relevant. De boom had uiteraard nooit op de schuur mogen vallen. [gedaagde] is deskundige in deze en had voor een juiste en veilige werkwijze moeten zorgdragen”.Anders dan Achmea betoogt, bieden de ingebrachte rapporten naar het oordeel van de rechtbank geen onderbouwing voor de gestelde uitvoeringsfouten. [B] maakt weliswaar melding van “een verkeerde werkwijze”, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daaruit niet worden afgeleid dat de expert van mening is dat [gedaagde] de door Achmea gestelde uitvoeringsfouten heeft gemaakt. Het bovenstaande citaat wekt juist de indruk dat [B] in het geheel niet heeft onderzocht of [gedaagde] specifieke uitvoeringsfouten heeft gemaakt. Nu Achmea ook anderszins niet onderbouwt waaruit kan blijken dat [gedaagde] de gestelde uitvoeringsfouten zou hebben gemaakt, dient dit betoog van Achmea te worden gepasseerd.
Overige verweren van [gedaagde]
5.9.
[gedaagde] voert als verweer aan dat hij aan [X] heeft voorgesteld om de boom te laten vallen op het naburige weiland, als alternatief voor de uiteindelijke werkwijze, maar dat [X] dit heeft geweigerd.
De rechtbank passeert dat verweer. Nog los van het feit dat die weigering geen afbreuk doet aan de op [gedaagde] rustende zorgplicht om een veilige kapmethode te hanteren dan wel [X] uitdrukkelijk te waarschuwen voor alternatieve risicovollere kapmethoden, heeft [X] reeds ten tijde van de opdrachtverstrekking aan [gedaagde] te kennen gegeven dat de boom niet op dit naburige weiland mocht vallen. Zodoende heeft [gedaagde] ook de opdracht op zich genomen de boom te vellen zonder het naburige perceel te benutten en kan de weigering van [X] om het naburige perceel voor het vellen van de boom te gebruiken niet aan hem (of in dit geval zijn verzekeraar Achmea) worden tegengeworpen.
5.10.
Ook gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat [X] hem onjuiste informatie heeft verstrekt over de trekkracht van de sjorbanden. Op grond van artikel 6:77 BW geldt dat ingeval [gedaagde] is tekortgeschoten en dat tekortschieten is veroorzaakt door de ongeschiktheid van de gebruikte sjorbanden, die tekortkoming in beginsel aan [gedaagde] als opdrachtnemer kan worden toegerekend. Dat is slechts anders indien de toerekening aan [gedaagde] onredelijk zou zijn gelet op de omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat zelfs indien [X] [gedaagde] inderdaad onjuist heeft voorgelicht over de sterkte van de sjorbanden, wat Achmea betwist, die omstandigheid niet maakt dat het onredelijk is om de gestelde tekortkoming aan [gedaagde] toe te rekenen. Immers, voor zover [gedaagde] in eerste instantie al zou hebben mogen afgaan op de vermeende inlichtingen van [X] , moet [gedaagde] uit het voor de eerste keer knappen van de sjorbanden hebben begrepen dat deze minder sterk waren dan hij had aangenomen.
5.11.
Evenmin slaagt het verweer van [gedaagde] dat hij niet toerekenbaar is tekortgeschoten omdat, naar hij stelt, de vader van [X] de tractor onkundig heeft bestuurd. Op grond van artikel 6:76 BW is [gedaagde] namelijk ook aansprakelijk voor eventuele fouten die de vader van [X] heeft gemaakt bij diens hulp bij het omtrekken van de boom. Echter, indien [X] de hulp van zijn vader aan [gedaagde] heeft opgedrongen, en voldoende aannemelijk is dat de boom verkeerd is gevallen vanwege een fout van de vader van [X] , dan kan dat wel aanleiding geven om de vergoedingsplicht van [gedaagde] te verminderen in het kader van zijn beroep op eigen schuld, dat verderop wordt behandeld.
Tussenconclusie
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat als [gedaagde] niet slaagt in het door hem te leveren tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling dat [X] niet door [gedaagde] is gewaarschuwd en dat [X] niet op de toepassing van de risicovolle werkwijze heeft aangedrongen, vast zal komen te staan dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
Het causale verband tussen het gestelde tekortschieten en de schade
Algemeen
5.13.
Voor de toewijsbaarheid van de gevorderde schadevergoeding is niet alleen vereist dat vast komt te staan dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten, maar ook dat dit tekortschieten de oorzaak is van het verkeerd vallen van de boom. Achmea draagt de bewijslast van dit causale verband tussen het gestelde tekortschieten van [gedaagde] en het verkeerd vallen van de boom.
5.14.
In het geval het toerekenbare tekortschieten van [gedaagde] vast komt te staan op de grond dat hij de risicovolle werkwijze heeft toegepast zonder dat [X] daarop heeft aangedrongen, is logischerwijs gegeven dat het verkeerd vallen van de boom door dit tekortschieten is veroorzaakt. Immers, [gedaagde] heeft de noodlottig gebleken werkwijze niet op eigen initiatief mogen toepassen. Als deze werkwijze niet zou zijn toegepast, zou het daaraan verbonden risico op het verkeerd vallen van de boom zich niet hebben verwezenlijkt.
5.15.
In het geval het toerekenbare tekortschieten van [gedaagde] komt vast te staan op de grond dat hij heeft nagelaten om [X] te waarschuwen voor het aan de uiteindelijke werkwijze verbonden risico, doet de vervolgvraag zich voor of [X] van die werkwijze zou hebben afgezien indien [gedaagde] hem wel zou hebben gewaarschuwd. De rechtbank is van oordeel dat zulks in dit geval voorshands bewezen moet worden geacht. Het komt de rechtbank namelijk in zijn algemeenheid onwaarschijnlijk voor dat ingeval [X] ervoor is gewaarschuwd dat de boom verkeerd zou kunnen vallen - op zijn nabijgelegen opstallen - hij toch gepersisteerd zou hebben bij zijn vermeende wens tot toepassing van deze werkwijze. Temeer nu [X] daarmee aanzienlijke schade zou kunnen lijden.
5.16.
[gedaagde] zal evenwel in de gelegenheid worden gesteld om ook tegen deze voorshands bewezenverklaring tegenbewijs te leveren. Daarvoor is voldoende dat [gedaagde] aannemelijk maakt dat ingeval [X] wel gewaarschuwd zou zijn, [X] nog steeds zou hebben aangedrongen op de uiteindelijke werkwijze.
Het beroep van [gedaagde] op eigen schuld
Algemeen
5.17.
Subsidiair beroept [gedaagde] zich op eigen schuld van [X] als bedoeld in artikel 6:101 BW. De rechtbank overweegt dat het aan [gedaagde] is om omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, die het verkeerd vallen van de boom mede hebben veroorzaakt en die aan [X] kunnen worden toegerekend.
Bewijsopdracht aan [gedaagde]
5.18.
De volgende door [gedaagde] gestelde omstandigheden, welke Achmea betwist, kunnen aanleiding geven tot vermindering van zijn vergoedingsplicht en komen voor bewijslevering in aanmerking:
  • dat [X] druk op [gedaagde] heeft uitgeoefend om de boom op de bewuste dag te vellen, nadat de eerst beproefde methode door [gedaagde] te gevaarlijk was bevonden;
  • dat de boom verkeerd is gevallen doordat de vader van [X] de door hem bereden tractor onkundig en in strijd met de instructies van [gedaagde] heeft bestuurd, en dat [X] de hulp van zijn vader aan [gedaagde] heeft opgedrongen.
5.19.
Om praktische en proceseconomische redenen zal de rechtbank [gedaagde] reeds nu in de gelegenheid stellen om deze stellingen te bewijzen, voor het geval zijn primaire verweer niet zal slagen.
Het beroep van [gedaagde] op matiging op grond van de redelijkheid en billijkheid
5.20.
De rechtbank passeert het subsidiaire beroep van [gedaagde] op matiging van zijn schadeplichtigheid op grond van de redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] heeft voor dit beroep geen afzonderlijke motivering aangedragen, behoudens dat een wanverhouding bestaat tussen de door hem ontvangen vergoeding en de schade. Die vermeende wanverhouding biedt echter niet zonder meer voldoende grond om tot matiging over te gaan. [gedaagde] heeft voordat hij de opdracht aanvaardde onderzoek kunnen doen naar de eventuele aansprakelijkheidsrisico’s bij het uitvoeren van de klus, en hij heeft de prijs daarop kunnen afstemmen.
De omvang van de schade
5.21.
In het geval komt vast te staan dat [gedaagde] aansprakelijk is, zal de rechtbank moeten oordelen over de ter discussie staande omvang van de schade. De rechtbank zal dan ofwel gelegenheid bieden aan [gedaagde] om een (contra-)expertise te laten verrichten naar de schadeomvang, zoals door hem verzocht, ofwel zelf een gerechtelijk deskundige benoemen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat [gedaagde] de door Achmea gestelde schadeomvang voldoende gemotiveerd heeft bestreden.
5.22.
Anders dan Achmea betoogt, kan in de gegeven omstandigheden niet aan [gedaagde] worden tegengeworpen dat hij niet eerder een eigen deskundigenonderzoek heeft laten verrichten naar de hoogte van de schade. [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat hij in de periode na het schadevoorval als militair geruime tijd in het buitenland heeft verkeerd ten behoeve van trainingen en uitzendmissies, en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de afwikkeling van de schade een verzekeringskwestie betrof. In die omstandigheden kan hem niet worden tegengeworpen dat hij niet eerder van de vordering van Achmea jegens hem op de hoogte was en aldus zich hier ook niet eerder tegen heeft verweerd.
5.23.
In afwachting van de opgedragen bewijslevering, zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling dat [X] niet door [gedaagde] is gewaarschuwd voor het aan de uiteindelijke werkwijze verbonden risico en dat [X] niet heeft aangedrongen op de uiteindelijke werkwijze;
6.2.
laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs - voor zover vast komt te staan dat [X] niet door [gedaagde] is gewaarschuwd voor het aan de uiteindelijke werkwijze verbonden risico - tegen de voorshands bewezen stelling dat [X] zou hebben afgezien van deze werkwijze indien hij wel door [gedaagde] zou zijn gewaarschuwd;
6.3.
draagt [gedaagde] op om te bewijzen:
  • dat [X] druk op [gedaagde] heeft uitgeoefend om de boom op de bewuste dag te vellen, nadat de eerst beproefde methode door [gedaagde] te gevaarlijk was bevonden;
  • dat de boom verkeerd is gevallen doordat de vader van [X] de door hem bereden tractor onkundig en in strijd met de instructies van [gedaagde] heeft bestuurd, en dat [X] de hulp van zijn vader aan [gedaagde] heeft opgedrongen;
6.4.
verwijst de zaak naar de rol van
13 april 2022voor uitlating door [gedaagde] of hij (tegen)bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
6.5.
bepaalt dat indien [gedaagde] bewijsstukken wil overleggen maar geen getuigen wil laten horen, hij die stukken op de voornoemde roldatum in het geding moet brengen,
6.6.
bepaalt dat indien [gedaagde] getuigen wil laten horen, hij op de voornoemde roldatum de namen van de getuigen en de verhinderdata van partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2022 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. (HJB)

Voetnoten

1.Bij WhatsApp-bericht van 8 september 2018
2.Per WhatsApp-bericht van 10 september 2018
3.Per WhatsApp-berichten van 5 en 10 september 2018
4.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:288, r.o. 3.4.3; HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1128, RvdW 2010/512, r.o. 3.3.2. Zie ook: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1044, r.o. 4.29 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10927, r.o. 5.13. Voorts: Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8967, r.o. 4.2 en 4.3, waaruit kan worden afgeleid dat ook de stelplicht en de bewijslast in het kader van het (gestelde) niet waarschuwen rust op degene die een beroep doet op de (vermeende) schending van de zorgplicht.
5.Overigens schrijft Achmea in de dagvaarding (nrs 1.1 en 2.9) dat deze verklaring afkomstig is van