9.3.De rechtbank is van oordeel dat het handhavingsverzoek zeer omvangrijk is. Het aan het college gerichte, en in het verzoek aan verweerder ingelaste, handhavingsverzoek bestaat uit 32 onderdelen en in meerdere onderdelen wordt verwezen naar meerdere wettelijke bepalingen dan wel vergunningvoorschriften die volgens opposanten niet worden nageleefd. Dat opposanten bij meerdere gestelde overtredingen hebben verwezen naar bevindingen uit eerdere controlerapporten, betekent niet dat verweerder met deze bevindingen kan volstaan. Immers, deze bevindingen zijn gebaseerd op de situatie ten tijde van die eerdere controles, in sommige gevallen van bijna 2 jaar terug. Verweerder zal moeten laten onderzoeken of die bevindingen nog steeds onverkort aan de orde zijn. Er moet dus minimaal één controle op de bedrijfslocatie van [afkorting] worden uitgevoerd.
Verder blijkt uit beroepszaak ZWO 22/994, die tegelijk op zitting is behandeld, dat opposanten handhavingsverzoeken van vergelijkbare strekking bij meerdere bestuursorganen (verweerder, het college en het waterschap Vechtstromen) hebben ingediend. Dit vergt afstemming tussen deze bestuursorganen, met name welk bestuursorgaan bevoegd is om waarop te beslissen. De gevraagde gegevens bij [afkorting] waren nodig om te bepalen of de inrichting onder het BRZO 2015 valt.
De vraag welk bestuursorgaan bevoegd gezag is, is naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig te beantwoorden. De rechtbank verwijst naar de bij haar voorliggende beroepszaken ZWO 21/1034, ZWO 21/2165 en ZWO 22/356. Deze drie samenhangende zaken zien op een eerder handhavingsverzoek van opposanten, gericht aan het college, met betrekking tot de (bedrijfs)activiteiten van [afkorting] . De behandeling ter zitting (door een meervoudige kamer) is aangehouden en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak is verzocht de rechtbank te adviseren over de vraag wie (het college dan wel verweerder) bevoegd gezag is.
Gelet hierop acht de rechtbank de verlenging van de beslistermijn van 8 weken tot 20 weken niet onredelijk.
10. Omdat verweerder tijdig de beslistermijn heeft verlengd en de rechtbank deze verlengde termijn redelijk acht, eindigde de beslistermijn op 29 juni 2022. De ingebrekestelling van 2 mei 2022 is te vroeg ingediend, en daarmee prematuur. Omdat niet wordt voldaan aan de eisen van artikel 6:12 van de Awb, is het beroep-niet-tijdig van 3 juni 2022 niet-ontvankelijk.
Beoordeling van het tweede beroep-niet-tijdig
11. Uit vorenstaande volgt dat de beslistermijn eindigde op 29 juni 2022. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder deze termijn tijdig heeft verlengd. Op 29 juni 2022 had verweerder nog geen beslissing genomen op het verzoek van opposanten. Na deze datum, op 4 juli 2022, hebben opposanten verweerder opnieuw in gebreke gesteld. Zij hebben minimaal twee weken gewacht en hebben op 21 juli 2022 opnieuw een beroep-niet-tijdig ingediend.
De rechtbank oordeelt dat de (tweede) ingebrekestelling niet prematuur is en dat het (tweede) beroep-niet-tijdig ontvankelijk en gegrond is, nu aan de eisen van artikel 6:12 van de Awb is voldaan.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het handhavingsverzoek van opposanten is gegrond. De rechtbank vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit.
12. Omdat verweerder pas op 27 oktober 2022 een reële beslissing heeft genomen op het handhavingsverzoek van opposanten, is de maximale dwangsom, als bedoeld in artikel 8:55c van de Awb, van € 1.442,- verbeurd.
13. Omdat verweerder hangende beroep, op 27 oktober 2022, alsnog de gevraagde beslissing heeft genomen, hoeft de rechtbank geen termijn te stellen waarbinnen verweerder alsnog moet beslissen.
14. Vanwege de complexiteit van het alsnog genomen reële besluit van 27 oktober 2022 zal de rechtbank het door opposanten genoemde (maar niet in het geding gebrachte) bezwaarschrift niet als beroepschrift behandelen maar de behandeling ervan verwijzen naar verweerder. De rechtbank verwijst naar artikel 6:20, vierde lid, van de Awb. Omdat de rechtbank niet de beschikking heeft over dit bezwaarschrift, kan zij dit document niet fysiek aan verweerder toezenden, maar volstaat de rechtbank met het noemen van deze verwijzing.
Conclusie en gevolgen
15. Het verzet is gegrond. Dit betekent dat de buiten-zittinguitspraak van 3 oktober 2022 vervalt.