ECLI:NL:RBOVE:2023:1093

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
ak_23_661
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en onderzoek rijgeschiktheid in verband met drugsgebruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs geschorst zag in verband met drugsgebruik. Verweerder, de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, had op 16 januari 2023 besloten om een onderzoek naar de rijgeschiktheid van verzoeker op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen. Dit besluit volgde op een mededeling van de politie dat verzoeker op 18 november 2022 onder invloed van amfetamine, cannabis/THC, MDMA en MDA een auto had bestuurd. Verzoeker was het niet eens met deze schorsing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij weer mocht rijden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende spoedeisend belang had, aangezien hij als chauffeur werkt en zonder rijbewijs zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren. Echter, de rechter stelde vast dat het bestreden besluit ruim voor de aanstaande wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 was genomen. De wetgever had erkend dat overgangsrecht nodig was, maar had besloten dat mededelingen die zijn gebaseerd op gedragingen voor de inwerkingtreding van de nieuwe regeling, volgens de oude regels behandeld moesten worden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen ruimte was voor afwijking van de dwingende wet- en regelgeving en dat verzoeker niet in een uitzonderlijke situatie verkeerde die afwijking zou rechtvaardigen. De rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor verzoeker voorlopig niet mocht rijden. De uitspraak benadrukte dat de schorsing van het rijbewijs niet onevenredig was, gezien de ernst van de overtredingen en de noodzaak van rechtszekerheid.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/661

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen)

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 16 januari 2023 heeft verweerder aan verzoeker een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van diens rijbewijs geschorst. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 9 maart 2023 en 20 maart 2023 verweerschriften ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
Verweerder heeft een mededeling over verzoeker ontvangen van de politie. Hieruit blijkt dat verzoeker op 18 november 2022 omstreeks 16.25 uur onder invloed van amfetamine, cannabis/THC, MDMA en MDA een auto heeft bestuurd.
Uit bloedonderzoek bleek dat het gehalte:
- amfetamine precies 400 microgram per liter bloed bevatte;
-MDMA precies 86 microgram per liter bloed bevatte;
-MDA precies 13 microgram per liter bloed bevatte;
- Tetrahydrocannabinol THC precies 2,8 microgram per liter bloed bevatte.
Naar aanleiding van die mededeling heeft verweerder het bestreden besluit genomen, omdat verweerder twijfelt of verzoeker nog wel geschikt is om voertuigen te besturen. Verzoeker moet een onderzoek laten doen naar zijn drugsgebruik en tot de uitslag van dit onderzoek er is, is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Verzoeker is het niet eens met dat besluit. Hij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat hij weer mag rijden.
Is er sprake van spoedeisend belang?
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft. Verzoeker werkt als chauffeur. Het is voor de voorzieningenrechter aannemelijk dat verzoeker zonder rijbewijs zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren. Dit wordt door verweerder ook niet betwist. Nu verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.
Wat zijn de wettelijke regels?
Verweerder is verplicht om een rijgeschiktheidsonderzoek op te leggen als hij een schriftelijke mededeling ontvangt waarin staat dat er een vermoeden is dat een persoon niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Als er een rijgeschiktheidsonderzoek wordt opgelegd is verweerder ook verplicht om de geldigheid van het rijbewijs te schorsen totdat de uitkomst van het onderzoek bekend is.
De regelgeving schrijft een schorsing van de geldigheid van het rijbewijs dwingend voor. Daarbij bestaat geen ruimte voor een belangenafweging en ook niet voor afwijking op grond van persoonlijke omstandigheden. Wel kan in uitzonderlijke gevallen de in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) dwingend voorgeschreven schorsing van de geldigheid van het rijbewijs buiten toepassing worden gelaten als de gevolgen hiervan onevenredig uitwerken.
Vooraf
Ter zitting heeft de gemachtigde zijn eerdere bezwaargrond dat het dossier onvolledig is en belangrijke stukken ontbreken niet langer gehandhaafd, zodat de voorzieningenrechter deze grond verder buiten bespreking kan laten.
Wat vindt verzoeker?
Verzoeker meent dat de schorsing van zijn rijbewijs en de oplegging van het onderzoek naar zijn geschiktheid niet evenredig is vanwege de aanstaande wijziging van de Regeling.
Per 1 april 2023 wordt het verplichte onderzoek bij een eerste maal rijden onder invloed vervangen door de Educatieve maatregel drugs en verkeer (EMD) en bestaat de verplichte schorsing van de geldigheid van het rijbewijs niet meer. Verzoeker wijst op een discrepantie bij het vaststellen van het overgangsrecht ten aanzien van zogenoemde “recreatieve gebruikers”. Immers worden zij ten aanzien van wie voor 1 april 2023 is gebleken dat zij onder invloed van verdovende middelen hebben gereden zwaarder getroffen door de maatregelen uit de Regeling dan zij ten aanzien van wie op of na 1 april 2023 dat is gebleken, zonder dat daarvoor een goede reden bestaat.
Verzoeker meent dat ten aanzien van hem er sprake is van een uitzonderlijk geval, waarbij de gevolgen van de Regeling kennelijk onevenredig uitwerken. Daarin wordt naar zijn mening rechtvaardiging gevonden voor afwijking van de geldende Regeling. Hij is daarom van mening dat de Regeling die vanaf 1 april 2023 geldend is nu ook al op hem van toepassing zou moeten zijn.
Wat vindt de voorzieningenrechter?
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het bestreden besluit is genomen ruim voor de komende wijziging van de Regeling. Daarnaast staat vast dat de wetgever heeft erkend dat met de invoering van de nieuwe educatieve maatregelen overgangsrecht nodig is. De wetgever heeft in dat verband welbewust besloten dat mededelingen aan verweerder die uitsluitend zijn gebaseerd op een of meer gedragingen die zijn geconstateerd voor de inwerkingtreding van de nieuwe Regeling worden afgedaan overeenkomstig de bepalingen die golden voor de inwerkingtreding van deze Regeling. Criterium is derhalve of de gedraging of gedragingen waarop de mededeling is gebaseerd, heeft of hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding. De reden voor deze keuze is gelegen in het feit dat de politie op grond van artikel 3, derde lid, van de Regeling tot zes maanden na constatering van het meest recente feit, een mededeling kan uitbrengen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog toegelicht dat op deze wijze het overgangsrecht voor elke rijbewijshouder in deze situatie op een gelijke manier van kracht is. Verweerder is gehouden uitvoering te geven aan de geldende dwingend voorgeschreven wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de toepassing van dit overgangsrecht. Verweerder heeft in dit verband gewezen op het belang van de rechtszekerheid.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat er sprake is van dwingendrechtelijke wet- en regelgeving en ziet geen ruimte voor de door verzoeker bepleite afwijking en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Daarbij is de voorzieningenrechter – voor zover relevant – niet overtuigd geraakt van de aanwezigheid van een uitzonderlijke situatie bij verzoeker die afwijking van de regels zou kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat verzoekers situatie in betekenende mate afwijkt van andere personen van wie op dit moment de geldigheid van het rijbewijs om deze redenen is geschorst en die hun rijbewijs nodig hebben voor de uitoefening van hun beroep.
In de situatie van verzoeker overweegt de voorzieningenrechter nog dat verzoekers overtreding zich heeft voorgedaan geruime tijd voordat de nieuwe regelgeving bekend is geworden en dat geldt tevens voor het moment waarop het bestreden besluit is bekendgemaakt. Daarbij is de voorzieningenrechter gebleken dat verzoeker zich ten tijde van de overtreding bewust was van zijn overtreding. Verzoekers gedrag is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, te meer aan hem tegen te werpen aangezien verzoeker van beroep chauffeur is en van hem verwacht mag worden dat hij zich bewust is van de risico’s in en voor het overige verkeer door onder invloed van verdovende middelen aan het verkeer deel te nemen. Door desondanks zich niet aan de regels te houden heeft verzoeker het risico genomen dat hij bij constatering van zijn strijdig gedrag de gevolgen zou moeten dragen die daaraan zijn verbonden, zoals de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs.
Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat hij, en dus anders dan verzoeker, er niet zonder meer van overtuigd is dat verzoeker in het kader van de nieuwe Regeling zou zijn beoordeeld als een zogenoemde “recreatieve gebruiker zonder aantoonbare afhankelijkheid” en dus in aanmerking zou kunnen komen voor een EMD nu verzoeker zelf heeft aangegeven regelmatig drugs te gebruiken en dagelijks in zijn vrije tijd te blowen.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden een onderzoek naar de rijgeschiktheid aan verzoeker heeft opgelegd en de geldigheid van verzoekers rijbewijs voor de duur van het onderzoek heeft geschorst.
De voorzieningenrechter begrijpt dat het bestreden besluit voor verzoeker nadelig en zeer ingrijpend is, maar de situatie van verzoeker wijkt, zoals de voorzieningenrechter hiervoor al heeft overwogen, niet bijzonder af van die van andere personen van wie het rijbewijs is geschorst en die voor hun werk afhankelijk zijn van hun rijbewijs.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van zodanige onevenredige gevolgen dat de in de Regeling dwingend voorgeschreven schorsing van het rijbewijs buiten toepassing moet worden gelaten.
Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat de hoorzitting in het kader van het bezwaar reeds op 16 maart 2023 heeft plaatsgevonden en een besluit op bezwaar binnen een drietal weken kan worden verwacht.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker voorlopig niet mag rijden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.