ECLI:NL:RBOVE:2022:989

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
ak_ 21 _ 938
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van subsidie voor beschermd wonen en de gevolgen van niet tijdige indiening van een vaststellingsaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam vennootschap] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Enschede over de vaststelling van een subsidie voor beschermd wonen. Eiseres, een B.V. die zorg verleent, had een subsidieaanvraag ingediend voor het jaar 2017, maar heeft niet tijdig een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend. Verweerder had de subsidie aanvankelijk vastgesteld op € 97.102,98, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 116.523,64. Eiseres stelde dat de subsidie niet als zodanig kon worden aangemerkt, maar als betaling voor geleverde diensten, en dat de verlaging van de subsidie willekeurig was.

De rechtbank oordeelde dat de subsidie wel degelijk als zodanig moest worden aangemerkt en dat de voorwaarden voor subsidieverlening duidelijk waren. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat de verstrekking in het kader van een commerciële transactie had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet tijdig aan de verplichtingen had voldaan, maar dat dit niet uit onwil was, maar uit onwetendheid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit omdat de belangen van eiseres onvoldoende waren gewogen en verweerder niet had aangetoond dat de verlaging van de subsidie gerechtvaardigd was. De rechtbank droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiseres beter in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/938

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam vennootschap] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.H.B. Averdijk,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: R. de Groot.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende subsidie voor 2017 vastgesteld op € 97.102,98 en het verleende voorschotbedrag van € 32.367,66 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 28 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de verleende subsidie vastgesteld op € 116.523,64 en het verleende voorschotbedrag van € 12.947,-- van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigend door haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres werd tot en met 2014 gefinancierd op basis van persoonsgebonden budgetten (pgb’s) die op (maandelijkse) factuurbasis werden verstrekt door het zorgkantoor. Als gevolg van decentralisaties van zorg, werk en jeugdhulp is deze financiering per 1 januari 2015 overgegaan naar de gemeente.
Eiseres heeft voor 2015 subsidie aangevraagd bij verweerder voor beschermd wonen voor bestaande cliënten met een ZZP GGZ C-indicatie. Verweerder heeft de gevraagde subsidie geweigerd en meegedeeld dat voor betrokkenen aan de SVB pgb is overgemaakt, waarbij maandelijks een factuur met onderliggende urenverantwoording ingeleverd dient te worden ter verantwoording van de besteding van de gelden.
Bij brief van 1 maart 2016 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij heeft besloten voor acht cliënten in de plaats te treden van het zorgkantoor, wat betekent dat in 2016 eiseres de zorg kan declareren bij de gemeente Enschede. Aangegeven is dat eiseres in 2016 voor acht cliënten die op 1 januari 2016 bij haar in zorg zijn met een ZZP GGZ-indicatie maximaal
€ 160.087,-- kan declareren. De werkelijke kosten dienen maandelijks achteraf bij verweerder in rekening te worden gebracht.
Subsidieverlening
2.1
Voor 2017 heeft eiseres bij verweerder een subsidieaanvraag ingediend ten bedrage van € 140.000,-- ten behoeve van continuering van de zorg voor vijf op 1 januari 2017 in zorg zijnde cliënten met een geldige GGZ-C indicatie of een CIMOT-toekenning.
2.2
Verweerder heeft bij besluit van 26 januari 2017 subsidie toegekend van maximaal
€ 148.707,13 op grond van de hardheidsclausule neergelegd in artikel 18 van de Subsidieverordening opvang, begeleiding en beschermd wonen voor kwetsbare burgers (hierna: de Subsidieverordening) voor cliënten die onder het overgangsrecht vallen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo). Op grond van het overgangsrecht treden gemeenten in de plaats van het zorgkantoor en dienen zij de zorgcontinuïteit te waarborgen gedurende maximaal 5 jaar (tot 1 januari 2020, gerekend vanaf 1 januari 2015). Verweerder verleent voor de continuering van de zorg voor vijf cliënten met bovengenoemde indicatie tot einddatum van de indicatie een subsidie. Deze subsidie is een cliëntgebonden subsidie wat betekent dat eiseres de subsidie alleen kan besteden voor de zorg aan de betreffende cliënt.
Subsidieverlening op grond van artikel 7, eerste lid van de Subsidieverordening is volgens verweerder niet mogelijk omdat eiseres een B.V. met winstoogmerk is. Verweerder subsidieert geen op winst gerichte organisaties.
Net als in de voorgaande jaren wordt er bevoorschot op declaratiebasis. Eiseres brengt de werkelijke kosten maandelijks achteraf bij verweerder in rekening.
De subsidie wordt vastgesteld nadat verweerder van eiseres een aanvraag tot vaststelling heeft ontvangen. De aanvraag tot vaststelling dient eiseres uiterlijk op 1 juni 2018 in bij de gemeente Enschede. Eiseres heeft daarbij de keuze of zij bij de verantwoording het Algemeen accountantsprotocol volgt, wat inhoudt dat de aanvraag moet zijn voorzien van het jaarverslag, jaarrekening inclusief accountantsverklaring en activiteitenverslag, of het gemeentelijke controleprotocol volgt, wat inhoudt dat, een accountantsverklaring bij de jaarrekening wordt gevoegd of een separate subsidieverantwoording wordt overgelegd voorzien van een accountantsverklaring.
In het besluit van 26 januari 2017 heeft verweerder aangegeven, dat als de genoemde verplichtingen of termijnen niet of niet volledig worden nagekomen het tot gevolg kan hebben dat verweerder de subsidie op een lager bedrag vaststelt of de subsidieverlening intrekt of wijzigt.
2.3
Bij besluit van 2 maart 2017 heeft verweerder het verleende subsidiebedrag gewijzigd in € 150.588,04 en bij besluit van 8 december 2017 in € 164.163,32.
2.4
Bij emailbericht van 27 juni 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat sprake is van overschrijding van de indieningstermijn van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Eisers wordt verzocht zo spoedig mogelijk doch uiterlijk voor 12 juli 2018 de aanvraag bij verweerder in te dienen waarbij eiseres kan aangeven waarom zij niet aan de gestelde termijn heeft kunnen voldoen met daarbij het verzoek tot verschoning van de termijnoverschrijding.
Bij emailbericht van 28 juni 2018 heeft eiseres verweerder meegedeeld dat dit wordt opgepakt.
2.5
Bij brief van 30 januari 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat dat haar aanvraag tot vaststelling van subsidie voor het jaar 2017 niet is ontvangen en heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld alsnog een aanvraag uiterlijk op 1 maart 2020 in te dienen.
Subsidievaststelling
3.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aan eiseres verleende subsidie voor 2017 vastgesteld op € 97.102,98 (verlaging van 25% van het uitbetaalde voorschot) en het verleende voorschotbedrag van € 32.367,66 van eiseres teruggevorderd.
Verweerder is overgegaan tot ambtshalve vaststelling omdat er geen aanvraag tot subsidievaststelling is ontvangen ondanks een op 30 januari 2020 verstuurde rappelbrief waarin wordt verzocht uiterlijk 1 maar 2020 een aanvraag tot vaststelling in te dienen. Er is sprake van een zeer ernstige gedraging omdat eiseres meerdere verplichtingen niet is nagekomen: eiseres heeft verzuimd een vaststellingsaanvraag, controleverklaring en activiteitenverslag in te dienen.
Ook na rappel is er geen vaststellingsaanvraag ingediend.
3.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de verleende subsidie vastgesteld op € 116.523, 64 (verlaging van 10% van het uitbetaalde voorschot) en het verleende voorschotbedrag van € 12.947,-- van eiseres teruggevorderd.
Verweerder stelt dat in het besluit tot subsidieverlening duidelijk staat aangegeven onder welke voorwaarden er subsidie wordt verleend en welke verplichtingen hieraan zijn verbonden. Dat de verplichtingen en voorwaarden anders zijn dan het voorgaande jaren is inherent aan de subsidieverlening en doet niet af aan het feit dat eiseres gehouden is de verplichtingen na te komen. In geval van onduidelijkheid over de subsidieverlening of de daaraan verbonden verplichtingen had eiseres bezwaar kunnen aantekenen of verweerder om een toelichting kunnen vragen.
Verweerder heeft eiseres gewezen op haar verplichting tot subsidieverantwoording in mailcorrespondentie van mei en juni 2018.
In een mailbericht van 27 juni 2018 heeft verweerder aangegeven dat de indieningstermijn is overschreden en dat de aanvraag tot vaststelling alsnog moet worden ingediend en dat daarbij kan worden aangegeven waarom eiseres niet heeft kunnen voldoen aan tijdige indiening. Daarbij is aangegeven dat alsnog een beroep kan worden gedaan op verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft hierop geen reactie ontvangen.
Op 30 januari 2020 heeft verweerder een rappelbrief verstuurd, die eiseres naar zij stelt niet heeft ontvangen. De verlaging wordt gematigd omdat verweerder niet kan aantonen dat deze brief aan eiseres is verstuurd en eiseres na ambtshalve vaststelling alsnog een subsidieverantwoording en een activiteitenverslag heeft ingediend voorzien van een controleverklaring op de financiële subsidieverantwoording, maar zonder controleverklaring op de jaarrekening.
Verweerder is hiermee afgeweken van het advies van de bezwaarcommissie om het bezwaar gegrond te verklaren, geen verlaging toe te passen en de subsidie vast te stellen op
€ 129.470,64.
Beroepsgronden
4. Eiseres stelt primair dat de rechtbank niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, danwel dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
Daartoe stelt zij dat in casu van subsidie geen sprake is maar van een betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde diensten.
Als er al sprake is van subsidie als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dan ontbreekt de grondslag voor verlening op grond van de Subsidieverordening opvang, omdat eiseres ten tijde van de aanvraag een B.V. met beperkte aansprakelijkheid was met winstoogmerk. Vanwege het ontbreken van een grondslag voor subsidiering ontbreekt ook de bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen en vervolgens tot terugvordering over te gaan.
Tot slot blijkt volgens eiseres uit niets waar de subsidieverlaging van aanvankelijk 25% en bij de beslissing op bezwaar van 10% op is gebaseerd. Van verweerder mag worden verwacht dat het op een verifieerbare wijze sancties toepast. Daarvan is nu geen sprake. Er is geen kenbaar beleid dat bepaalt in welke situaties subsidies lager wordt vastgesteld en wat de daarbij behorende percentages zijn. Dat maakt dat de vaststelling willekeurig en onevenredig is. De bezwaarcommissie heeft in haar advies hetzelfde gebrek geconstateerd.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Beoordeling

Subsidie
6.1
Ingevolge artikel 4:21, eerste lid, van de Awb wordt onder subsidie verstaan de aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de ontvanger, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 33) volgt dat de wetgever heeft beoogd commerciële transacties waarbij de overheid partij is, buiten het subsidiebegrip te houden. Daarbij is vermeld dat bij een commerciële transactie het door de overheid verstrekte bedrag veelal de kosten van de activiteit plus een zekere winstmarge zal dekken en bij een subsidie ten hoogste de kosten.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van subsidie in voormelde zin, nu het er verweerder om gaat een bestaande voorziening voor beschermd wonen te continueren, wat in het algemeen belang is, en eiseres vrij wordt gelaten om de gesubsidieerde activiteit vorm te geven.
6.3
Ook is er, anders dan eiseres stelt, sprake van een wettelijke grondslag voor de aan de subsidieverlaging ten grondslag liggende subsidieverlening neergelegd in de artikelen 5 en 6 en 18 van de Subsidieverordening en is van afdwingbaarheid van de gesubsidieerde activiteiten van verweerder jegens eiseres, geen sprake. Ingevolge artikel 8:4 van de Wmo kunnen de mensen die op 1 januari 2015 in een instelling wonen in ieder geval gedurende 5 jaren in de instelling blijven wonen zolang hun indicatie daarvoor geldt. Het overgangsrecht van de Wmo ziet dus op de aanspraken van personen en niet op die van instellingen.
6.4
Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de marktprijs betaalt voor de door eiseres geleverde diensten. De enkele stelling dat eiseres winst maakt is in dat verband onvoldoende.
6.5
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verstrekking in het kader van een commerciële transactie heeft plaatsgevonden. Het door verweerder verstrekte geldbedrag is dan ook subsidie in de zin van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb en het in bezwaar aangevochten besluit is een beschikking tot subsidievaststelling. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht ontvankelijk geacht.
Subsidieverlaging
7.1
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb als uitgangspunt geldt dat wanneer een besluit tot subsidieverlening is gegeven, het subsidiebedrag wordt vastgesteld in overeenstemming met de verlening. Op grond van het tweede lid van artikel 4:46 heeft verweerder evenwel de bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen als zich één of meer van de daar opgenomen omstandigheden voordoen.
7.2
Artikel 15, eerste lid van de Subsidieverordening bepaalt dat de subsidie-ontvanger uiterlijk 1 juni volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling indient. Eiseres betwist niet dat zij haar subsidie-aanvraag niet binnen deze termijn, die afliep op 1 juni 2018, heeft ingediend.
Verweerder heeft daarna nog uitstel verleend tot 12 juli 2018. Voor deze datum is evenmin een aanvraag ingediend door eiseres. Verweerder heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat eiseres niet heeft voldaan aan een verplichting die aan de subsidie was verbonden. Daaraan doet niet af dat de te late indiening van haar aanvraag om subsidievaststelling naar eiseres ter zitting heeft gesteld het gevolg is van het feit dat er intern discussie was over de vraag of en wanneer een accountantsverklaring overgelegd diende te worden nu in het besluit tot subsidieverlening en ook in de Subsidieverordening de indieningsvereisten duidelijk staan omschreven en eiseres met vragen daarover contact had kunnen opnemen met verweerder. Verweerder kwam derhalve de bevoegdheid toe op grond van artikel 4:46, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb de verleende subsidie te verlagen
7.3
Die bevoegdheid is een zogenoemde discretionaire bevoegdheid. Verweerder heeft daarbij beleidsruimte, wat betekent dat hij de keuze heeft om, als aan de toepassingsvereisten is voldaan, deze bevoegdheid al dan niet te gebruiken. Bij het lager vaststellen van een subsidie is artikel 3:4, tweede lid, van de Awb van toepassing dat bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
7.4
Voor de invulling van de evenredigheidstoetsing zoekt de rechtbank aansluiting bij de uitwerking die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State daaraan recent heeft gegeven in de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285)
Relevant in dat verband is onder meer of het besluit noodzakelijk en evenwichtig is. Bij de evenwichtigheid zal worden ingegaan op de verwijtbaarheid van eiseres.
Noodzaak
7.5
Voor zover de noodzaak van een tijdige (aanvraag tot) subsidievaststelling is gelegen in een tijdige afronding van administratieve processen na afloop van het subsidiejaar en het tijdig afleggen van verantwoording over de besteding van gemeenschapsgeld, geldt dat van een dergelijke noodzaak niet is gebleken. Verweerder heeft eiseres weliswaar bij emailbericht van 27 juni 2018 gewezen op overschrijding van de indieningstermijn van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie en haar gemaand om uiterlijk voor 12 juli 2018 alsnog een subsidieaanvraag in te dienen, maar heeft na het binnen de gestelde termijn uitblijven van een vaststellingsaanvraag eerst bij brief van 30 januari 2020 eiseres gemaand alsnog een vaststellingsaanvraag in te dienen. Bovendien beschikte verweerder over de maandelijks door eiseres ingediende facturen zodat sprake was van enig inzicht in de besteding van de verleende subsidiegelden. Eiseres heeft kort na ontvangst van het vaststellingbesluit alsnog de vaststellingsaanvraag inclusief gevraagde stukken ingediend op basis waarvan verweerder heeft vastgesteld dat de subsidiegelden over 2017 juist zijn besteed.
Verwijtbaarheid
7.6
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de bezwaaradviescommissie dat eiseres niet uit onwil maar uit onwetendheid niet tijdig aan de verplichting tot het indienen van een vaststellingsaanvraag heeft voldaan.
7.7
In dat kader acht de rechtbank met de bezwaarcommissie -kortgezegd- van belang dat in 2017 de financiering van eiseres voor het eerst is gebaseerd op een besluit tot subsidieverlening. Hoewel de financieringsmethodiek ongewijzigd was gebleven, namelijk betaling op basis van maandelijkse facturen en onderliggende urenverantwoording, is in dit besluit aan eiseres voor het eerst de verplichting opgelegd dat zij daarnaast achteraf nog een vaststellingsaanvraag inclusief financiële productverantwoording en accountantsverklaring diende in te leveren.
Hoewel deze verplichting in het besluit tot subsidieverlening is opgenomen, is de verklaring van eiseres dat deze verplichting, gelet op de voorgeschiedenis, niet duidelijk is geweest, aannemelijk. Temeer nu eiseres net als voorgaande jaren ook maandelijks al verantwoording moest afleggen.
7.8
Voor verweerder bestond er aanleiding om eiseres (pas) op 30 januari 2020 een rappelbrief te sturen waarin zij nogmaals in de gelegenheid werd gesteld een vaststellingsaanvraag in te dienen.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke rappelbrief vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid wenselijk was vanwege de gewijzigde financieringsmethodiek en het lange stilzitten van verweerder.
7.9
Eiseres ontkent de ontvangst van deze niet-aangetekend verzonden brief en verweerder beschikt niet over een deugdelijke verzendadministratie om de verzending aannemelijk te maken. Verweerder gaat er dan ook vanuit dat eiseres deze brief niet heeft ontvangen. Verweerder zag hierin aanleiding de subsidieverlaging te matigen tot 10% van het uitbetaalde voorschot.
7.1
De rechtbank acht enerzijds een verlaging van 10% gezien wat is overwogen onder 7.5 en 7.6 niet noodzakelijk en niet evenredig. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat, hoewel aannemelijk is dat eiseres uit onwetendheid niet tijdige een vaststellingsaanvraag heeft ingediend, zij beter had kunnen en moeten weten. Bij het verleningsbesluit en in het emailbericht van 27 juni 2018 is eiseres gewezen op haar verplichting om tijdig een vaststellingsaanvraag in te dienen. Dat verweerder daarna niet meer van zich heeft laten horen maakt niet dat eiseres ervan uit mocht gaan dat zij niet meer aan deze verplichting hoefde te voldoen om tijdig verantwoording af te leggen over van de besteding van gemeenschapsgeld op de door verweerder voorgeschreven wijze.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de belangen onvoldoende gewogen. Het besluit is daarom niet deugdelijke gemotiveerd.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen nu een nieuwe bestuurlijke heroverweging dient plaats te vinden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1).
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres € 360,-- het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Landstra, als griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vaststelt.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
De raad van de gemeente Enschede heeft op 21 september 2015 de Subsidieverordening opvang, begeleiding en beschermd wonen voor kwetsbare burgers vastgesteld
Artikel 15 van deze verordening luidt als volgt:
“1. De ontvanger van een subsidie voor activiteiten die structureel zijn en gedurende het hele jaar worden uitgevoerd, dient uiterlijk 1 juni volgend op het jaar of 1 juni volgend op het laatste jaar van de jaren waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.
2.De ontvanger van een subsidie voor activiteiten die incidenteel, onvoorzien of spoedeisend zijn dient uiterlijk 12 weken na afloop van de activiteiten een aanvraag tot subsidievaststelling in.
3.De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:
a.een inhoudelijk verslag van de activiteiten;
b.een financieel (jaar)verslag.
4.De aanvraag tot subsidievaststelling in geval van een subsidieverlening van € 50.000,-- of meer gaat naast de stukken als bedoeld in het derde lid, vergezeld van een accountantsverklaring naar aanleiding van de opdracht tot onderzoek van het financiële verslag of financiële verslagen waarin tenminste is vermeld of de accountant van oordeel is dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en samenstelling van het vermogen op 31 december 20.. en het resultaat over 20.. in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaglegging. De accountant dient tevens te verklaren of de subsidie besteed is voor het doel en de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.”
Artikel 16 luidt als volgt:
“1. Het college beslist op een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, binnen acht weken na 1 juni van het jaar volgend op het jaar of 1 juni volgend op het laatste jaar van de jaren waarvoor de subsidie is verleend.
2….
3.Het college kan de termijn bedoeld in het eerste lid en tweede lid met redenen omkleed, eenmalig met zes weken verlengen. Hiervan wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de subsidieontvanger.”
Artikel 18 (hardheidsclausule) bepaalt dat het college de artikelen van deze verordening buiten toepassing kan laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de opvang, begeleiding en beschermd wonen van kwetsbare burgers leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 10 van de Algemene subsidieverordening gemeente Enschede 2009 luidt als volgt:
“1 Indien een aanvraag tot verlening of vaststelling (zonder voorafgaande verlening) van een subsidie wordt ingediend na het verstrijken van de tijdstippen en termijnen genoemd in artikel 6 van deze verordening of in een bijzondere verordening, kan het gemeentebestuur besluiten de desbetreffende aanvraag alsnog in behandeling te nemen als daar gegronde redenen voor zijn.
2 Indien het gemeentebestuur in gevallen bedoeld in het voorgaande lid besluit de aanvraag alsnog in behandeling te nemen, kan de subsidie lager worden verleend of op een lager bedrag worden vastgesteld, dan in de aanvraag wordt genoemd dan wel in de berekeningsgrondslag van de toepasselijke bijzondere verordening wordt voorgeschreven.”