ECLI:NL:RBOVE:2023:1274

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
AK_22_755_757
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van omgevingsrechtelijke voorschriften bij exploitatie van een slagerij in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de handhaving van een last onder dwangsom die aan eisers was opgelegd wegens het exploiteren van een slagerij in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, die een slagerij en winkel in vlees en vleeswaren exploiteerden op percelen in Losser, in overtreding waren van de bestemmingsplannen die 'Agrarisch - 2' en 'Wonen' voorschrijven. De rechtbank heeft de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Losser, die de bezwaren van eisers ongegrond verklaarden, in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de percelen voor de slagerij en winkel niet in overeenstemming was met de bestemmingen en dat de opgelegde dwangsommen niet onevenredig hoog waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat de begunstigingstermijn niet onredelijk kort was. De beroepen van eisers zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

[RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/755 en 22/757

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

1. [eiser 1]te [woonplaats] , en
2. [eiser 2]te [woonplaats] eisers,
gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp,
en

het college van burgemeester en wethouders van Losser, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 30 augustus 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eisers ieder afzonderlijk een last onder dwangsom opgelegd wegens het exploiteren van een slagerij in strijd met het bestemmingsplan en het oprichten/hebben van gebouwen waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend op de percelen [naam perceel] en [nummer] in Losser.
Tegen die besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 17 maart 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen die besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 13 maart 2023.
Voor eisers is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Hammerman en M. Noordkamp.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1.1
Pouw is eigenaar van de percelen [naam perceel] en [nummer] te Losser (hierna aangeduid als: de percelen). [eiser 2] exploiteert op de percelen een slagerij en een winkel in vlees en vleeswaren.
1.2
Op 19 juni 2020 hebben toezichthouders van de gemeente Losser een controle uitgevoerd op de percelen. Daarbij is geconstateerd dat op de percelen in strijd met de bestemming een slagerij/winkel wordt geëxploiteerd. Verder hebben de toezichthouders geconstateerd dat er op de percelen enkele bouwwerken staan waarvoor geen omgevings-vergunning is verleend.
1.3
Bij brief van 10 maart 2021 heeft verweerder aan Wever een vooraankondiging gestuurd om hem een last onder dwangsom op te leggen wegens overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), te weten bouwen zonder omgevingsvergun-ning en gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan op de percelen. In deze brief is Wever een begunstigingstermijn van 9 weken gegeven om de overtredingen te beëindigen.
1.4
Op 31 maart 2021 heeft Wever een zienswijze ingediend tegen deze vooraankondiging.
1.5
Bij brieven van 22 juni 2021 heeft verweerder zowel aan [eiser 2] als aan [eiser 1] nieuwe vooraankondigingen voor het opleggen van een last onder dwangsom verzonden. Hierin worden zij (nogmaals) gewezen op het strijdige gebruik van de gronden en bouwwerken en het bouwen zonder omgevingsvergunning op de percelen. Daarbij is hun wederom een begunstigingstermijn van 9 weken gegeven om de overtredingen te beëindigen.
1.6
Tegen deze nieuwe vooraankondigingen hebben eisers beiden afzonderlijk een zienswijze ingediend.
1.7
Bij besluiten van 30 augustus 2021 heeft verweerder aan ieder van eisers een last onder dwangsom opgelegd om de overtredingen van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c en artikel 2.3a van de Wabo op de percelen te beëindigen en beëindigd te houden.
De begunstigingstermijn is daarbij gesteld op 1 januari 2022.
1.8
Tegen de aan hun afzonderlijk gerichte besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
1.9
Bij besluit van 5 november 2021 is de begunstigingstermijn voor beëindiging van de overtredingen opgeschort tot 6 weken na de beslissingen op bezwaar. De bezwaren van eisers zijn mede gericht tegen dit besluit.
1.1
Bij de bestreden besluiten van 11 maart 2022 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de lasten onder dwangsom in stand gelaten.
1.11
Tegen die besluiten richten de beroepen van eisers.
Beroepsgronden
2. Eisers zijn het niet eens met verweerders besluiten. Zij stellen zich – kort samengevat – op het standpunt dat de last onder dwangsom ten onrechte aan hen is opgelegd, alsmede dat de dwangsom te hoog is en de begunstigingstermijn te kort is om aan de last te kunnen voldoen. Eisers zijn voorts van mening dat verweerder onvoldoende heeft nagegaan of het gestelde strijdig gebruik – al dan niet tijdelijk – kan worden gelegaliseerd.
Waar gaat het in deze zaken om?
3. Het zonder omgevingsvergunning op de percelen oprichten c.q. aanwezig hebben van de bouwwerken 4 en 5 staat in deze procedures niet meer ter discussie. Gelet op dat wat eisers in hun beroepschrift hebben geschreven en mede gelet op de omstandigheid dat beide bouwwerken inmiddels zijn gesloopt, richten de beroepen zich hier niet op.
Het gaat daarom in deze zaken alleen nog om het door verweerder gestelde strijdig gebruik van de percelen/bouwwerken ten behoeve van slagerij/winkel en de daarvoor aan eisers opgelegde last onder dwangsom.
Procesbelang
4. Tijdens deze procedures is gebleken dat Wever zijn bedrijfsactiviteiten inmiddels heeft verplaatst naar Oldenzaal. Op de zitting heeft zijn gemachtigde desgevraagd verklaard dat hij dat met tegenzin heeft gedaan en dat hij vanwege zijn klantenbinding met het buitengebied graag weer wil terugkeren naar de [straatnaam] in Losser. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat bij een recente controle is gebleken dat er weer bedrijfsactiviteiten plaatsvinden aan de [straatnaam] en dat er nieuwe koelcellen op het erf zijn geplaatst. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eisers nog wel een procesbelang hebben bij hun beroepen.
Wettelijk kader bestuursdwang/last onder dwangsom
5.1
Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. In artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
5.2
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. In het tweede lid van dat artikel wordt bepaald, dat een last onder dwangsom ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen. In het vierde lid wordt onder meer bepaald, dat het bestuursorgaan de dwangsom vaststelt hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
Is sprake van strijdig gebruik?
6.1
Uit de controle op 19 juni 2020 en uit het handelsregister van de Kamer van Koop-handel is gebleken dat Wever op de percelen [naam perceel] en [nummer] een slagerij (“Winkel in vlees en vleeswaren”) exploiteert. Ook is tijdens die controle geconstateerd dat [eiser 2] op die percelen bedrijfsmatig vleeswaren (voor)bereidt ten behoeve van verkoop.
6.2
De gebouwen (bouwwerken 3, 4, 5 en 7) die [eiser 2] voor de slagerij/winkel gebruikt(e) liggen gedeeltelijk op het perceel [naam perceel] en gedeeltelijk op het perceel [straatnaam] [nummer] . De bestemming van beide percelen is daarom van belang voor de vraag of het gebruik dat op die percelen plaatsvindt daarmee in strijd is.
6.3
Voor de percelen gelden de bestemmingsplannen "Buitengebied 2013” en “Partiële
herziening Buitengebied, verzamelplan 2020” (hierna tezamen aangeduid als: het bestemmingsplan).
6.4
Het perceel Zoekerweg 3a heeft in het bestemmingsplan de (enkel)bestemming “Agrarisch – 2”. Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels van dat bestemmingsplan zijn gronden met die bestemming bestemd voor “agrarische cultuurgrond”.
6.5
In artikel 1.9 van de planregels is “agrarische cultuurgrond” als volgt gedefinieerd als:
“grond die wordt gebruikt voor het telen van gewassen en het houden van dieren".
6.6
Het gebruik als slagerij/winkel valt daar niet onder en is daarom in strijd met de bestemming “Agrarisch-2”.
6.7
Het perceel [naam perceel] , met daarop een woning en garage (bouwwerk 3), heeft in het bestemmingsplan de (enkel)bestemming “Wonen”.
6.8
Ingevolge artikel 31.1, aanhef en onder a, van de planregels wordt onder “Wonen” verstaan: "wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, dan wel mantelzorg".
Is sprake van een aan huis verbonden beroep?
6.9
Ingevolge artikel 1.4 van de planregels van het bestemmingsplan wordt onder “een aan huis verbonden beroep” verstaan: een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
6.1
Het voorbereiden van vlees en vleesproducten en de verkoop daarvan kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als het verlenen van economische diensten.
6.11
Gelet op de oppervlakte van de bijgebouwen die worden gebruikt voor de slagerij en de winkel gaat het naar het oordeel van de rechtbank echter niet om een dienstverlenend beroep op kleine schaal waarbij de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
6.12
Bovendien vindt het grootste deel van de bedrijfsactiviteiten niet plaats op gronden met de bestemming “Wonen”, maar op gronden met een agrarische bestemming.
6.13
Er is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake van een aan huis verbonden beroep in de zin van artikel 1.4 van de planregels.
Is sprake van een kleinschalige bedrijfsactiviteit?
6.14
In artikel 1.63 van de planregels is “kleinschalige bedrijfsactiviteit” gedefinieerd als: "het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel of prostitutie zijnde, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de
woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is".
6.15
Ingevolge artikel 1.40 van de planregels wordt onder “Detailhandel” verstaan: “het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.”
6.16
In de winkel worden de vlees en vleeswaren die in de slagerij zijn voorbereid, uitgestald voor verkoop aan particulieren voor gebruik en verbruik.
6.17
Het uitstallen van vlees en vleeswaren voor verkoop aan particulieren valt naar het oordeel van de rechtbank onder “Detailhandel” in de zin van artikel 1.40 van de planregels. Dat de producten ook deels worden afgehaald en/of bezorgd bij klanten maakt dat niet anders. Detailhandel is op grond van artikel 1.63 van de planregels niet toegestaan.
6.18
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat gelet op de oppervlakte van de bijgebouwen die worden gebruikt voor de slagerij en de winkel, niet kan worden gesproken van een kleinschalige bedrijfsactiviteit. Daar komt nog bij dat een groot deel van de bedrijfs-activiteiten plaatsvinden op gronden met de bestemming “Agrarisch-2”.
6.19
Er is daarom evenmin sprake van een kleinschalige bedrijfsactiviteit in de zin van artikel 1.63 van de planregels.
6.2
Gelet op het voorgaande is het gebruik als slagerij en winkel is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de bestemming 'Wonen'.
Is sprake van andere dan productiegebonden detailhandel?
6.21
Ingevolge artikel 31.4 aanhef en onder f, van de planregels wordt onder strijdig gebruik met deze bestemming (“Wonen”) begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmings-omschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: “het gebruik van gedeelten van gebouwen voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, indien de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van detailhandel, anders dan de productiegebonden detailhandel.”
6.22
Ingevolge artikel 1.85 van de planregels wordt onder productiegebonden detailhandel verstaan: “detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.”
6.23
Bij de slagerij/winkel van [eiser 2] is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van productiegebonden detailhandel, omdat er alleen vlees en vleeswaren worden bewerkt en uitgestald en verkocht aan particulieren. Het slachten vindt elders plaats.
Bevoegdheid tot handhaving
7.1
Omdat het gebruik van de percelen [naam perceel] en [nummer] voor het exploiteren van een slagerij/winkel in strijd is met de bestemmingen die volgens het bestemmingsplan gelden, is sprake van een overtreding.
7.2
Verweerder is daarom bevoegd om daartegen handhavend op te treden door toepassing van bestuursdwang c.q. het opleggen van een last onder dwangsom aan de overtreder(s).
Beginselplicht tot handhavend optreden
8.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. In gevallen waarin het bestuursorgaan in dat kader redelijk te achten beleid voert dient het zich echter in beginsel aan dit beleid te houden. Dit laat onverlet dat het bestuursorgaan slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom mag afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
Bestaat er concreet uitzicht op legalisatie?
8.2
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen concreet zicht op legalisatie voor het strijdig gebruik. Het bestemmingsplan zelf biedt geen mogelijkheid voor binnenplanse afwijking. Daarnaast is verweerder niet bereid om het onderhavige strijdig gebruik te legaliseren. Dit gebruik past volgens verweerder niet in het beleid van de gemeente Losser. Uit de “Detailhandelsvisie en flankerend beleid gemeente Losser” (2019) volgt dat het gewenst is dat de ontwikkelingen de winkelstructuur dienen te versterken en dat plannen buiten de aangewezen kernwinkelgebieden ongewenst zijn.
De slagerij/winkel van [eiser 2] ligt niet binnen een kernwinkelgebied, maar in het buiten-gebied. Het toevoegen van winkels buiten de kernwinkelgebieden ondergraaft naar de mening van verweerder het streven naar een duurzame en evenwichtige winkelstructuur in de kernen in ernstige mate.
8.3
De rechtbank acht dit beleid van verweerder niet onredelijk of anderszins onhoudbaar.
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank worden gezegd dat verweerder in dit specifieke geval van dat beleid had behoren af te wijken.
Is handhavend optreden in dit geval onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen?
8.4
Eisers stellen dat al 46 jaar vlees en vleeswaren vanuit de garage bij de woning worden verkocht en dat daar nooit eerder handhavend tegen is opgetreden. Die activiteit valt volgens hen onder het overgangsrecht. De activiteiten zijn vanaf 2009 ook deels gaan plaatsvinden vanuit de nieuwe schuur die toen (met vergunning) gebouwd is (“bouwwerk 7”). Zij ver-wijzen naar een brief van verweerder van 23 april 2014, waarbij aan de nieuwe schuur met winkelfunctie het adres [straatnaam] [nummer] is toegekend. Eisers zijn van mening dat zij er mede daarom op mochten vertrouwen dat de slagerij/winkel legaal aanwezig mocht zijn. Als dat anders is, begrijpen eisers niet waarom verweerder niet al in 2009 handhavend is opgetreden en in 2021 opeens wel.
8.5
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak het enkele feit dat een illegale situatie al lange tijd bestaat en dat daartegen niet eerder handhavend is opgetreden, niet betekent dat die illegale situatie daarmee gedoogd is of dat er niet meer handhavend tegen opgetreden kan worden. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) onder andere heeft overwogen in haar uitspraken van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1415 en 27 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010: BO1863, is het enkele tijdsverloop geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan in redelijkheid van handhavend optreden behoort te worden afgezien.
8.6
Gelet op de aard, ernst, omvang en tijdsduur van de overtreding, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerders besluit om handhavend op te treden in deze situatie onevenredig zwaar is gelet op het daarmee te dienen algemeen belang. Dat – naar eisers stellen – omwonenden of andere naburige bedrijven geen last hebben van het strijdig gebruik, betekent niet dat verweerder om die reden van handhaving zou moeten afzien.
Is de last voldoende duidelijk?
8.7
Eisers stellen zich op het standpunt dat uit de last onvoldoende duidelijk blijkt waaruit de overtreding bestaat en wat zij precies moeten doen om die overtreding te beëindigen en daarmee het verbeuren van een dwangsom te voorkomen.
8.8
De rechtbank kan eisers niet volgen in dit standpunt. Voor zover het gaat om het strijdig gebruik houdt de last in dat eisers de overtredingen van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo (het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan) op de percelen [naam perceel] en [nummer] moeten (laten) beëindigen en beëindigd (laten) houden. Zij kunnen daaraan voldoen door:
a. alle detailhandelsactiviteiten, inclusief het afhalen van bestellingen, te
beëindigen en beëindigd te houden;
b. het exploiteren van een slagerij te beëindigen en beëindigd te houden;
c. voorbereidende activiteiten (zoals het voorbereiden van vleeswaren ten
behoeve van verkoop) te beëindigen en beëindigd te houden;
d. de gronden en gebouwen te ontruimen van de zaken die gerelateerd zijn
aan detailhandelsactiviteiten of aan andere (voorbereidende) activiteiten die verband
houden met het exploiteren van een slagerij, waaronder in ieder geval begrepen alle
middelen voor het (voor)bereiden, opslaan, koelen en verkopen van vleesproducten of het
slachten van vee.
8.9
Mede gelet de toelichting die verderop in de primaire besluiten wordt gegeven op het strijdig gebruik, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk waaruit de over-tredingen bestaan waarvoor de last onder dwangsom wordt opgelegd en op welke manier die overtredingen door eisers kunnen worden beëindigd.
Strekt de last zich ook uit tot legaal gebruik en gaat deze daarom te ver?
8.1
Eisers stellen dat de last genoemd onder d. verder gaat dan de overtreding, omdat deze zich ook uitstrekt tot legaal gebruik dat op de percelen plaatsvindt. De in de gebouwen aanwezige zaken en middelen worden volgens eisers ook gebruikt voor het voorbereiden, opslaan en koelen van vleesproducten die aan bedrijven worden geleverd, derhalve voor verkoop niet zijnde detailhandel.
8.11
Eisers hebben de stelling dat zij ook vleesproducten leveren aan bedrijven, niet nader met bewijsstukken onderbouwd. Hun betoog slaagt reeds daarom niet.
Overgangsrecht
8.12
Eisers stellen dat het strijdig gebruik valt onder het overgangsrecht nu het bedrijf al 46 jaar op deze plaats wordt uitgeoefend.
8.13
De rechtbank overweegt dat het aan degene die zich op overgangsrecht beroept is om aan te tonen dat dit het geval is. Eisers zijn daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Het enkele feit dat de bedrijfsactiviteiten al lang worden uitgevoerd, wil niet zeggen dat deze daarom onder het overgangsrecht vallen. Bovendien is niet duidelijk of het gebruik onder de werking van eerdere bestemmingsplannen wel was toegestaan.
Daar komt bij dat door eisers niet wordt betwist dat de bedrijfsactiviteiten door de jaren heen in omvang zijn toegenomen. Er is immers een winkelruimte gevestigd in de nieuwe schuur (“bouwwerk 7”) die in 2009 is gerealiseerd. In de zienswijze van 5 juli 2021 is ook aangegeven dat vanaf 2009 de verkoop op zaterdag is uitgebreid. Verder blijkt uit luchtfoto's van de afgelopen jaren die zich bij de stukken bevinden, dat de bouwwerken op de percelen vanaf 2018 en 2019 aanmerkelijk zijn uitgebreid. Bij de controle van 19 juni 2020 is gebleken dat deze bouwwerken worden gebruikt voor de slagerij. Tijdens deze controle waren er nieuwe koelcellen in aanbouw, waarmee de bedrijfsactiviteiten ook in omvang toenemen.
Vertrouwensbeginsel
8.14
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat eisers aan het feit dat in 2014 een afzonder-lijk huisnummer [straatnaam] [nummer] is toegekend aan de in 2009 gebouwde schuur (bouwwerk 7) die voor de slagerij/winkel wordt gebruikt, niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat door verweerder niet handhavend zou worden opgetreden. Het afzonderlijke huisnummer is toegekend omdat sprake is van een nieuw verblijfsobject. Daarmee is echter niet gezegd dat het gebruik dat daarin plaatsvindt legaal is. In de brief van 23 april 2014 waarbij het huisnummer is toegekend, wordt daar ook niets over gezegd. Voor zover eisers met deze beroepsgrond een beroep doen op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit reeds om die reden niet.
Hoogte van de dwangsom
9.1
Volgens vaste rechtspraak moet van de hoogte van de dwangsom een zodanige financiële prikkel uitgaan dat aan de last wordt voldaan. Verweerder heeft aan eisers elk een dwangsom opgelegd van € 15.000,00 die ineens kan worden verbeurd.
9.2
Eisers vinden deze dwangsom onnodig hoog, ook al omdat de (maximale) dwangsom ineens kan worden verbeurd. Een dwangsom van € 1.000,- per week met een maximum van
€ 5.000,00 is volgens hen ruim voldoende. Op grond waarvan eisers vinden dat de opgelegde dwangsom te hoog is en waarom de dwangsombedragen die zij zelf noemen wel passend zijn, hebben zij echter niet nader gemotiveerd.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde dwangsom niet onevenredig hoog is. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat eisers in bezwaar te kennen hebben gegeven de slagerij niet uit eigen beweging te zullen sluiten. Overigens heeft verweerder op de zitting opgemerkt dat volgens de leidraad dwangsommen tot een maximum van € 30.000,- hadden kunnen worden opgelegd, maar dat verweerder heeft besloten dat bedrag te halveren omdat de dwangsom ineens kan worden verbeurd.
Lengte begunstigingstermijn
9.4
Eisers stellen in het beroepschrift dat de begunstigingstermijn te kort is. Waarom zij dat vinden en welke begunstigingstermijn in hun ogen dan wel redelijk zou zijn, hebben zij daarbij niet aangegeven.
9.5
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak een begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag zijn dan nodig is om de last uit te kunnen voeren. De omstandigheid dat de overtreding al lange tijd heeft voortgeduurd, is niet van belang voor de duur van begunstigingstermijn. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014: 2445.
9.6
Naar het oordeel van de rechtbank is de oorspronkelijke begunstigingstermijn van 9 weken die eisers bij de primaire besluiten is gegeven en die naderhand op hun verzoek is verlengd tot 6 weken na de beslissingen op bezwaar, niet onredelijk kort. Niet is gesteld of gebleken dat eisers niet in staat waren om binnen die (verlengde) begunstigingstermijn het strijdig gebruik te staken en gestaakt te houden. In de praktijk is gebleken dat eiser [eiser 2] er ook in geslaagd is zijn bedrijfsactiviteiten aan de [straatnaam] te staken en naar Oldenzaal te verplaatsen.
Ook deze beroepsgrond wordt daarom verworpen.
Zijn de lasten onder dwangsom in strijd met de Dienstenrichtlijn?
9.7
In beroep hebben eisers aangevoerd dat de beide lasten onder dwangsom in strijd zijn met de Dienstenrichtlijn. Waarom dat naar hun mening het geval is, hebben zij echter niet nader toegelicht of onderbouwd. Deze beroepsgrond van eisers slaagt daarom niet.
Conclusie
10. Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten in stand kunnen blijven. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.