ECLI:NL:RBOVE:2023:1739

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
C/08/293807 / KG ZA 23-53
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tot opheffing van beslag in geschil over samenwerkingsovereenkomst en executie van een pand

In deze zaak heeft eiseres in kort geding gevorderd om het door gedaagde gelegde beslag op de executieopbrengst van een pand op te heffen. Eiseres had eerder een verstekvonnis verkregen in een bodemprocedure tegen gedaagde, die vervolgens in verzet is gegaan en een tegenvordering heeft ingesteld. Eiseres stelt dat gedaagde te laat in verzet is gegaan en dat de tegenvordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen, omdat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde te laat was met het verzet. Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat er voldoende grond was voor het gelegde beslag, en dat de door eiseres aangeboden zekerheid niet gelijkwaardig was aan het beslag. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitviel, en dat de vorderingen van eiseres werden afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/293807 / KG ZA 23-53
Vonnis in kort geding van 10 mei 2023
in de zaak van

1.de besloten vennootschap [eiser 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap
[eiser 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mrs. H.P. van der Veen en L.R. Brendel te Zwolle
tegen

1.de besloten vennootschap ORANJE NUTRITION HOLDING B.V.,

gevestigd te Heerenveen ,
2. de besloten vennootschap
ORANJE NUTRITION B.V.,
gevestigd te Heerenveen ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Oranje Nutrition ,
advocaat: mrs. P.A. Josephus Jitta en S. Boonstra te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 21 maart 2023,
- de producties van Oranje Nutrition ,
- de mondelinge behandeling van 29 maart 2023, waarbij partijen zijn verschenen en waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier,
- de pleitnota’s van [eisers] ,
- de pleitnota van Oranje Nutrition .
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen de voorzieningenrechter gevraagd de zaak voor de duur van twee weken aan te houden voor minnelijk overleg. Na die twee weken hebben partijen gevraagd de zaak nogmaals, voor de duur van één week, aan te houden. Op 19 april 2023 hebben partijen de rechtbank laten weten dat zij er onderling niet uit zijn gekomen en hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd vonnis te wijzen. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Inleiding en korte samenvatting

2.1.
Partijen hebben in 2017 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Omdat [eisers] van mening is dat Oranje Nutrition is tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst, heeft zij Oranje Nutrition op 28 januari 2021 gedagvaard. In die procedure is Oranje Nutrition niet verschenen, waarna verstek tegen haar is verleend. De vordering van [eisers] is vervolgens bij vonnis van deze rechtbank van 30 juni 2021 (grotendeels) toegewezen. [eisers] heeft daarna het vonnis aan Oranje Nutrition laten betekenen. Op 5 september 2022 is [eisers] overgegaan tot het ten uitvoer leggen van het vonnis door executoriaal beslag te leggen op een pand van Oranje Nutrition . Het pand is vervolgens op 27 december 2022 via een executieveiling verkocht.
2.2.
Oranje Nutrition heeft op 2 januari 2023 een verzetdagvaarding uit laten brengen, met daarin een tegenvordering (een eis in reconventie). Ter verzekering van haar tegenvordering heeft Oranje Nutrition op 5 januari 2023 conservatoir beslag laten leggen op de opbrengst van de executieveiling van het pand. In deze procedure vraagt [eisers] om opheffing van dat beslag.
2.3.
De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eisers] tot het opheffen van het door Oranje Nutrition gelegde beslag af. Het gaat in een procedure als deze om een afweging van belangen. Allereerst is in dat kader relevant of Oranje Nutrition tijdig verzet heeft ingesteld. Als Oranje Nutrition namelijk in de verzetprocedure niet-ontvankelijk wordt verklaard, is haar tegenvordering dat ook en vervalt het belang van Oranje Nutrition bij het gelegde beslag. De voorzieningenrechter is voorshands – kort gezegd – van oordeel dat [eisers] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Oranje Nutrition te laat is met haar verzet. Vervolgens gaat het om de vraag of er voldoende grond is voor het gelegde beslag. Dat is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter het geval. Met hetgeen [eisers] tegen de vordering van Oranje Nutrition heeft ingebracht heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van een summierlijk ondeugdelijke vordering kan worden gesproken. Ten slotte heeft [eisers] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar aangeboden te stellen zekerheid, in de vorm van een bedrag in depot dan wel een bankgarantie, Oranje Nutrition evenveel zekerheid biedt als het gelegde beslag. De voorzieningenrechter is gelet op deze omstandigheden voorshands van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van Oranje Nutrition moet uitvallen.
2.4.
Dit verkort weergegeven oordeel zal hierna worden gemotiveerd.

3.De feiten

3.1.
[eisers] is een bedrijf dat zich bezig houdt met de productie en handel van poedervormige voedingsmiddelen, waaronder zuivelproducten en zuigelingenvoeding.
3.2.
Oranje Nutrition is een bedrijf dat zich bezig houdt met de productie van babyvoeding en met het verpakken daarvan.
3.3.
Partijen zijn op 22 december 2017 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan (hierna: de samenwerkingsovereenkomst). Het doel van deze samenwerkingsovereenkomst was – kort gezegd – het gezamenlijk produceren van zuigelingenvoeding voor de afzetmarkten in China, Taiwan en Hong Kong.
3.4.
Op grond van de samenwerkingsovereenkomst heeft Oranje Nutrition in de fabriek van [eisers] een afvul- en inblikmachinestraat geplaatst, waarmee de zuigelingenvoeding verpakt kon worden (hierna: de bliklijn). Partijen zijn overeengekomen dat de bliklijn eigendom blijft van Oranje Nutrition . Verder hebben partijen afgesproken dat [eisers] de bliklijn primair voor het gezamenlijk te realiseren product, namelijk de zuigelingenvoeding, zal gebruiken. Onder voorwaarden mocht [eisers] de bliklijn gebruiken voor leveringen aan derden, waaronder de voorwaarde dat [eisers] Oranje Nutrition daarover voorafgaand schriftelijk diende te informeren.
3.5.
Na plaatsing van de bliklijn is over (het functioneren van) de bliklijn tussen partijen discussie ontstaan. Deze discussie heeft er uiteindelijk toe geleid dat [eisers] Oranje Nutrition op 28 januari 2021 heeft gedagvaard. Oranje Nutrition is vervolgens niet in de procedure verschenen, tegen haar is verstek verleend. Bij vonnis van 30 juni 2021 van deze rechtbank (hierna: het verstekvonnis) is de vordering van [eisers] grotendeels toegewezen.
3.6.
[eisers] heeft het verstekvonnis op 9 juli 2021 aan Oranje Nutrition in China, waar Oranje Nutrition op dat moment ingeschreven stond, laten betekenen. Op diezelfde dag heeft [eisers] het verstekvonnis openbaar laten betekenen in de Staatscourant. Op 23 december 2021 stond Oranje Nutrition in Nederland ingeschreven en heeft [eisers] het verstekvonnis wederom aan Oranje Nutrition laten betekenen, door achterlating van het verstekvonnis in een gesloten envelop op het betreffende adres, omdat vanwege de op dat moment afgekondigde maatregelen in verband met de coronapandemie een betekening in persoon niet mogelijk was.
3.7.
[eisers] heeft bij brief van 19 augustus 2022 aan Oranje Nutrition de samenwerkingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
3.8.
Op 5 september 2022 heeft [eisers] executoriaal beslag laten leggen op een pand van Oranje Nutrition (hierna: het pand) in Heerenveen.
3.9.
Een kantoorgenoot van de advocaat van Oranje Nutrition , mr. S.A. Amrani, heeft op 30 november 2022 gebeld met een medewerker van de bij de executieverkoop betrokken notaris om te vragen wie de opdrachtgever van de executieverkoop is. Die medewerker, de heer [medewerker] van Het Notarieel, heeft mr. Amrani daarop verwezen naar (het kantoor van) de advocaat van [eisers] .
3.10.
Op 7 december 2022 heeft de advocaat van [eisers] de dagvaarding van 28 januari 2021, het verstekvonnis en de betekening en het bevel toegezonden aan de advocaat van Oranje Nutrition .
3.11.
Op 27 december 2022 is het pand van Oranje Nutrition via executieveiling verkocht voor een bedrag van € 1.450.000,00. Op 30 december 2022 is het pand overgedragen aan de nieuwe eigenaar.
3.12.
Oranje Nutrition heeft op 2 januari 2023 een verzetdagvaarding uitgebracht.
3.13.
Op 5 januari 2023 heeft Oranje Nutrition onder het Notarieel conservatoir beslag laten leggen op het aan [eisers] toekomende deel van de executieopbrengst.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert – kort samengevat – primair de opheffing van het op 5 januari 2023 gelegde beslag en veroordeling van Oranje Nutrition tot het verrichten van alle handelingen die daarvoor nodig zijn, op straffe van een dwangsom. Subsidiair en meer subsidiair vordert [eisers] opheffing van het op 5 januari 2023 gelegde beslag onder de opschortende voorwaarde dat [eisers] zekerheid stelt door een bedrag van € 331.500,00 in depot te storten, dan wel onder de opschortende voorwaarde dat [eisers] een bankgarantie stelt, als ook, onder die opschortende voorwaarden, veroordeling van Oranje Nutrition tot het verrichten van alle handelingen die voor opheffing van het beslag nodig zijn. Zowel primair als subsidiair vordert [eisers] een verbod voor Oranje Nutrition om nieuwe beslagen te leggen totdat onherroepelijk in de bodemprocedure is beslist, op straffe van een dwangsom. Tot slot vordert [eisers] veroordeling van Oranje Nutrition in de proceskosten.
4.2.
Oranje Nutrition voert verweer. Oranje Nutrition concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang?
5.1.
Oranje Nutrition heeft zich op het standpunt gesteld dat [eisers] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot opheffing van het gelegde beslag.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) biedt de beslagschuldenaar (in dit geval [eisers] ) de mogelijkheid om in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Een spoedeisend belang als vereiste wordt in dit wetsartikel niet genoemd. Los daarvan volgt het spoedeisende belang uit de aard van de vordering. Aan deze stelling van Oranje Nutrition gaat de voorzieningenrechter daarom voorbij.
Schending waarheids- en substantiëringsplicht door Oranje Nutrition ?
5.3.
[eisers] heeft zich op het standpunt gesteld dat Oranje Nutrition met hetgeen zij in het beslagrekest heeft aangevoerd de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden, als ook dat Oranje Nutrition de substantiëringsplicht heeft geschonden door een bij haar bekend verweer van [eisers] niet in het beslagrekest te vermelden. Hiertoe heeft [eisers] aangevoerd dat Oranje Nutrition daarin heeft gesteld dat zij de dagvaarding op 20 december 2022 van [eisers] heeft ontvangen, terwijl [eisers] de dagvaarding al op 7 december 2022 aan Oranje Nutrition had toegezonden. Volgens [eisers] heeft Oranje Nutrition de rechtbank hiermee misleid en levert dat een grond op voor opheffing van het beslag. Ook heeft [eisers] aangevoerd dat Oranje Nutrition de substantiëringsplicht heeft geschonden door te stellen dat het haar volstrekt onduidelijk is waarom de executieverkoop van het pand heeft plaatsgevonden en waarom zij niet voor de waarde van de bliklijn is gecompenseerd, terwijl zij wist dat [eisers] zich vanaf het eerste moment op het standpunt heeft gesteld dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde was gegaan. Daarmee heeft Oranje Nutrition een essentieel verweer onvermeld gelaten, wat volgens [eisers] eveneens een grond voor opheffing van het beslag oplevert.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het enkele feit dat stellingen onjuist blijken, of niet zijn onderbouwd, maakt ze nog niet misleidend. Oranje Nutrition heeft ter zitting toegelicht dat haar bepaalde stukken op 7 december 2022 zijn toegezonden, en andere stukken op 20 december 2022, en dat vanwege de tijdsdruk waaronder het beslagrekest werd opgesteld het om een verschrijving gaat. Gelet daarop is voorshands onvoldoende aannemelijk dat van misleiding sprake is. Waarom dit wel misleidend zou zijn, is door [eisers] overigens niet toegelicht. Voor wat betreft de gestelde schending van de substantiëringsplicht geldt dat dit door Oranje Nutrition ter zitting is betwist door aan te voeren dat [eisers] zich pas na het uitbrengen van de verzetdagvaarding op het standpunt heeft gesteld dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Om die reden heeft [eisers] naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Oranje Nutrition de substantiëringsplicht heeft geschonden.
5.5.
Gelet op het voorgaande volgt de voorzieningenrechter [eisers] niet in haar stelling dat Oranje Nutrition de waarheids- en substantiëringsplicht heeft geschonden.
Het toetsingskader
5.6.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
5.7.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv moet het beslag worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. Daarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. Hierbij geldt dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
Is Oranje Nutrition tijdig in verzet gegaan?
5.8.
Allereerst is van belang of voorshands voldoende aannemelijk is dat Oranje Nutrition tijdig in verzet is gegaan tegen het verstekvonnis.
5.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat indien een partij te laat in verzet is gegaan, en dus daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard, de tegenvordering van die partij onder omstandigheden desondanks ontvankelijk kan zijn. Indien de betrokken partij namelijk te kennen geeft ingeval van niet-ontvankelijkheid in het verzet toch beoordeling van haar vordering te wensen, kan het exploot worden aangemerkt als een gewone dagvaarding, die een nieuwe procedure inluidt (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:585). Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter blijkt het voorgaande echter niet uit de verzetdagvaarding van Oranje Nutrition . De voorzieningenrechter zal daarom hierna beoordelen of voorshands voldoende aannemelijk is dat Oranje Nutrition tijdig in verzet is gegaan. Als namelijk voorshands moet worden aangenomen dat Oranje Nutrition niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzet, dan treft haar tegenvordering hetzelfde lot en vervalt het belang van Oranje Nutrition bij het gelegde beslag.
5.10.
Op grond van artikel 143 lid 1 Rv kan de gedaagde die bij verstek is veroordeeld (in dit geval Oranje Nutrition ) daartegen in verzet gaan. Op grond van artikel 143 lid 2 Rv moet het verzet worden gedaan binnen vier weken (1) na betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon of (2) na het plegen door de veroordeelde persoon van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. De maatstaf van artikel 143 lid 2 Rv houdt in dat de veroordeelde zelf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens beschikte met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (zie Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652). Buiten deze gevallen vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan op grond van artikel 143 lid 3 Rv aan (3) op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
5.11.
[eisers] heeft zich ten eerste op het standpunt gesteld dat de coronabetekening (zie hiervoor onder punt 3.6.) als een betekening in persoon moet worden aangemerkt, en dat de termijn voor verzet op dat moment is gaan lopen. Hiertoe heeft [eisers] aangevoerd dat het verstekvonnis op 23 december 2021 aan Oranje Nutrition Holding B.V. is betekend, en dat Oranje Nutrition Holding B.V. de bestuurder is van Oranje Nutrition B.V. Daarmee is het verstekvonnis aan een bestuurder en dus in persoon betekend, aldus [eisers] . De voorzieningenrechter gaat hier echter niet in mee. Artikel 50 Rv bepaalt namelijk dat voor een betekening aan een rechtspersoon, in persoon, een betekening aan een bestuurder, in persoon, vereist is. Daarvan is geen sprake geweest, aangezien alleen aan een rechtspersoon is betekend. De voorzieningenrechter volgt [eisers] daarom niet in haar stelling dat de termijn voor het instellen van verzet op 23 december 2021 is ingegaan.
5.12.
[eisers] heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat Oranje Nutrition door het telefoongesprek van 30 november 2022 (zie hiervoor onder punt 3.9.) bekend is geworden met het verstekvonnis, en dat de termijn voor verzet op dat moment is gaan lopen. Hiertoe heeft [eisers] aangevoerd dat Oranje Nutrition , althans de door haar ingeschakelde advocaat, door dit telefoongesprek bekend is geworden met de executie en de persoon van de notaris die daarbij is ingeschakeld. Volgens [eisers] volgt uit jurisprudentie dat wanneer de advocaat van de bij verstek veroordeelde op basis van het verstekvonnis een handeling verricht, mag worden aangenomen dat daar een daad van bekendheid met het verstekvonnis aan is voorafgegaan. Daarnaast volgt volgens [eisers] uit jurisprudentie dat het op de weg van de opposant (de partij die in verzet is gegaan) ligt om te achterhalen waarop het executierecht gebaseerd is, nadat zij bekend is geworden met de aangevangen executie.
5.13.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het telefoongesprek tussen mr. Amrani en de heer [medewerker] niet aan te merken als een daad van bekendheid zoals bedoeld in artikel 43 lid 2 Rv. Hiervoor is allereerst van belang dat [eisers] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het handelen van mr. Amrani aan Oranje Nutrition kan worden toegerekend. Volgens vaste rechtspraak is een daad van een advocaat namelijk niet op één lijn te stellen met een daad van de veroordeelde zelf (zie Hoge Raad 27 november 1953, NJ 1955/251). Dit kan weliswaar anders zijn wanneer de betreffende advocaat in rechte namens de veroordeelde optreedt, maar naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het handelen van mr. Amrani, mede gelet op de toelichting daarbij door Oranje Nutrition ter zitting, niet als zodanig aan te merken. Dat dit wel het geval is geweest, is overigens niet door [eisers] gesteld. Afgezien van het feit dat het handelen van mr. Amrani voorshands niet aan Oranje Nutrition kan worden toegerekend, heeft [eisers] naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat Oranje Nutrition op 30 november 2022 bekend is geworden met het verstekvonnis of de (aanvang van de) tenuitvoerlegging daarvan. Een daad van bekendheid moet namelijk zien op de hoofdinhoud van het verstekvonnis, en die bekendheid moet daarnaast ondubbelzinnig blijken uit het handelen van de veroordeelde. Zo is bijvoorbeeld niet gesteld of gebleken dat het verstekvonnis in het telefoongesprek aan de orde is gekomen, nog daargelaten of daarmee ondubbelzinnige bekendheid met de inhoud van het verstekvonnis zou kunnen worden aangenomen. Ook is door [eisers] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Oranje Nutrition op dat moment bekend is geworden met de aangevangen tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. [eisers] heeft weliswaar aangevoerd dat Oranje Nutrition door het telefoongesprek van 30 november 2022 bekend is geworden met de executieverkoop van het pand en met de daarbij betrokken notaris, maar dat is voorshands onvoldoende om daaruit ondubbelzinnige bekendheid aan de kant van Oranje Nutrition af te leiden. Vergelijkbaar is bijvoorbeeld de situatie die heeft geleid tot het arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 8 januari 2008 (JBPr 2008/44). In die zaak heeft het Hof geoordeeld dat het door de bij verstek veroordeelde aan zijn advocaat overhandigen van stukken met daarin informatie over de aangevangen executie niet als een daad van bekendheid kan worden aangemerkt. Gelet daarop acht de voorzieningenrechter de informatie die Oranje Nutrition in het telefoongesprek heeft verkregen voorshands onvoldoende om ondubbelzinnig bekendheid aan de kant van Oranje Nutrition aan te nemen.
5.14.
Gelet op het voorgaande is de voorlopige conclusie dat de termijn voor verzet eerst is ingegaan op 7 december 2022. Op die dag heeft de advocaat van Oranje Nutrition namelijk relevante stukken, waaronder het verstekvonnis, bij de advocaat van [eisers] opgevraagd. Desgevraagd heeft Oranje Nutrition ter zitting verklaard dat de voorzieningenrechter ervan uit kan gaan dat er vanaf dat moment bekendheid bestond met de inhoud van het verstekvonnis. Zonder nadere bewijslevering, waarvoor dit kort geding geen gelegenheid biedt, kan niet worden vastgesteld dat de termijn voor het instellen van verzet eerder is gaan lopen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit moet gaan dat Oranje Nutrition tijdig in verzet is gegaan tegen het verstekvonnis.
Is de vordering van Oranje Nutrition summierlijk ondeugdelijk?
5.15.
Nu voorshands onvoldoende aannemelijk is dat Oranje Nutrition te laat verzet heeft aangetekend, is de volgende vraag die moet worden beantwoord of er voldoende grond bestaat voor het gelegde beslag. [eisers] heeft als grondslag voor haar vordering tot opheffing van het beslag namelijk aangevoerd dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door Oranje Nutrition ingeroepen recht.
5.16.
Vooropgesteld wordt dat ook als de grondslag van de vordering legitiem is, sprake kan zijn van een ondeugdelijke vordering. Bij de beantwoording van deze vraag gaat het om een prognose van de kans van slagen van de vordering van de beslaglegger. Dat een legitieme grondslag bestaat voor de vordering, wil nog niet zeggen dat deze vordering aannemelijk is, laat staan dat zij in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Dat hangt mede af van de feitelijke onderbouwing van de vorderingen.
5.17.
De (tegen)vordering van Oranje Nutrition komt kort gezegd op het volgende neer. Oranje Nutrition vordert schadevergoeding door [eisers] vanwege het door [eisers] in strijd handelen met de samenwerkingsovereenkomst, het onrechtmatig toe-eigenen van de bliklijn en het onrechtmatig executeren van het pand.
5.18.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eisers] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de tegenvordering van Oranje Nutrition , op grond waarvan Oranje Nutrition beslag heeft laten leggen, summierlijk ondeugdelijk is. Voor dit voorlopige oordeel is het volgende van belang. Oranje Nutrition heeft (onder meer) aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [eisers] een tussen partijen overeengekomen exclusiviteit heeft geschonden, namelijk de afspraken zoals die zijn opgenomen in artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst. Daarin staat – kort gezegd – dat [eisers] de bliklijn enkel ten behoeve van het gezamenlijk te realiseren product mag gebruiken, en dat [eisers] de bliklijn voor maximaal 30% vrijelijk mag benutten voor zover de leveranties niet zijn bestemd door China, Taiwan of Hong Kong, waarbij [eisers] Oranje Nutrition voorafgaand dient te informeren over dergelijk gebruik van de bliklijn. Volgens Oranje Nutrition heeft [eisers] de bliklijn gebruikt voor leveranties aan partijen in en buiten China, zonder Oranje Nutrition daarvan op de hoogte te stellen. [eisers] heeft dit weliswaar betwist door aan te voeren dat zij de bliklijn voor ouderenvoeding heeft gebruikt, voor leveranties aan in Nederland gevestigde derden, maar zij heeft niet betwist dat zij Oranje Nutrition daarover niet voorafgaand heeft geïnformeerd. Het is om die reden voorshands niet uit te sluiten dat in de bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [eisers] in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst. Verder vordert Oranje Nutrition vergoeding van de schade die zij als gevolg van de executoriale verkoop van het pand heeft geleden. Hiertoe heeft Oranje Nutrition aangevoerd dat [eisers] met het executoriaal verkopen van het pand onrechtmatig heeft gehandeld jegens Oranje Nutrition aangezien Oranje Nutrition daarvoor al te kennen had gegeven in verzet te zullen gaan tegen het verstekvonnis en omdat [eisers] in het bezit was van de bliklijn, die volgens Oranje Nutrition een waarde vertegenwoordigt van rond de € 5.000.000,00. [eisers] heeft weliswaar een taxatierapport van de bliklijn overgelegd waaruit een vele malen lagere waarde blijkt, maar Oranje Nutrition heeft betalingsbewijzen overgelegd waaruit volgens Oranje Nutrition blijkt dat zij een bedrag van rond de € 4.000.000,00 voor de bliklijn heeft betaald. Daarnaast heeft [eisers] ter zitting naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet goed kunnen uitleggen waarom de door [eisers] gemaakte installatiekosten met betrekking tot de bliklijn, ter hoogte van ongeveer € 700.000,00, niet in het taxatierapport zijn meegenomen. Dit tezamen maakt dat voorshands niet is uit te sluiten dat de bliklijn een hogere waarde vertegenwoordigt, hetgeen van belang is bij de beoordeling van de vraag of [eisers] tot executie van het pand mocht overgaan. Ook is het voorshands niet uit te sluiten dat de executoriale verkoop van het pand als onrechtmatig zal worden aangemerkt, aangezien voorlopig moet worden aangenomen dat Oranje Nutrition tijdig in verzet is gegaan tegen het verstekvonnis.
5.19.
Gelet op het voorgaande kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet worden gezegd dat er sprake is van een summierlijk ondeugdelijke vordering van Oranje Nutrition . Dit betekent, mede gelet op het voorlopige oordeel dat Oranje Nutrition tijdig in verzet is gegaan, dat het primair door [eisers] gevorderde zal worden afgewezen.
Vervangende zekerheid door middel van een bedrag in depot of een bankgarantie
5.20.
Subsidiair en meer subsidiair heeft [eisers] opheffing van het beslag gevorderd onder de voorwaarde dat zij een bedrag van € 315.000,00 in depot stort, dan wel dat zij voor dat bedrag een bankgarantie afgeeft.
5.21.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het stellen van vervangende zekerheid een bevoegdheid is van de beslagdebiteur en geen (door de beslaglegger te vorderen) verplichting, alsook dat het aanbieden van voldoende zekerheid niet automatisch tot gevolg heeft dat het beslag wordt opgeheven. Maar in het kader van de belangenafweging kan dit evenwel tot het oordeel leiden dat de beslaglegger – in het licht van de aangeboden zekerheid – onvoldoende belang heeft bij handhaving van het beslag. Daarnaast geldt bij het stellen van zekerheid, zulks ter vervanging van een conservatoir beslag, de hoofdregel dat die zekerheid in beginsel tenminste dezelfde mogelijkheden moet bieden als het beslag en, indien het beslag is gelegd voor een geldvordering, zoals hier aan de orde, dat die zekerheid er toe strekt om betaling van die vordering veilig te stellen.
5.22.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat er discussie bestaat over de waarde van de bliklijn, waarbij de waardes waarvan [eisers] en Oranje Nutrition uitgaan aanzienlijk uit elkaar liggen. Daarnaast blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen dat voorshands niet valt uit te sluiten dat de vordering van Oranje Nutrition tot vergoeding van schade tenminste gedeeltelijk zal worden toegewezen. Gelet daarop heeft [eisers] naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het door haar aangeboden bedrag in depot en de door haar aangeboden bankgarantie dezelfde zekerheid biedt als het door Oranje Nutrition gelegde beslag. Om die reden leggen deze aangeboden vormen van zekerheid in het kader van de belangenafweging onvoldoende gewicht in de schaal en zal de voorzieningenrechter het subsidiair en meer subsidiair door [eisers] gevorderde eveneens afwijzen.
Verbod tot het leggen van nieuwe beslagen
5.23.
[eisers] vordert een verbod voor Oranje Nutrition om nieuwe beslagen ten laste van [eisers] te leggen. Op grond van artikel 3:277 BW en artikel 435 Rv mag een schuldenaar in beginsel het gehele vermogen van zijn schuldenaar beslaan. Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor heeft geoordeeld valt voorshands niet in te zien waarom een volgend beslag reeds bij voorbaat onrechtmatig zou zijn en ziet de voorzieningenrechter dan ook geen reden om het Oranje Nutrition te verbieden nieuwe beslagen te mogen leggen. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Conclusie
5.24.
De slotsom is dat het belang van Oranje Nutrition bij behoud van het gelegde beslag zwaarder weegt dan het belang van [eisers] bij opheffing daarvan. Dat betekent dat de vordering van [eisers] tot het opheffen van het beslag, zowel primair, subsidiair als meer subsidiair, zal worden afgewezen. Ook wordt het verbod tot het leggen van nieuwe beslagen worden afgewezen.
5.25.
[eisers] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Oranje Nutrition vastgesteld op € 1.755,00 (€ 676,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Oranje Nutrition tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023. (wv)