ECLI:NL:RBOVE:2023:1949

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
10351562 \\ EJ VERZ 23-50
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag zonder opzegtermijn en de rol van de bewindvoerder in een arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de werkgever een verzoek ingediend tegen de werknemer, waarin hij wordt verweten dat hij zonder opzegtermijn ontslag heeft genomen en bij een concurrent is gaan werken. De werkgever eist onder andere vergoeding van loon over de niet in acht genomen opzegtermijn, betaling van boetes wegens schending van het geheimhoudings- en concurrentiebeding, en terugbetaling van onverschuldigd betaalde reiskostenvergoeding. De werknemer heeft verweer gevoerd en aangevoerd dat de werkgever niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er een beschermingsbewind over hem bestaat en de werkgever de bewindvoerder als formele procespartij had moeten aanspreken.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verweer van de werknemer slaagt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de goederen van de werknemer onder bewind staan en dat de bewindvoerder als formele procespartij in de procedure betrokken had moeten worden. Hierdoor kon de kantonrechter niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de werkgever. De kantonrechter heeft de werkgever niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en heeft de proceskosten aan de werkgever opgelegd, aangezien deze in het ongelijk is gesteld. De beslissing is op 24 mei 2023 gegeven door kantonrechter A.M. Koene.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 10351562 \\ EJ VERZ 23-50
Beschikking van 24 mei 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma [verzoeker],
te [vestigingsplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. A. Kemp-van Haren, ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen
[verweerder],
te [vestigingsplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. G. Hendriks, advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ontvangen op de rechtbank op 17 februari 2023, met bijbehorende producties genummerd 1 t/m 8;
- de brief van mr. Kemp-van Harten van 21 februari 2023 met productie 2a;
- het verweerschrift, ontvangen op de rechtbank op 13 april 2023, met bijbehorende producties genummerd 1 t/m 4;
- de brief van mr. Kemp-van Haren van 21 april 2023, met producties 9 t/m 12;
- de mondelinge behandeling van 26 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag de beschikking wordt gewezen.

2.Samenvatting

De werkgever heeft een verzoek ingediend waarin zij aan werknemer het verwijt maakt dat hij zonder opzegtermijn ontslag heeft genomen en dat hij bij een concurrent is gaan werken. De werkgever maakt aanspraak op vergoeding door werknemer van loon over de niet in acht genomen opzegtermijn, betaling van boetebedragen omdat werknemer het geheimhoudings- en concurrentie beding uit de arbeidsovereenkomst heeft geschonden, vergoeding van min-uren en terugbetaling van onverschuldigd betaalde reiskostenvergoeding en vergoeding van voorgeschoten facturen. De werkgever wil ook dat aan werknemer wordt opgedragen om zijn werkzaamheden bij de nieuwe werkgever te staken op straffe van een dwangsom. De werknemer heeft voor alle andere verweren aangevoerd dat de werkgever in zijn verzoek niet ontvankelijk moet worden verklaard. Reden daarvoor is dat er ten aanzien van werknemer een beschermingsbewind bestaat en dat werkgever in verband daarmee de bewindvoerder had moeten aanspreken als formele procespartij. De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer slaagt. De kantonrechter komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken.

3.De feiten

De kantonrechter is bij de beoordeling en beslissing uitgegaan van de hierna te noemen feiten en omstandigheden.
3.1.
[verweerder] is geboren op [geboortedatum] 1980. Hij woont in [woonplaats] .
3.2.
In een beschikking van 22 mei 2012 van de kantonrechter te Zwolle is het vermogen van [verweerder] onder bewind gesteld met benoeming van een bewindvoerder. De huidige bewindvoerder is Aktiva B.V. te Hoogeveen.
3.3.
[verweerder] is met ingang van 1 augustus 2017 bij de [verzoeker] in dienst gekomen in de functie van algemeen medewerker. Er is een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Het salaris bedroeg laatstelijk € 1.478,90 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, op basis van een werkweek van 32 uur. In de arbeidsovereenkomst zijn een geheimhouding en een concurrentiebeding opgenomen. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Horeca van toepassing.
3.4.
Op 25 augustus 2017 heeft de bewindvoerder aan [verzoeker] een brief gestuurd met daarin mededeling van het bewind en van het rekeningnummer waarop het loon van [verweerder] moest worden overgemaakt.
3.5.
[verweerder] heeft een Wajong uitkering. In verband daarmee was op het dienstverband van [verweerder] met [verzoeker] de regeling van loondispensatie van toepassing. Het percentage van het loon dat door [verzoeker] werd betaald bedroeg laatstelijk 30% van het overeengekomen loon.
3.6.
Op 20 december 2022 verschijnt [verweerder] niet op het werk. Op die datum is de werkgever naar het woonadres van [verweerder] gegaan. Op 21 december 2022 heeft [verweerder] in een Whatsapp bericht aan zijn werkgever meegedeeld dat hij ontslag neemt. [verweerder] is daarna gaan werken als maaltijdbezorger voor ‘ [bedrijf] ’.

4.Het verzoek

4.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om [verweerder] te veroordelen:
- tot vergoeding van het loon over de door [verweerder] niet in acht genomen opzegtermijn (ex artikel 7:672 lid 11 BW), namelijk het bedrag van het loon over periode 21 december 2022 tot 1 februari 2023, dat is € 2.014,= bruto inclusief vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
- om de overtreding van het geheimhoudingsbeding en concurrentiebeding te stoppen (en gestopt te houden) en in het bijzonder om zijn werkzaamheden bij [bedrijf] per direct te stoppen en te bepalen dat [verweerder] een dwangsom verschuldigd is wanneer hij daar niet aan voldoet, bestaande uit een bedrag van € 500,= per dag, over de periode tot 20 december 2025;
- tot betaling van een bedrag van € 15.750,= wegens al verbeurde boetes voor overtreding van het concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding, en [verweerder] te veroordelen tot betaling van eventueel nog te verbeuren boetes;
- tot betaling van een bedrag van € 1.993,58 bruto wegens het loon over 173 min-uren;
- vergoeding van een bedrag van € 10.101,= netto wegens de door de werkgever onverschuldigd betaalde reiskostenvergoeding (over periode 1 augustus 2017 tot en met december 2022);
- vergoeding van voorgeschoten facturen van € 751,15 netto
- vergoeding buitengerechtelijke incassokosten;
- vergoeding van wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling daarvan;
- betaling van de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd. Hij voert allereerst aan dat [verzoeker] niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoeken. De reden daarvoor is dat [verzoeker] het verzoek niet heeft ingesteld tegen de bewindvoerder. Voor het geval dat de kantonrechter toch toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek heeft hij ook inhoudelijk verweer gevoerd. [verweerder] vindt in dat geval dat de verzoeken moeten worden afgewezen.

5.De beoordeling

De betekenis van het meerderjarigen bewind
5.1.
De goederen van [verweerder] zijn bij beschikking van de kantonrechter van 22 mei 2012 onder bewind gesteld. Dit bewind is een beschermingsbewind als bedoeld in Titel 19 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (de artikelen 431 t/m 449). De persoon wiens goederen het betreft, wordt in die wetsartikelen aangeduid als rechthebbende. Onder het begrip goederen wordt in de wet verstaan alle zaken en vermogensrechten (artikel 3:1 BW). Daaruit volgt dat in elk geval alle vermogensrechtelijke belangen onder het bewind vallen, en de geldzaken van de rechthebbende horen daarbij. Tijdens het bewind komt het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder. Verder kan de rechthebbende tijdens het bewind niet zonder medewerking van de bewindvoerder beschikken over zijn of haar goederen (artikel 1:438 BW). In het verlengde hiervan is in artikel 1:441 lid 1 BW bepaald dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in en buiten rechte. Dit brengt mee dat in geval van een gerechtelijke procedure de bewindvoerder als zogenaamde formele procespartij moet optreden ten behoeve van de rechthebbende (Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2015:525).
5.2.
In het verzoekschrift heeft [verzoeker] het standpunt ingenomen dat het aangaan en beëindigen van een arbeidsovereenkomst niet behoort tot de boedel waarover het bewind zich uitstrekt. [verzoeker] wijst er in dat verband op dat de arbeid persoonlijk moet worden verricht en dat de werknemer de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst persoonlijk moet nakomen. De kantonrechter kan dit standpunt in zoverre volgen dat het bewind niet meebrengt dat de bewindvoerder partij wordt bij de arbeidsovereenkomst, maar de rechten die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien zijn wel aan te merken als goederen in de zin van artikel 1:431 lid 1 BW. De kantonrechter volgt daarin de uitspraak van het hof Amsterdam van 20 april 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1233) waar door (de gemachtigde van) [verweerder] op is gewezen. Het gaat dan bijvoorbeeld over het door de rechthebbende te ontvangen loon. De vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende zijn daarmee gemoeid en de bewindvoerder dient daarom als formele procespartij op te treden in een gerechtelijke procedure. De vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende zijn eveneens in het geding als er tegen de rechthebbende een vordering tot betaling wordt ingesteld. Dat laatste is in deze procedure het geval in het merendeel van de onderdelen van het verzoek. De vermogensrechtelijke belangen zijn ook gemoeid met het verzoek om [verweerder] te veroordelen zijn werkzaamheden bij de nieuwe werkgever [bedrijf] te beëindigen. Met het verrichten van werkzaamheden hangt immers samen het recht op loon en dat raakt de vermogensrechtelijke belangen van [verweerder] . De kantonrechter is daarom van oordeel dat de bewindvoerder ten aanzien van alle onderdelen van het verzoek als formele procespartij in de procedure moet worden betrokken.
Is [verzoeker] ontvankelijk in haar verzoek?
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat de goederen van [verweerder] onder bewind staan en dat de bewindvoerder niet als formele procespartij in het geding is opgeroepen. Dat laatste had moeten gebeuren zoals hiervoor is uitgelegd.
5.4.
Een ander oordeel had kunnen volgen als [verzoeker] voor aanvang van deze procedure niet met het bewind bekend was geweest. Dan had [verzoeker] het gebrek mogelijk kunnen herstellen door alsnog de bewindvoerder in het geding te roepen. Die situatie doet zich echter niet voor. De bewindvoerder heeft immers na aanvang van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder] een brief gestuurd aan [verzoeker] met daarin mededeling van het bewind en van het rekeningnummer waarop het loon moest worden overgemaakt. Verder is op de mondelinge behandeling ter sprake gekomen dat [verzoeker] in december 2022 nog een brief (of brieven) aan de bewindvoerder zou hebben gestuurd. Dus ook daaruit volgt dat [verzoeker] het bewind kende.
5.5.
Een ander oordeel was ook mogelijk geweest als de bewindvoerder alsnog in de procedure was verschenen met de bedoeling om dit geding als formele procespartij over te nemen. De kantonrechter heeft in verband daarmee op 20 april 2023 een mailbericht aan partijen laten versturen waarin aan verzoeker de instructie wordt gegeven om de bewindvoerder van de procedure in kennis te stellen en de bewindvoerder op te roepen voor de mondelinge behandeling van 26 april 2023, zodat de kantonrechter diens standpunt aangaande het overnemen van de procedure kan vernemen. Kort daarna bleek uit de nader overgelegde producties van [verzoeker] (productie 9) dat [verzoeker] al uit eigen beweging op 18 april 2023 een exploot met die inhoud aan de bewindvoerder heeft laten betekenen. De bewindvoerder is echter niet verschenen en heeft op geen enkele wijze van zich laten horen in deze procedure. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat de bewindvoerder als formele procespartij de procedure (en het gevoerde verweer) overneemt.
5.6.
Bij deze stand van zaken kan de kantonrechter niet anders beslissen dan dat [verzoeker] niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek.
5.7.
Ten slotte wil de kantonrechter het volgende niet onbenoemd laten. De gemachtigde van [verweerder] heeft in het verweerschrift subsidiair inhoudelijk verweer gevoerd tegen de verschillende onderdelen van het verzoek van [verzoeker] . Met instemming van partijen heeft daarom op de mondelinge behandeling na de bespreking van de ontvankelijkheid van het verzoek ook de verdere inhoudelijke bespreking van de verzoeken en het verweer daartegen plaatsgehad. De kantonrechter heeft aan het eind van de mondelinge behandeling [verweerder] horen zeggen dat hij het geschil met [verzoeker] het liefst zo snel mogelijk achter zich wil laten. Bij de huidige stand van zaken kan echter niet aan die wens van [verweerder] (en misschien ook wel van [verzoeker] ) worden voldaan. De beslissing tot niet-ontvankelijkheid maakt namelijk dat het geschil op dit moment nog niet inhoudelijk door de kantonrechter kan worden beoordeeld en afgedaan.
Proceskosten
5.8.
[verzoeker] is in deze procedure in het ongelijk gesteld. [verzoeker] wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op € 793,00 voor salaris gemachtigde. Daarnaast is voor nakosten toewijsbaar een bedrag van € 132,00.

6.De beslissing

De kantonrechter,
6.1.
verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in haar verzoek;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op € 793,00 voor salaris gemachtigde, te betalen binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak en bij gebreke daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [verzoeker] in de nakosten van € 132,00;
6.4.
verklaart de veroordeling in de proceskosten en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023. (ap)