ECLI:NL:RBOVE:2023:16

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
ak_22_2114
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft eiser op 29 november 2022 beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor kinderopvangtoeslag, ingediend op 13 augustus 2021. De rechtbank Overijssel heeft vastgesteld dat de Belastingdienst de beslistermijn op 12 februari 2022 met zes maanden heeft verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 13 augustus 2022 viel. Eiser heeft de Belastingdienst op 1 oktober 2022 in gebreke gesteld, maar de Belastingdienst heeft pas op 15 december 2022 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de Belastingdienst niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.

De rechtbank heeft bijzondere omstandigheden erkend die de Belastingdienst in staat stelden om een langere beslistermijn te vragen. De rechtbank heeft besloten dat de Belastingdienst alsnog binnen twaalf weken, te rekenen vanaf de indiening van het verweerschrift, een besluit moet nemen. Dit betekent dat de Belastingdienst uiterlijk op 9 maart 2023 een beslissing moet nemen. Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom vastgesteld van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50.

De uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2114

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser op 29 november 2022 heeft ingesteld,
omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van
13 augustus 2021 met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft op 15 december 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan (artikel 6:2 van de Awb). Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 13 augustus 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Op 12 februari 2022 heeft verweerder de beslistermijn met zes maanden verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 13 augustus 2022 op de aanvraag van eiser moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 1 oktober 2022 in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder.
4. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom kennelijk gegrond.
5. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 16 oktober 2022 tot en met 27 november 2022 en bedraagt het maximale bedrag van € 1.442,-.
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank vervolgens dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
7. In het verweerschrift is met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
verzocht om een beslistermijn van minimaal dertien weken te verlenen. Verweerder heeft
als onderbouwing het behandelproces bij een verzoek om herbeoordeling toegelicht.
Daarbij heeft verweerder aangegeven dat bij een verzoek om herbeoordeling voor ieder afzonderlijk jaar wordt nagegaan of in het kader van de wettelijke compensatieregelingen sprake is van vooringenomenheid, hardheid of onterechte opzet/grove schuld.
De persoonlijke zaakbehandelaar verzamelt hiertoe alle relevante informatie en neemt contact op met de ouder om het verhaal geheel in beeld te krijgen. Dit neemt twee weken in beslag. Verweerder is verplicht om advies te vragen aan de Commissie van Wijzen (CvW) voor die gevallen waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te beslissen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De CvW heeft maximaal twee weken nodig
om tot haar advies te komen. Het advies van de CvW wordt gevolgd. Daarna informeert verweerder door middel van een vooraankondiging de ouder over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek. De ouder heeft dan de mogelijkheid om binnen zes weken zijn
of haar zienswijze hierop te geven. Daarna neemt verweerder een beschikking; dit zal twee weken in beslag nemen. Deze termijn hangt samen met de nog vereiste goedkeuring inzake de berekening van de vergoeding en de verzending via het toeslagen verstrekkingensysteem.
Naast de beschrijving van het behandelproces heeft verweerder nog naar voren gebracht
dat de verzoeken van ouders op volgorde van binnenkomst in behandeling worden genomen. De procedures die zien op het niet tijdig nemen van een besluit, waarin de rechter een nadere beslistermijn vaststelt, doorbreken dit systeem. Verweerder maakt zich hier zorgen over, dit mede gezien de te verwachten aantallen beroepen “niet tijdig nemen van een besluit”. De ouders die niet procederen worden namelijk benadeeld omdat hun verzoeken noodgedwongen op een later moment dan gepland in behandeling zullen worden genomen. Verweerder meent daarom dat een ruimere beslistermijn dan de wettelijke twee weken beter recht doet aan de belangen van de vele andere ouders die een verzoek om te worden herbeoordeeld hebben gedaan.
Verweerder heeft de rechtbank op meerdere uitspraken gewezen waarin een langere beslistermijn is toegekend in het kader van de herbeoordeling.
7.1.
De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder aanleiding om te oordelen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder niet binnen de wettelijke termijnen op de aanvraag van 13 augustus 2021 heeft kunnen beslissen. De rechtbank moet
thans een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is [1] . De rechtbank betrekt hierbij de door verweerder aangevoerde feiten en omstandigheden
in het verweerschrift. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in samenhang bezien, in dit geval een beslistermijn rechtvaardigen van twaalf weken, te rekenen vanaf de dag waarop het verweerschrift is ingediend. Het verweerschrift is op 15 december 2022 ingediend en ook op deze datum door de rechtbank ontvangen. Dat leidt ertoe dat de door verweerder verzochte termijn eindigt op 9 maart 2023, tenzij die datum door toedoen van eiser niet wordt gehaald.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op uiterlijk 9 maart 2023 alsnog een besluit op de aanvraag van eiser van 13 augustus 2021 bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
A.N. Egberink-Jonker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021: ECLI:NL:RVS:2021:2346