ECLI:NL:RBOVE:2023:2105

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
Ak_22_644
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een aanvraag voor meerzorg en de juridische implicaties van oude rechten in het zorgsysteem

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.G.J. Spiekker, en verweerster, Stichting Zorgkantoor Menzis, vertegenwoordigd door mr. R.P. Scherer. De zaak betreft de toekenning van een aanvraag voor meerzorg door eiseres, die een persoonsgebonden budget (pgb) had aangevraagd voor extra zorg. De rechtbank oordeelde dat de verweerster niet kon volhouden dat de 'oude rechten' van eiseres, die voortvloeien uit het overgangsrecht van de Regeling langdurige zorg, waren komen te vervallen door de aanvraag voor meerzorg. De rechtbank stelde vast dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen het reguliere pgb en het aangevraagde pgb voor meerzorg. Eiseres had recht op een uurtarief van € 29,- voor de zorg die haar moeder verleende, en de rechtbank oordeelde dat verweerster ten onrechte het uurtarief had afgebouwd naar € 21,68. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerster op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerster veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/644

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.G.J. Spiekker,
en

Stichting Zorgkantoor Menzis, verweerster,

gemachtigde: mr. R.P. Scherer.

Inleiding

Bij besluit van 10 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerster de aanvraag voor meerzorg van eiseres toegewezen en het persoonsgebonden budget (pgb) vastgesteld voor de periode van 23 september 2021 tot en met 22 september 2023.
Bij besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerster het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hierbij was aanwezig [betrokkene] , moeder en tevens mentor en bewindvoerder van eiseres. Zij werd vergezeld door [begeleider] , cliëntondersteuner, en bijgestaan door mr. J.G.J. Spiekker.
Namens verweerster heeft mr. R.P. Scherer aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1. Op basis van de stukken en wat ter zitting is besproken gaat de rechtbank bij de beoordeling van dit geschil uit van het volgende.
1.1
Eiseres is geboren op 25 maart 1994. Zij is bekend met part trisomie chromosoom 9 met psychomotore retardatie. Ook heeft zij slechte visus. Eiseres is rolstoelafhankelijk en volledig afhankelijk van derden.
1.2
In 2006 heeft [betrokkene] , de moeder van eiseres, met eiseres een zorgovereenkomst gesloten en is aan eiseres op grond van de Algemene Wet Bijzondere ziektekosten (AWBZ) een pgb toegekend voor het inkopen van zorg. Een deel van deze zorg wordt sindsdien geleverd door [betrokkene] . Ter zitting heeft [betrokkene] onweersproken verklaard dat zij sinds 2006 aan eiseres 30 uur per week zorg heeft geleverd tegen een tarief dat op 1 januari 2015, toen de transitie van de AWBZ naar de Wet langdurige zorg (Wlz) plaatsvond, was geïndexeerd naar € 29,- per uur.
1.3
Onder de Wlz is aan eiseres een pgb toegekend op grond van een indicatie voor zorgprofiel 8 VG (wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging). Ook onder de Wlz is [betrokkene] 30 uur per week zorg blijven verlenen aan eiseres tegen een tarief van € 29,- per uur. Vanaf 18 maart 2020, na het begin van de coronacrisis, is [betrokkene]
10 uur extra zorg, dus totaal 40 uur per week zorg gaan verlenen aan eiseres, ook tegen een uurtarief van € 29,-. Ter zitting heeft [betrokkene] toegelicht dat eiseres vanwege de uitbraak van het coronacrisis niet meer naar de opvang kon en dat het daarom nodig was dat zij per week 10 uur extra zorg ging verlenen. Verder heeft [betrokkene] ter zitting verklaard dat zij tot op heden nog steeds 40 uur zorg per week verleent, omdat het nog niet is gelukt om voor die extra uren een externe zorgaanbieder te vinden.
1.4
Omdat het toegekende pgb niet toereikend was om de gewenste zorg te kunnen inkopen, heeft [betrokkene] op 23 september 2021 namens eiseres bij verweerster een aanvraag voor meerzorg ingediend. Op 1 oktober 2021 heeft [betrokkene] deze aanvraag compleet gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder ‘Inleiding’.
Het toegekende pgb
2. In het primaire besluit heeft verweerster geconcludeerd dat bij eiseres sprake is van extreme zorgzwaarte. Volgens verweerster heeft eiseres meer dan 25% meer zorg nodig dan passend is op grond van het aan haar toegekende zorgprofiel en kan zij daarom aanspraak maken op de regeling voor meerzorg. Op basis hiervan en van de aanvraag van 23 september 2021 heeft verweerster in het primaire besluit aan eiseres een nieuw pgb, inclusief meerzorg, toegekend voor de periode van 23 september 2021 tot en met 22 september 2023. Dit pgb is toegekend voor:
- 30 uur zorg per week die wordt verleend door [betrokkene] ;
- 42,5 uur zorg per week die wordt verleend door overige zorgverleners overdag;
- 18 uur zorg die ’s nachts wordt verleend;
- 40 etmalen per jaar logeren;
- 2 uur huishoudelijke hulp per week.
Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb heeft verweerster drie periodes onderscheiden. Dat zijn de periodes van 23 september 2021 tot en met 30 juni 2022 (de eerste periode), van 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022 (de tweede periode) en van 1 januari 2023 tot en met 22 september 2023 (de derde periode). Voor deze opeenvolgende periodes heeft verweerster steeds een lager pgb vastgesteld. Deze verlaging is het gevolg van de gefaseerde afbouw van het uurtarief van de door [betrokkene] verleende zorg, die verweerster in het primaire besluit heeft opgenomen. Voor de eerste periode heeft verweerster voor de door [betrokkene] verleende zorg nog het oude uurtarief van € 29,- vastgesteld. Voor de tweede periode is dit uurtarief bijgesteld naar € 25,34 en voor de derde periode naar € 21,68.
In het bestreden besluit heeft verweerster het primaire besluit ongewijzigd in stand gelaten en daarbij onder meer vermeld dat het meerzorgbudget is toegekend op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit langdurige zorg (Blz) en de artikelen 2.2 en 5.1e van de Regeling langdurige zorg (Rlz).
De standpunten van partijen
Eiseres
3. Eiseres is het niet eens met de (gefaseerde) afbouw van het uurtarief voor de door [betrokkene] verleende zorg. Volgens haar heeft zij op grond van artikel 5.22, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz nog steeds recht op een uurtarief van € 29,- voor de door [betrokkene] verleende zorg, omdat zij vóór 1 januari 2014 een pgb voor zorg op grond van de AWBZ ontving en na de transitie van de AWBZ naar de Wlz ook onafgebroken een pgb voor zorg is blijven ontvangen. Dat [betrokkene] ondoelmatige zorg zou leveren blijkt volgens eiseres nergens uit. Zij wil daarom dat voor de gehele periode van 23 september 2021 tot en met 22 september 2023 aan haar een pgb wordt toegekend op basis van een tarief voor de door [betrokkene] geleverde zorg van € 29,- per uur.
Verweerster
4. Verweerster heeft in het bestreden besluit, het verweerschrift van 30 maart 2023 en ter zitting op 25 april 2023 het volgende standpunt ingenomen over de gefaseerde afbouw van het uurtarief voor de door [betrokkene] verleende zorg.
Uit het in artikel 5.22, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz opgenomen overgangsrecht volgt dat het professionele uurtarief mag worden gehanteerd door de zogenoemde budgethouders met oude rechten. Uit de Nota van toelichting bij de inwerkingtreding van het Blz [1] volgt dat het de bedoeling van de wetgever is dat op termijn voor alle budgethouders zowel de professionele als de niet-professionele tarieven gelden en dat ‘oude rechten’ moeten worden uitgefaseerd. Dit is tot op heden echter nog niet aangepast in de Rlz. Op grond van dat artikel 5.22, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz staat het eiseres daarom vrij om voor de door [betrokkene] geleverde zorg een hoger uurtarief te hanteren dan het nu geldende informele tarief. Van eiseres kan niet worden verlangd dat zij de zorgovereenkomst met haar moeder aanpast.
Echter, dit geldt volgens verweerster alleen voor het reguliere pgb dat in het verleden aan eiseres is toegekend. Artikel 5.22, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz is niet meer van toepassing op een aanvraag voor meerzorg. Bij een aanvraag voor meerzorg is sprake van een ander of aanvullend regime ten opzichte van het reguliere pgb, waarvoor het
toetsingskader van artikel 3.3.3 van de Wlz geldt. Wanneer meerzorg wordt aangevraagd moet een nieuwe, aanvullende en verdergaande integrale afweging worden gemaakt van de redelijkheid en noodzakelijkheid van de extra kosten. Dat volgt uit de toelichting op artikel 5.1e van de Rlz, waarin staat dat via de ‘meerzorgroute’ de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor per situatie een integrale afweging zal maken van de redelijkheid van de noodzakelijke kosten om de Wlz-zorg thuis verantwoord te organiseren. [2] Gelet op de tekst van de toelichting op artikel 5.1e van de Rlz geldt deze aanvullende beoordeling voor het gehele pgb. In de toelichting wordt namelijk niet gesproken over de noodzakelijke kosten van de meerzorg, maar over de noodzakelijke kosten om de Wlz-zorg te organiseren. In het primaire besluit zijn alle door eiseres aangevraagde uren toegekend en voor het berekenen van het budget dat daar tegenover dient te staan is het redelijk dat verweerster kijkt naar een doelmatig uurtarief. Dit betekent dat verweerster bij de berekening van het meerzorgbudget op basis van de goedgekeurde uren er rekening mee mag houden dat een deel van die uren wordt verleend door een informele (dat wil zeggen: niet-professionele) zorgverlener en de tarieven daarop mag afstemmen. Dit is in overeenstemming met eerdergenoemde bedoeling van de wetgever dat op termijn voor alle budgethouders zowel de professionele als niet-professionele tarieven gelden en dat de oude rechten worden uitgefaseerd.
Een tarief van € 29,- per uur voor het verlenen van informele zorg is niet doelmatig. Daarom moet dat tarief worden afgebouwd naar het maximale tarief dat voor 2022 geldt voor informele zorgverleners, zijnde € 21,68 per uur. In het pgb zoals dat nu is toegekend heeft verweerster deze afbouw gefaseerd doorgevoerd, om eiseres de gelegenheid te geven zich op de wijziging van het uurtarief voor te bereiden. Met het toegekende aantal uren,
in combinatie met de daarvoor gehanteerde tarieven, kan doelmatige en kwalitatief verantwoorde zorg voor eiseres worden ingekocht. De hoogte van het totale pgb is daarom toereikend.
Beoordeling van het beroep
5.1
De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres recht heeft op meerzorg. Het gaat in dit geschil om de vraag of verweerster in het toegekende pgb het uurtarief van de door [betrokkene] verleende zorg gefaseerd heeft mogen afbouwen van € 29,- naar € 21,68. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en motiveert dat als volgt.
5.3
Niet in geschil is dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5.22, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz. Eiseres ontving vóór 1 januari 2014 een pgb op grond van de AWBZ en heeft sindsdien onafgebroken een pgb als bedoeld in de AWBZ of de Wlz ontvangen.
5.4
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerster aldus dat de ‘oude rechten’ die eiseres op grond van het overgangsrecht uit artikel 5.22, aanhef en onder b, van de Rlz heeft, zijn komen te vervallen doordat namens haar een aanvraag voor meerzorg is gedaan waardoor een nieuwe, integrale beoordeling dient plaats te vinden voor het gehele pgb – dus reguliere zorg inclusief meerzorg – waarbij een beoordeling van de noodzakelijkheid en doelmatigheid van de kosten plaatsvindt.
5.5
Voor dit standpunt ziet de rechtbank geen wettelijke grondslag. Dit volgt namelijk niet uit de tekst van de artikelen 2.2, 5.1e en/of 5.22 van de Rlz. In de Regeling Mogelijkheden voor extra budget in 2022 zijn daarvoor evenmin aanknopingspunten te vinden. Verder biedt ook de toelichting op artikel 5.1e van de Rlz naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag om te oordelen dat de oude rechten van eiseres zijn komen te vervallen.
De rechtbank volgt verweerster in haar standpunt dat voor de beoordeling van meerzorg een ander toetsingskader moet worden gehanteerd dan voor de beoordeling van het ‘reguliere’ pgb van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarbij echter een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds het pgb dat eiseres had voor reguliere zorg en anderzijds het aangevraagde en verleende pgb voor meerzorg. [3]
5.5.1
In het kader van meerzorg kan eiseres voor wat betreft het maximale uurtarief voor [betrokkene] als informele zorgverlener geen recht meer doen gelden op oude rechten vanwege de overgang van de AWBZ naar de Wlz. De rechtbank onderschrijft in deze het standpunt van verweerster dat eiseres niet valt onder de regels van het overgangsrecht Wlz voor wat betreft de regeling voor meerzorg. Weliswaar is eiseres in het verleden geïndiceerd geweest voor zorg op grond van de AWBZ, maar dat geldt niet voor (de indicatie voor) meerzorg. Die meerzorg heeft eiseres eerst op 23 september 2021 aangevraagd en bij het (primaire) besluit van 10 december 2021 toegekend gekregen. Gesteld noch gebleken is dat de meerzorg eerder is toegekend. Voor de beoordeling van meerzorg wordt door verweerster dus terecht een ander toetsingskader gehanteerd, zijnde de ‘meerzorgroute’ gebaseerd op de artikelen 2.2 en 5.1e van de Rlz.
5.5.2
In het kader van reguliere zorg had eiseres in de oude situatie recht op een pgb voor 30 uur zorg die door [betrokkene] werd verleend tegen een uurtarief van € 29,-, terwijl eiseres in de nieuwe situatie, na de toekenning van het meerzorgbudget, nog steeds recht heeft op 30 uur zorg die door [betrokkene] wordt verleend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze uren aan te merken als oude rechten en ontbreekt een wettelijke grondslag om voor deze uren een lager uurtarief dan € 29,- vast te stellen. Juist voor deze uren geldt het overgangsrecht van artikel 5.22, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz, op grond waarvan het oude, hogere uurtarief wordt gehanteerd van ten hoogste € 68,30 per uur. In de overweging in de toelichting op artikel 5.1e van de Rlz, dat het zorgkantoor via de route van meerzorg per situatie een integrale afweging moet maken van de redelijkheid van de noodzakelijke kosten om de Wlz-zorg thuis verantwoord te organiseren, leest de rechtbank niet dat dit betekent dat oude rechten op grond van artikel 5.22, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz komen te vervallen bij het doen van een aanvraag voor meerzorg.
5.6
Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verweerster bij de toekenning van het pgb vanaf 23 september 2021 ten onrechte het uurtarief van de door [betrokkene] geleverde zorg gefaseerd heeft afgebouwd ten aanzien van de oude rechten die zien op het reguliere pgb. Verweerster dient bij de vaststelling van het pgb in ieder geval uit te gaan van een uurtarief van € 29,- voor de 30 uur zorg die [betrokkene] elke week aan eiseres levert.
5.7
Verder is ter zitting gebleken dat verweerster er niet van op de hoogte was dat [betrokkene] tot op heden nog steeds 40 uur zorg per week aan eiseres verleent en dat onduidelijk is wat dit betekent voor het aangevraagde pgb voor meerzorg. In zoverre is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. In het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal verweerster hierop moeten ingaan.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerster opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
6.2
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerster aan eiseres een vergoeding betalen voor de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt. Gebleken is dat de proceskosten alleen bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De vergoeding hiervoor stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van de beroepsgronden en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 837,- wegingsfactor 1).
6.3
Daarnaast moet verweerster het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerster op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
  • gelast verweerster het griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Harbers, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet langdurige zorg
Artikel 3.3.3
1. Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.
(…).
Besluit langdurige zorg
Artikel 3.1.1
1. De verzekerde die is aangewezen op zorg, heeft recht op samenhangende zorg behorende bij het bij de verzekerde best passende zorgprofiel. Bij ministeriële regeling worden zorgprofielen vastgesteld.
2. De verzekerde heeft recht op meer zorg dan waarop hij op grond van het eerste lid recht heeft, voor zover meer zorg nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg.
3. De aard, inhoud en de omvang van de zorg worden mede bepaald door de stand van de wetenschap en praktijk en, bij het ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten.
4. Het recht op zorg kan nader worden geregeld bij ministeriële regeling. Aan het recht op zorg, met inbegrip van het recht op meer zorg, bedoeld in het tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling voorwaarden worden verbonden en beperkingen worden gesteld. Deze beperkingen kunnen mede betrekking hebben op gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Artikel 3.6.5
1. Bij ministeriële regeling worden maximumtarieven vastgesteld voor de verlening van zorg die vanuit het persoonsgebonden budget kan worden bekostigd.
2. De in het eerste lid bedoelde tarieven worden vastgesteld voor zorg die geleverd wordt door:
a. een zorgaanbieder, voor zover deze voldoet aan in ieder geval één van de in het derde lid gestelde eisen, of
b. een andere zorgaanbieder dan een zorgaanbieder als bedoeld in onderdeel a of een mantelzorger.
(…).
Regeling langdurige zorg
Artikel 2.2
1. Een verzekerde heeft recht op meer zorg dan waarop hij op grond van het hem geïndiceerde zorgprofiel of zorgzwaartepakket recht heeft, voor zover naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor meer zorg nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg en:
a. de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:
(…)
VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging,
(…).
b. de verzekerde op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket (…), 8 VG, (…).
(…)
3. Een verzekerde als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of tweede lid, onder a, kan slechts recht op de in die leden bedoelde zorg krijgen indien zijn behoefte aan zorg minimaal 25% hoger is dan de zorg die is opgenomen in het zorgzwaartepakket dat voor de bekostiging van het zorgprofiel wordt gebruikt dan wel van het zorgprofiel.
Artikel 5.1e
(…)
2. Het zorgkantoor kan op verzoek van de verzekerde een aanvraag voor meerzorg als bedoeld in artikel 2.2 starten, indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de verzekerde voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid.
(…)
4 Het zorgkantoor kan onder daarbij te stellen voorwaarden in het voordeel van de verzekerde afwijken van de bedragen genoemd in bijlage H indien de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor aanspraak heeft op meer zorg als bedoeld in artikel 2.2 van deze regeling.
Artikel 5.22 (zoals dat gold op 28 februari 2022)
1. Het uit het persoonsgebonden budget te betalen bruto loon of de te betalen vergoeding aan een zorgaanbieder bedraagt ten hoogste € 21,68 per uur, tenzij de verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door:
a. een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet;
b. een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet, en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel;
c. een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet.
2. In afwijking van het eerste lid wordt een bruto uurloon dan wel vergoeding van ten hoogste € 68,30 per uur of € 62,88 per dagdeel gehanteerd of een bruto loon dan wel vergoeding van ten hoogste het door de zorgautoriteit op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor de desbetreffende zorg vastgestelde hoger tarief, indien:
a. de verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door een onderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, of een persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c; of
b. een verzekerde voor 1 januari 2014 een persoonsgebonden budget ontving als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en onafgebroken een persoonsgebonden budget als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de wet heeft ontvangen.
(…).
Regeling Mogelijkheden voor extra budget in 2022
7.4
Beoordeling en toekenning
Het zorgkantoor beoordeelt uw aanvraag aan de hand van de in § 1.3 genoemde beoordelingscriteria. Daarnaast beoordeelt het zorgkantoor of uw Meerzorgaanvraag compleet is en aan de voorwaarden voldoet. Hierbij wordt gekeken of in de aanvraag rekening is gehouden met gebruikelijke zorg12 en/of respijtzorg13 en/of mantelzorg14 . Ook wordt er beoordeeld of er is voldaan aan de randvoorwaarden voor verantwoord thuis wonen15 . Het zorgkantoor kijkt daarbij ook naar de integrale zorginzet en of u de zorg niet goedkoper kunt inkopen (binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid, dat wil zeggen: er is ruimte te kijken wat in uw persoonlijke situatie redelijk is). Het zorgkantoor neemt hierbij de hoogte van de afgesproken tarieven met uw zorgverleners in overweging. Hierbij wordt er rekening gehouden met aantal uren zorg dat u vanuit het zorgprofiel zou kunnen inkopen. Voor professionele zorg gelden andere maximum tarieven dan voor niet-professionele zorgverleners. Heeft u een pgb toegekend gekregen vóór 2015 en maakt u gebruik van het recht op de maximale tarieven vanuit het oude recht? Dan neemt het zorgkantoor dit mee in de beoordeling van de Meerzorg. Het zorgkantoor beoordeelt of de extra zorg noodzakelijk is en of uw aanvraag is onderbouwd door een gedragskundige/behandelaar (of eventueel, in overleg met het zorgkantoor, uw huisarts). Besluit over uw aanvraag Het zorgkantoor beslist of u Meerzorg krijgt en zo ja, hoe lang. U krijgt een schriftelijke onderbouwing van deze beslissing. Is uw aanvraag geheel of gedeeltelijk afgewezen of bent u het niet eens met het besluit van het zorgkantoor dan kunt u hiertegen in bezwaar. Lees in bijlage 4 wat u dan kunt doen.

Voetnoten

1.Staatsblad 2014, 520, p. 75 en 76.
2.Staatcourant 2019, nr. 70431, p. 22.
3.Vergelijk de (niet-gepubliceerde) uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 juli 2022, met zaaknummer LEE 21/3578, waarin Stichting Zorgkantoor Menzis ook verweerster was.