ECLI:NL:RBOVE:2023:1608

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
84-345292-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de aansprakelijkheid van een bedrijf voor letsel door overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet

Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdacht bedrijf] B.V. De rechtbank heeft het bedrijf veroordeeld tot een geldboete van € 45.000, waarvan € 15.000 voorwaardelijk, wegens het overtreden van de Arbeidsomstandighedenwet. Het bedrijf liet een werknemer, [slachtoffer], schoonmaakwerkzaamheden verrichten in een mestmengkelder zonder de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen te treffen. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf tekortgeschoten is in haar zorgplicht, aangezien het wist dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemer te verwachten was. De werknemer raakte ernstig en blijvend gewond door het ongeval dat plaatsvond op 8 april 2020, toen hij bewusteloos werd aangetroffen in de mestmengkelder. De rechtbank concludeerde dat de werkgever niet voldeed aan de vereisten van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat voorschrijft dat werknemers in gevaarlijke situaties permanent geobserveerd moeten worden en dat doeltreffende maatregelen moeten worden genomen om hen te beschermen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever niet alleen nalatig was, maar ook opzettelijk handelde door de veiligheid van de werknemer in gevaar te brengen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor veilige werkomstandigheden en de gevolgen van het niet naleven van de wetgeving op dit gebied.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-345292-21 (P)
Datum vonnis: 4 mei 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.R. Jepkema en van wat hetgeen door de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte, de heer [naam 1] , en de raadsman mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat in Oosterbeek, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten die in strijd zijn met de Arbeidsomstandighedenwet, door een werknemer, [slachtoffer] , schoonmaakwerkzaamheden te laten verrichten in een mestmengkelder, terwijl [slachtoffer] niet permanent werd geobserveerd, hij niet werd beschermd tegen de gevaarlijke atmosfeer en hem niet doeltreffend hulp kon worden geboden, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die [slachtoffer] te verwachten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat zij:
als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,al dan niet opzettelijk,handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of dedaarop berustende bepalingen,door toen aldaar in een mestmengkelder, gelegen aan/nabij de Duitslandweg 1 teBrucht, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g vangenoemde wet, door een of meer van haar werknemer(s) in de zin van genoemdewet, te weten dhr. [slachtoffer] arbeid te doen of te laten verrichten, bestaande diearbeid uit het schoonmaken van die mestmengkelder,terwijl niet was/werd voldaan aan artikel 3.5g lid 4 van hetArbeidsomstandighedenbesluit,immers, terwijl het niet mogelijk was om de maatregelen, bedoeld in artikel 3.5g lid2 van genoemd besluit te nemen en het noodzakelijk was zich in de gevaarlijkeatmosfeer (in bedoelde mestmengkelder), bedoeld in artikel 3.5g lid 1 van genoemdbesluit te begeven,- werd die [slachtoffer] niet permanent geobserveerd, en/of- werden geen doeltreffende maatregelen genomen om die [slachtoffer] tebeschermen tegen dat gevaar, in artikel 3.5g lid 2 van genoemd besluit,en/of- werden geen doeltreffende maatregelen genomen om die [slachtoffer] bij directgevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden,terwijl daardoor, naar zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest weten,levensgevaar of ernstigeschade aan de gezondheid van die werknemer(s) te verwachten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Op 8 april 2020 om 16:57 uur ontving de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verder: Inspectie SZW) een melding van de politie dat een ongeval had plaatsgevonden op de bedrijfslocatie van [verdacht bedrijf] B.V. (verder: verdachte) in Brucht. Een inleenkracht van verdachte, [slachtoffer] , was die dag bezig met het schoonmaken/reinigen van een mestmengkelder. Op enig moment werd [slachtoffer] door een collega bewusteloos aangetroffen in die mestmengkelder. Het volgelaatsmasker dat [slachtoffer] ter bescherming droeg, lag naast hem op de grond. Naar aanleiding van het ongeval heeft de Inspectie SZW onderzoek verricht naar de naleving van het bepaalde in de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde regelgeving door verdachte, waarna op 15 april 2020 het strafrechtelijk onderzoek ‘Gladiool’ werd gestart. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij, zakelijk weergegeven, primair aangevoerd dat (1) geen sprake was van een ‘gevaarlijke atmosfeer’ als bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, (2) verdachte doeltreffende maatregelen heeft genomen als bedoeld in artikel 3.5g, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en (3) [slachtoffer] wel permanent is geobserveerd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de tenlastegelegde gedragingen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vaststellen van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is verdachte opgericht op 22 juni 2015 en is zij gevestigd aan de [adres 2] . De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het produceren van (duurzame) energie en het verwerken van mest en/of biomassa. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel is [bedrijf 1] B.V. de bestuurder en enig aandeelhouder van verdachte. [3] Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. is [naam 1] . [4] [slachtoffer] was met ingang van 1 april 2010 in dienst als algemeen medewerker bij het bedrijf [bedrijf 2] B.V. en ten tijde van het ongeval door laatstgenoemde vennootschap aan verdachte ter beschikking gesteld voor het verrichten van arbeid. [5]
Ten behoeve van het produceren van biogas, maakt verdachte gebruik van een biogasinstallatie met een mestmengkelder. Uit mest(resten) in een ongereinigde mestopslag komen verschillende giftige gassen vrij, waaronder methaan, kooldioxide, zwavelwaterstof (verder: H2S) en soms blauwzuurgas. De mestmengkelder van verdachte werd maximaal twee keer per jaar schoongemaakt. [6] Op 6 en 7 april 2020 is met behulp van een zuigwagen de mestmengkelder leeggezogen. [slachtoffer] was op 8 april 2020 bezig om met een hogedrukspuit de restanten mest achter de verwarmingsbuizen en leidingen los te spuiten. Voordat [slachtoffer] de mestmengkelder betrad, heeft [naam 2] , werkzaam bij verdachte als bedrijfsleider, met behulp van luchtkwaliteitsmeters van de merken Sewerin en Dräger boven het openstaande luik, op het dek, metingen uitgevoerd waarbij geen verhoogde waardes van voornoemde gassen werden gemeten. [7] Ter bescherming tegen de mogelijk vrijkomende giftige gassen maakte [slachtoffer] tijdens het verrichten van de werkzaamheden in de mestmengkelder gebruik van onafhankelijke adembescherming. De adembescherming bestond uit een compressor van het merk Nardi Extreme 1, een volgelaatsmasker van het merk Dräger X-Plore 6500, een filterunit en twee toevoerslangen. De compressor stond opgesteld onder ventilatieroosters en was middels een toevoerslang verbonden met een filterunit. De filterunit was middels een toevoerslang verbonden met het volgelaatsmasker dat [slachtoffer] droeg. [8] De ademlucht werd aldus geleverd door een compressor die door luchtslangen via een filterunit schone lucht naar het volgelaatsmasker pompte. [naam 2] had [slachtoffer] op een eerder moment mondeling instructies gegeven over de werkzaamheden, de procedure en het gebruik van adembescherming bij het betreden van een mestmengkelder. [9]
[naam 3] , een collega van [slachtoffer] , fungeerde als zogenoemde ‘mangatwacht’ voor [slachtoffer] en stond op het dek bij het luik van de mestmengkelder. Op enig moment maakte [slachtoffer] met gebaren aan [naam 3] kenbaar dat een slang van de hogedrukspuit moest worden verlegd, zo heeft [naam 3] verklaard. [naam 3] is vervolgens naar beneden gelopen en heeft de slang enkele meters teruggehaald. Vervolgens hoorde hij [slachtoffer] vanuit de mestmengkelder om hulp roepen. [naam 3] is naar het luik gelopen waar de ladder stond en zag [slachtoffer] daar niet. Vervolgens liep hij naar het tweede luik en zag dat [slachtoffer] op zijn rug op de grond lag en dat hij buiten bewustzijn was. Het volgelaatsmasker lag een meter verderop op de grond. [naam 3] heeft om hulp geroepen, waarna
[naam 2] aan kwam lopen. [10] [naam 2] heeft de hulpdiensten gebeld en is vervolgens na het nemen van een teug lucht de mestmengkelder in gegaan. [naam 2] heeft het volgelaatsmasker losgemaakt van de gordel van [slachtoffer] en heeft deze mee naar boven genomen. Toen [naam 2] het volgelaatsmasker opzette, voelde hij naar eigen zeggen dat te weinig lucht uit het masker stroomde. [naam 2] heeft de toevoerslang losgekoppeld van de compressor en bevestigd aan een andere luchtleiding en voelde toen dat er meer lucht uit kwam. [11] In de tussentijd had [naam 3] een verreiker, die zich elders op het terrein bevond, opgehaald. [naam 2] heeft sjorbanden opgehaald en die om de middel van [slachtoffer] bevestigd en vervolgens hebben [naam 3] en [naam 2] [slachtoffer] met behulp van de verreiker uit de mestmengkelder gehesen. [slachtoffer] is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. De brandweer heeft bij aankomst op de ongevalslocatie de mestmengkelder afgedekt en een half uur later de luchtkwaliteit in de mestmengkelder gemeten door een meter in de mestkelder te laten zakken. Hierbij werd een waarde van 12,8 ppm [12] H2S gemeten.
Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer] twintig dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis. Vervolgens heeft hij in de periode van 20 juni 2020 tot en met 28 augustus 2020 verbleven in de revalidatiekliniek De Vogellanden in Zwolle. Blijkens medische informatie van De Vogellanden is door revalidatieartsen M. Liesdek en M.H.W.J. Hoonhorst bij [slachtoffer] de diagnose toxische encefalopathie vermoedelijk bij hyperammonemie en een mogelijke stemmingsstoornis met depressieve kenmerken en labiel effect gesteld. Uit de informatie komt naar voren dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval niet veilig langdurig zonder begeleiding zelfstandig kan functioneren vanwege ernstige stoornissen in geheugen en aandacht. [13] Uit de verklaring van de bedrijfsarts M. Jacobs van 7 januari 2021 volgt dat als gevolg van de stoornissen in het geheugen en aandacht, [slachtoffer] niet in staat is om meer dan drie dagdelen per week te werken. [14] Volgens de sociaal-medische beoordeling van het UWV van 1 februari 2021 is sprake van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. [15]
4.4.2
Overwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat zij als werkgever arbeid heeft laten verrichten op een arbeidsplaats, zijnde een mestmengkelder, terwijl niet was/werd voldaan aan het bepaalde in artikel 3.5g, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De rechtbank ziet zich achtereenvolgens voor de volgende vragen gesteld:
  • was in de mestmengkelder sprake van een atmosfeer waarin gevaar bestond voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie als bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
  • zijn doeltreffende maatregelen genomen zodat [slachtoffer] zich zonder gevaar in de mestmengkelder kon bevinden, en zo niet;
  • werd [slachtoffer] tijdens zijn schoonmaakwerkzaamheden in de mestmengkelder permanent geobserveerd;
  • zijn doeltreffende maatregelen genomen om [slachtoffer] te beschermen tegen voornoemd gevaar;
  • zijn doeltreffende maatregelen genomen om bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden aan [slachtoffer] ;
  • wist of moest verdachte vermoeden dat door overtreding van het bepaalde in artikel 3.5g, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] te verwachten was;
  • kunnen de gedragingen worden toegerekend aan verdachte.
4.4.2.1 Gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie
De rechtbank stelt voorop dat de mestmengkelder waarin het ongeval heeft plaatsgevonden moet worden aangemerkt als een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g van de Arbeidsomstandighedenwet. De rechtbank overweegt dat in een mestmengkelder, waarin mest aanwezig is, altijd moet worden uitgegaan van een situatie met direct levens- of gezondheidsgevaar. Zoals hiervoor al vastgesteld komen in besloten ruimten – zoals in de onderhavige mestmengkelder – waarin mest wordt opgeslagen giftige gassen vrij. In de leidraad veilig werken in mestopslagen ‘Kiek uut met stront’, die deel uitmaakt van het dossier, wordt beschreven dat het grootste gevaar van een mestopslag wordt gevormd door het vrijkomen van gassen uit de mest, te weten: methaan, kooldioxide, zwavelwaterstof en mogelijk blauwzuurgas. Uit voornoemde leidraad volgt dat H2S in lage concentraties al schadelijk is voor de gezondheid en bij hogere concentraties al snel zorgt voor bewusteloosheid en de dood. Daarnaast kan het vrijkomen van het gas methaan zorgen voor explosie en brand en het gas kooldioxide kan leiden tot verstikking. [16] De wettelijke vertegenwoordiger van verdachte heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de risico’s van het verrichten van werkzaamheden in een mestmengkelder omdat er gassen/stoffen aanwezig kunnen zijn en dat dat risico juist de reden is dat door de werknemers met onafhankelijke adembescherming wordt gewerkt. [17]
De raadsman heeft betoogd dat in de mestmengkelder geen gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie aanwezig was, aangezien de mestmengkelder in de weken voorafgaand aan de schoonmaakwerkzaamheden was geleegd, schoongespoeld en gelucht. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit het eerste onderzoek op de ongevalslocatie dat is uitgevoerd door de Inspectie SZW op 8 april 2020 is gebleken dat op de bodem van de mestmengkelder een laag mest met water lag. [18] Dit is gezien de werkzaamheden die [slachtoffer] er op de dag en het moment van het ongeval uitvoerde ook logisch; hij was immers bezig vastzittende mest(restanten), die door de zuigauto niet waren bereikt, los te spuiten. De rechtbank stelt aldus vast dat de mestmengkelder niet geheel ontdaan was van mest(restanten) ten tijde van het ongeval en bovenomschreven gevaar op verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie onverkort aanwezig was. Ten overvloede zij opgemerkt dat uit de leidraad ‘Kiek uut met stront’ blijkt dat na het reinigen van een mestopslag nog steeds gassen kunnen vrijkomen uit poriën in de betonvloer en/of vanuit de wand. [19] De mestmengkelder was dus niet veilig te betreden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de mestmengkelder van verdachte sprake was van gevaar als bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en dat de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte van dat gevaar op de hoogte was.
4.4.2.2 Doeltreffende maatregelen voor het betreden van de mestmengkelder zonder gevaren
Het tweede lid van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit schrijft voor dat indien is gebleken dat gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie aanwezig is, doeltreffende maatregelen worden genomen zodat de werknemer zich zonder gevaren op die plaats of in die ruimte kan bevinden.
Zoals hiervoor vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat in een mestmengkelder, waarin mest aanwezig is, altijd moet worden uitgegaan van een situatie met direct levens- of gezondheidsgevaar. Naar het oordeel van de rechtbank is het met betrekking tot een gebruikte mestopslag feitelijk onmogelijk doeltreffende maatregelen te nemen die ertoe leiden dat een dergelijke ruimte geheel zonder gevaar kan worden betreden. Immers kan er – zelfs in een schoongemaakte mestopslag – plotseling een hoeveelheid gevaarlijke stoffen vrijkomen die direct gevaar voor leven kan veroorzaken. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit des te meer indien in een mestopslag werkzaamheden worden verricht, zoals het schoonmaken van een mestopslag waardoor mest(resten) in aanraking komen met water waardoor de kans dat gevaarlijke gassen vrijkomen wordt vergroot. Het voorgaande is onderschreven in de leidraad ‘Kiek uut met stront’, waarin is vermeld dat als basisregel heeft te gelden dat het betreden van een mestopslag altijd gevaarlijk is. [20]
Gelet op het hiervoor overwogene passeert de rechtbank het verweer van de raadsman, die heeft betoogd dat door verdachte wel doeltreffende maatregelen zijn genomen als bedoeld in artikel 3.5g, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, aangezien de mestmengkelder twee weken voorafgaand aan de schoonwerkzaamheden is gelucht en er werd gewerkt met ademluchtbescherming. Naar het oordeel van de rechtbank worden met dergelijke maatregelen
de gevaren niet weggenomen. Ventileren sluit immers niet uit dat er toch giftige gassen vrijkomen en adembescherming kan een persoon slechts
beschermen tegende gevaren.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verdachte heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 3.5g, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor het schoonmaken van achtergebleven mestresten het voor [slachtoffer] noodzakelijk was om zich in de gevaarlijke atmosfeer te begeven, zoals bedoeld in het vierde lid van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4.4.2.3 Permanente observatie (artikel 3.5g, vierde lid, aanhef van het Arbeidsomstandighedenbesluit)
[naam 3] heeft verklaard dat hij ten tijde van het ongeval fungeerde als mangatwacht voor [slachtoffer] . Ook heeft hij verklaard dat, terwijl [slachtoffer] bezig was met het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden in de mestmengkelder, hij op verzoek van [slachtoffer] naar beneden is gelopen om de slang van de hogedrukspuit te verleggen. Vervolgens is hij terug naar boven gelopen om [slachtoffer] te assisteren, waarna hij [slachtoffer] om hulp hoorde roepen. Op de vraag hoe lang hij weg is geweest, antwoordde [naam 3] dat het bij elkaar genomen twintig tot dertig seconden heeft geduurd voordat hij weer op het dek bij het luik stond. [21] Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [naam 3] op enig moment zijn post op het dek heeft verlaten om de slang van de hogedrukspuit te verleggen en daarmee [slachtoffer] uit zijn zicht heeft laten verdwijnen. Weliswaar heeft [naam 3] zijn post als mangatwacht (mogelijk) slechts
kortstondigverlaten, maar in geval van een tijdelijke onderbreking van de observatie, dient een werknemer de gevaarlijke ruimte gelijktijdig te verlaten. [22] Naar het oordeel van de rechtbank is [slachtoffer] derhalve niet permanent geobserveerd ten tijde van het verrichten van de schoonmaakwerkzaamheden in de mestmengkelder alwaar sprake was van een gevaarlijke atmosfeer als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4.4.2.4 Doeltreffende maatregelen ter bescherming tegen het bestaande gevaar (artikel 3.5g, vierde lid onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit)
Tijdens de schoonmaakwerkzaamheden in de mestmengkelder werd door [slachtoffer] gebruik gemaakt van onafhankelijke adembescherming. In zijn algemeenheid kan het correct gebruik van deugdelijke adembescherming worden aangemerkt als een doeltreffende maatregel ter bescherming tegen giftige gassen. Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat [naam 2] tijdens zijn reddingsactie het volgelaatsmasker dat [slachtoffer] droeg heeft gepakt en voor zijn gezicht heeft gedaan. [naam 2] voelde naar eigen zeggen direct dat te weinig lucht/zuurstof uit het masker stroomde. Ook [naam 3] heeft verklaard dat hij [naam 2] op dat moment hoorde zeggen dat hij onvoldoende zuurstof kreeg uit het volgelaatsmasker. [23] [naam 2] heeft vervolgens de toevoerslang losgekoppeld van de compressor en bevestigd op een andere persluchtleiding, waarna hij merkte dat er meer lucht/zuurstof uit kwam. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het ongeval aldus sprake moet zijn geweest van een geringe lucht- en zuurstoflevering door de compressor. [naam 2] heeft verklaard dat ook tijdens de werkzaamheden op de maandag voorafgaand aan het ongeval op enig moment sprake was van te weinig lucht/zuurstof dat uit het volgelaatsmasker stroomde, maar dat dat toen kon worden verholpen door de compressor op volle kracht te laten draaien, en voorts dat de adembeschermingsapparatuur sinds de aanschaf door verdachte niet (periodiek) is gekeurd of onderhouden. [24]
Om de werknemer te beschermen tegen verstikking als gevolg van te hoge concentraties H2S of kooldioxide, wordt in het operationeel handboek van verdachte voorgeschreven dat het personeel moet zijn toegerust met een (mobiel) gasdetectiesysteem voor een continue bewaking en storingsmelding. [25] In de schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van verdachte is beschreven dat het personeel tijdens werkzaamheden waarbij wordt omgegaan met gevaarlijke stoffen altijd een gasdetectiesysteem moet dragen. [26] Denkbaar is dat het dragen van deugdelijke gasdetectie, eventueel in combinatie met andere beschermingsmaatregelen, een doeltreffende beschermingsmaatregel kan zijn, doordat dit de betrokken werknemer in staat stelt bij hoge waardes respectievelijk overschrijding van grenswaardes van giftige gassen ervoor te kiezen de mestopslag in het geheel niet te betreden. De wettelijke vertegenwoordiger van verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat tijdens de werkzaamheden in een mestmengkelder gasdetectieapparatuur moet worden gebruikt, maar dat door [naam 2] werd ingeschat dat, gelet op de eerder die dag verrichte luchtkwaliteitsmetingen, onafhankelijke adembescherming voldoende bescherming zou bieden tijdens de werkzaamheden door [slachtoffer] op de dag van het ongeval. Ook heeft de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte verklaard dat in een gevaarlijke situatie zoals hier aan de orde, de opgestelde regels opgevolgd hadden moeten worden. [27]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze door verdachte aan [slachtoffer] ter beschikking gestelde onafhankelijke adembescherming geen afdoende doeltreffende maatregel betrof om hem te beschermen tegen het gevaar dat het werken in de mestmengkelder met zich bracht. Daarnaast had [slachtoffer] tijdens zijn schoonmaakwerkzaamheden in de mestmengkelder niet de beschikking over gasdetectieapparatuur. Van andere genomen maatregelen is niet gebleken, De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat door verdachte onvoldoende doeltreffende maatregelen zijn getroffen om [slachtoffer] tegen het gevaar in de mestmengkelder te beschermen. Dat de mestmengkelder voorafgaand aan de schoonmaakwerkzaamheden is gelucht, zoals door de raadsman naar voren is gebracht, maakt dat oordeel niet anders.
4.4.2.5 Doeltreffende maatregelen om bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden (artikel 3.5g, vierde lid onder b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit)
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet de beschikking had over een noodplan waarin is beschreven op welke wijze een werknemer in geval van nood uit de mestmengkelder kon worden gered. De wettelijke vertegenwoordiger van verdachte heeft verklaard dat de noodprocedure bestond uit het bellen van 112. [28] De bedrijfsleider van verdachte,
[naam 2] , heeft verklaard dat de enige procedure die er is in geval van nood bestaat uit het niet betreden van de mestmengkelder. [29] Dat ten tijde van het ongeval op de werkvloer een feitelijk noodplan ontbrak, volgt ook uit de verklaring van [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij fungeerde als mangatwacht voor [slachtoffer] , maar dat hij geen instructies had gekregen over hoe hij moest handelen als er in de mestmengkelder iets mis zou gaan. [30]
De rechtbank stelt vast dat evenmin toereikende hulpmiddelen in de directe nabijheid van de mestmengkelder voorhanden waren om in geval van een calamiteit in die kelder snel en goed te kunnen handelen. Hierbij kan worden gedacht aan een valharnas, een reserveluchtset met automatische overschakeling, een ‘driepoot’ (om een persoon uit de mestkelder te kunnen takelen) en een reddingsgordel. [31] De wettelijke vertegenwoordiger van verdachte heeft ter zitting verklaard dat de verreiker en de sjorbanden die [naam 3] en [naam 2] hadden opgehaald, niet specifiek waren bedoeld om als hulpmiddel te fungeren in geval van een noodsituatie in de mestmengkelder en dat deze verreiker net zo goed ten tijde van het ongeval voor andere activiteiten op de bedrijfslocatie van verdachte in gebruik had kunnen zijn. [32] De wettelijke vertegenwoordiger van verdachte heeft ook verklaard dat er afgezien van de verreiker geen hulpmiddelen aanwezig waren om bij direct gevaar hulp te bieden. [33] Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat de verreiker min of meer ‘toevallig’ aanwezig was en door verdachte verder vooraf geen doeltreffende maatregelen zijn genomen om bij direct gevaar onmiddellijk doeltreffende hulp te kunnen bieden aan [slachtoffer] .
4.4.2.6 Daderschap van [verdacht bedrijf] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Zoals hiervoor vastgesteld, bestaan de bedrijfsactiviteiten van verdachte uit het produceren van (duurzame) energie en het verwerken van mest en/of biomassa. Het schoonmaken van een mestmengkelder door [slachtoffer] past binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte en is haar ook dienstig geweest. Verdachte is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet als werkgever verantwoordelijk te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. Dit brengt met zich dat verdachte in onderhavig geval gehouden is haar werknemers te beschermen tegen het gevaar dat gepaard gaat met het schoonmaken van mestmengkelders. Uit de verklaring van de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte volgt dat hij wist dat het schoonmaken en reinigen van mestopslagen gevaarzettend was en dat tijdens het werken daarin gevaarlijke gassen/stoffen vrijkomen. Desondanks heeft men nagelaten [slachtoffer] permanent te observeren en doeltreffende maatregelen te nemen als bedoeld in het vierde lid van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor beschreven nalaten plaatsvond in de sfeer van de rechtspersoon en – gelet op de wetenschap bij haar bestuurder omtrent het gevaar van de arbeidssituatie en het desondanks onvoldoende betrachten van de redelijkerwijs van haar te vergen zorg – de strafbare omissies kunnen worden toegerekend aan verdachte.
4.4.2.7 Opzet
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de gedraging(en) al dan niet opzettelijk door verdachte is/zijn verricht. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volstaat zogenoemd ‘kleurloos opzet’: het opzet van de verdachte hoeft niet te zijn gericht op het wederrechtelijk aspect van zijn handelen, maar slechts op de feitelijke gedraging. [35]
Uit het hiervoor overwogene volgt dat verdachte op het gebied van het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van [slachtoffer] tekort is geschoten en daarmee heeft gehandeld in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. In het bewust nalaten van het treffen van benodigde maatregelen (zij werden kennelijk niet noodzakelijk bevonden), ligt het opzet op dat nalaten besloten. De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.
4.4.2.8 Levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid
Met betrekking tot de vraag of er door het nalaten van het treffen van maatregelen als bedoeld in het vierde lid van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit sprake was van levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] , verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 4.4.2.1 heeft overwogen met betrekking tot het gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie in de mestmengkelder. De rechtbank heeft immers overwogen dat in een mestmengkelder, waarin mest aanwezig is, altijd moet worden uitgegaan van een situatie met direct levens- of gezondheidsgevaar. Dat verdachte ook van dat levens- of gezondheidsgevaar op de hoogte was, blijkt uit de verklaring van de wettelijke vertegenwoordiger [naam 1] . In onderhavig geval heeft [slachtoffer] daadwerkelijk ernstige schade aan de gezondheid opgelopen.
4.4.2.9 Causaal verband
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of er sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het te verwachten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid. De wettelijke vertegenwoordiger van verdachte heeft met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende beschermingsmiddelen het volgende verklaard:

We hebben ons onvoldoende gerealiseerd dat dit nodig zou zijn. We hadden in de dagen voorafgaand aan het ongeval al veel schoongespoten. We hadden een duidelijke aanpak: beluchten, meten en met een luchtmasker en toezicht op veilig werken. Nu blijkt dat dit niet voldoende was.’ [36]
Uit de verklaring van de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte volgt dat verdachte op de hoogte was van de risico’s die gepaard gaan met het werken in een mestmengkelder, maar dat zij het te verwachten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid dat kan optreden onvoldoende heeft onderkend en derhalve niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het vierde lid van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat in een mestmengkelder, waarin mest aanwezig is, altijd moet worden uitgegaan van een situatie met direct levens- of gezondheidsgevaar. De rechtbank is van oordeel dat het laten schoonmaken van de mestsilo zonder de daarop betrekking hebbende voorschriften na te leven een conditio sine qua non voor het creëren van het gevaar is.
4.4.2.10 Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte, als werkgever, opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet. Zij heeft immers [slachtoffer] , die juridisch kan worden aangemerkt als haar werknemer, arbeid doen of laten verrichten, bestaande uit het schoonmaken van een mestmengkelder, terwijl niet werd voldaan aan artikel 3.5g, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Zij wist dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] te verwachten was.
4.4.2.11 Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het gelasten van contra-expertise over de deugdelijkheid van de adembeschermingsapparatuur van het merk Dräger.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek af. De noodzaak tot het opmaken van een contra-expertise rapportage ontbreekt, omdat de rechtbank het onderzoeksrapport van Dräger Safety B.V. van 9 december 2020 niet tot het bewijs bezigt.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat verdachte:
als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,opzettelijk, handelingen heeft nagelaten in strijd met voormelde wet en dedaarop berustende bepalingen, door toen aldaar in een mestmengkelder, gelegen aan/nabij de Duitslandweg 1 te Brucht, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door een van haar werknemers in de zin van genoemdewet, te weten dhr. [slachtoffer] arbeid te doen of te laten verrichten, bestaande diearbeid uit het schoonmaken van die mestmengkelder, terwijl niet was/werd voldaan aan artikel 3.5g lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,immers, terwijl het niet mogelijk was om de maatregelen, bedoeld in artikel 3.5g lid2 van genoemd besluit te nemen en het noodzakelijk was zich in de gevaarlijkeatmosfeer (in bedoelde mestmengkelder), bedoeld in artikel 3.5g lid 1 van genoemdbesluit te begeven,- werd die [slachtoffer] niet permanent geobserveerd, en- werden geen doeltreffende maatregelen genomen om die [slachtoffer] tebeschermen tegen dat gevaar, bedoeld in artikel 3.5g lid 2 van genoemd besluit,en- werden geen doeltreffende maatregelen genomen om die [slachtoffer] bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden,
terwijl daardoor, naar zij, verdachte, wist, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer te verwachten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 45.000,00, waarvan € 15.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien en voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zal komen, verzocht rekening te houden met het overschrijden van de redelijke termijn, het tijdsverloop en het feit dat er geen sprake is van recidiverisico nu verdachte de schoonmaakwerkzaamheden inmiddels heeft uitbesteed aan een ander bedrijf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft [slachtoffer] , een van haar werknemers, schoonmaakwerkzaamheden laten verrichten in een mestmengkelder, terwijl verdachte wist dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] te verwachten was. Verdachte is in ernstige mate tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van [slachtoffer] bij het uitvoeren van de aan hem opgedragen werkzaamheden. Werknemers moeten erop kunnen vertrouwen dat werkgevers in alle omstandigheden voldoende maatregelen hebben genomen om hun veiligheid en welzijn in verband met hun werkzaamheden zo goed mogelijk te waarborgen.
Als gevolg van de nalatigheid van verdachte heeft [slachtoffer] ernstig en blijvend letsel opgelopen. Uit hetgeen M. Zomer, echtgenote van [slachtoffer] , in haar ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring naar voren heeft gebracht, blijkt hoe groot de gevolgen van het ongeval voor [slachtoffer] , haar en hun kinderen tot op de dag van vandaag zijn. De rechtbank realiseert zich dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 24 januari 2023, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, zoals door de raadsman is betoogd. Verdachte is op 27 oktober 2021 als verdachte verhoord. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis betreft 4 mei 2023, wat geen overschrijding van de redelijke termijn betekent.
De rechtbank komt, alles in samenhang bezien, conform de vordering van de officier van justitie, tot oplegging van een geldboete ter hoogte van € 45.000,00 waarvan € 15.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe verdachte van het strafwaardige van haar gedrag te doordringen en haar ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen door verplichtingen die voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet niet in acht te nemen en de vereiste arbeidsomstandigheden ook bij inleen te scheppen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie en de raadsman hebben beiden het standpunt ingenomen dat de inbeslaggenomen adembeschermingsapparatuur moet worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst vermelde adembeschermingsapparatuur (‘1 STK ademhalingset: compressor, volgelaatsmasker, filterunit en 2 luchtslangen’), aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. Daarbij wordt volledigheidshalve overwogen dat teruggave niet eerder zal kunnen plaatsvinden dan na het onherroepelijk worden van dit vonnis, aangezien eerdere teruggave eventueel nader onderzoek aan het voorwerp belet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 23 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 45.000,00 (zegge: vijfenveertigduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren de navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van ‘1 STK ademhalingset: compressor, volgelaatsmasker, filterunit en 2 slangen’ aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. de Waard, voorzitter, mr. M. van Berlo en
mr. J.W. Bollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.
Buiten staat
Mr. M.S. de Waard en mr. J.W. Bollen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid met nummer Gladiool / 2007076. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van verdenking van 11 juni 2020, V-01-01, pag. 26.
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 11 mei 2020, betreffende [verdacht bedrijf] B.V., DOC-01-01, pag. 84.
4.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 11 mei 2020, betreffende [bedrijf 1] B.V., DOC-01-02, pag. 84.
5.Een geschrift, zijnde een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 18 mei 2010, DOC-04-01 en het geschriften, te weten ‘rekeningen van [bedrijf 2] B.V. voor werkzaamheden [slachtoffer] gericht aan [verdacht bedrijf] B.V.’, DOC-02-01 t/m DOC-02-03.
6.Proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon [naam 1] van 27 oktober 2021, V-01-03, pag. 37.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 2 juni 2020, G-02-01, pag. 50 en 51.
8.Proces-verbaal van bevindingen (eerste onderzoek ongevalslocatie) van 22 mei 2020, AMB-01-01, pag. 66 en 67.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 2 juni 2020, G-02-01, pag. 51 en 53.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 2 juni 2020, G-01-01, pag. 44.
11.Proces-verbaal van bevindingen (telefonisch gesprek OVD brandweer) van 22 mei 2020, AMB-05-01, pag. 78.
12.‘Parts per million’ is een maat voor concentratie.
13.Een geschrift, te weten ‘medische informatie Vogellanden’, DOC-09-1, pag. 174.
14.Een geschrift, te weten een verklaring van de bedrijfsarts M. Jacobs van 7 januari 2021, DOC-09-02, pag. 176 en 177.
15.Een geschrift, te weten een sociaal-medische beoordeling van het UWV van 3 februari 2021, DOC-09-03, pag. 178 t/m 180.
16.Een geschrift, te weten de leidraad ‘Kiek uut met stront’ van december 2013, DOC-10-01, pag. 184 en 185.
17.Proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon [naam 1] van 27 oktober 2021, V-01-03, pag. 37 en 38.
18.Proces-verbaal van bevindingen (eerste onderzoek ongevalslocatie) van 22 mei 2020, AMB-01-01, pag. 66.
19.Een geschrift, te weten de leidraad ‘Kiek uut met stront’ van december 2013, DOC-10-01, pag. 185.
20.Een geschrift, te weten de leidraad ‘Kiek uut met stront’ van december 2013, DOC-10-01, pag. 182.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 2 juni 2020, G-01-01, pag. 44 en 45.
22.Een geschrift, te weten de leidraad ‘Kiek uut met stront’ van december 2013, DOC-10-01, pag. 188.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 2 juni 2020, G-01-01, pag. 44
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 2 juni 2020, G-02-01, pag. 53.
25.Een geschrift, te weten een selectie uit het Operationeel Handboek van [verdacht bedrijf] B.V., DOC-05-02, pag. 125.
26.Een geschrift, zijnde ‘Algemene MKB-RIE van [verdacht bedrijf] B.V’ van 9 november 2017, DOC-05-01, pag. 119.
27.Proces-verbaal van de terechtzitting van 20 april 2023.
28.Proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon [naam 1] van 27 oktober 2021, V-01-03, pag. 39.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 2 juni 2020, G-02-01, pag. 53.
30.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 2 juni 2020, G-01-01, pag. 46.
31.Een geschrift, zijnde ‘Template Reddingsplan besloten ruimten 2019, DOC-10-03, pag. 199.
32.Proces-verbaal van de terechtzitting van 20 april 2023.
33.Proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon [naam 1] van 27 oktober 2021, V-01-03, pag. 39.
34.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.1 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938
35.HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:2, r.o. 2.4.1.
36.Proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon [naam 1] van 27 oktober 2021, V-01-03, pag. 40, derde alinea.