ECLI:NL:RBOVE:2023:261

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
ak_22_221
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot plaatsing van montagewoningen op gemeentelijke monumentenlijst in Olst

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van de Erfgoedvereniging Bond Heemschut tegen de afwijzing van hun verzoek om vier montagewoningen aan de Olsterkampweg in Olst op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. De afwijzing vond plaats op 7 juni 2021, waarna het bezwaar van eiseres op 8 december 2021 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van eiseres, verweerder en de derde-partij, woningcorporatie SallandWonen, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid het verzoek tot plaatsing van de montagewoningen heeft kunnen afwijzen. De monumentencommissie had geadviseerd om de woningen niet als gemeentelijk monument aan te wijzen, en de rechtbank oordeelt dat verweerder dit advies terecht heeft gevolgd. De rechtbank stelt vast dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de situatie in Olst niet vergelijkbaar is met die in Wijhe, waar een volledig wijkje met montagewoningen aan de orde is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van 23 april 2021 in stand blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/221

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Erfgoedvereniging Bond Heemschut, uit Deventer, eiseres (gemachtigden: G. van Elk en C. Kunkeler),
en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe (verweerder)

(gemachtigde: A. de Jong).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel:
woningcorporatie SallandWonen(SallandWonen) gevestigd in Raalte (gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres.
Verweerder heeft een verzoek van eiseres tot plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst van vier montagewoningen aan de Olsterkampweg in Olst afgewezen op 7 juni 2021.
Met een besluit van 8 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2022 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de derde-partij, vergezeld door T.A.M. Reimert, projectleider bij SallandWonen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 20 februari 2021 een verzoek ingediend om vier (zogeheten) ‘montagewoningen’ aan de Olsterkampweg te Olst, nummer 35 tot en met 41 (de montagewoningen) op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
SallandWonen is eigenaar van het complex van montagewoningen waar de vier woningen deel van uitmaken.
SallandWonen is sinds 2018 bezig met de herontwikkeling van het complex.
Volgens het plan van SallandWonen worden alle montagewoningen gesloopt waarna op dezelfde locatie 23 nieuwe woningen zullen worden gebouwd. Rond mei - juni 2020 is een inspraakronde gehouden. In dezelfde periode is een burgerinitiatief gestart voor het behoud van één montagewoning. Eiseres is bij dit burgerinitiatief aangehaakt en zij maakt zich sindsdien hard voor de plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst van de vier montagewoningen.
Verweerder heeft op 8 december 2020 een principebesluit genomen om aan het plan van SallandWonen voor de herontwikkeling van het gebied medewerking te verlenen.
Voorafgaand aan zijn eerste besluit en in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift van eiseres heeft verweerder monumentencommissie Het Oversticht (de monumentencommissie) gevraagd om een advies en een aanvullend advies.
De monumentencommissie heeft twee adviezen uitgebracht; een eerste advies op 23 april 2021 en, na het plaatsvinden van een hoorzitting, een aanvullend advies van 20 oktober 2021.
De monumentencommissie heeft daarbij geadviseerd om de vier montagewoningen niet als gemeentelijk monument aan te wijzen.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting en conclusie
3. De rechtbank beoordeelt of het besluit tot afwijzing van het verzoek tot plaatsing van de vier montagewoningen op de gemeentelijke monumentenlijst in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het verzoek van eiseres tot plaatsing van de vier montagewoningen op de gemeentelijke monumentenlijst heeft kunnen afwijzen.
Verweerder mocht uitgaan van het aanvullend advies van de monumentencommissie. Er is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beoordelingskader
4. Ten aanzien van besluiten met betrekking tot de aanwijzing en plaatsing van gebouwen op een gemeentelijke monumentenlijst geldt het volgende.
4.1.
Op 1 juli 2016 trad de Erfgoedwet in werking. Een deel van de bepalingen van de Monumentenwet 1988 is toen in de Erfgoedwet opgenomen. Een ander deel van de bepalingen van de Monumentenwet 1988 zal in de nieuwe Omgevingswet worden opgenomen. Ten tijde van deze uitspraak is de Omgevingswet niet in werking getreden.
4.2.
De gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe heeft op 15 februari 2010 de Monumentenverordening Olst-Wijhe (de monumentenverordening) vastgesteld. Deze monumentenverordening is ten tijde van het bestreden besluit en deze uitspraak van kracht.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het college van burgemeester en wethouders, binnen de grenzen van een monumentenverordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een zaak als een beschermd gemeentelijk monument. [1]
De beroepsgronden
A Ligt aan het bestreden besluit een onafhankelijk deskundigenadvies ten grondslag ?
5.1.
Eiseres heeft zich ten aanzien van de twee door de monumentencommissie opgestelde adviezen op het standpunt gesteld dat deze commissie niet een onafhankelijk adviesorgaan is en dat daarom bij de besluitvorming sprake is geweest van strijd met het beginsel van fair-play. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat een lid van de monumentencommissie in 2018 bij gesprekken en afspraken over een deel van de montagewoningen betrokken is geweest.
5.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze beroepsgrond het volgende.
5.2.1.
In artikel 2:4, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan zijn taak vervult zonder vooringenomenheid en dat het bestuursorgaan ertegen waakt dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen – die een persoonlijk belang hebben bij een besluit – de besluitvorming beïnvloeden. Hieruit volgt dat het bestuursorgaan de burger fair moet behandelen en met open vizier tegemoet dient te treden. Dit betekent onder meer dat een bestuursorgaan zich steeds objectief moet opstellen en haar oordelen moet baseren op deskundigheid en beleid.
5.2.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiseres geuite bedenkingen en bezwaren laten weten dat één lid van de monumentencommissie in 2018 betrokken is geweest bij één of meer gesprekken over de montagewoningen. Daarbij ging het om de vraag of één van die woningen behouden zou kunnen blijven.
5.2.3.
Naar oordeel van de rechtbank geeft de omstandigheid dat één van de leden van de monumentencommissie in een adviserende rol betrokken is geweest in het voortraject geen aanleiding voor het oordeel dat de monumentencommissie niet onafhankelijk is.
5.2.4.
Nu ook geen sprake is van concrete aanwijzingen dat het lid in kwestie een persoonlijk belang heeft of heeft gehad bij het bestreden besluit ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit en onafhankelijkheid van de monumentencommissie en de door haar opgestelde adviezen.
B Heeft verweerder het verzoek om de montagewoningen op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen in redelijkheid kunnen afwijzen?
6.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar verzoek tot plaatsing van de vier montagewoningen op de gemeentelijke monumentenlijst ten onrechte heeft afgewezen omdat het behoud van die woningen belangrijk is vanwege de cultuur-historische waarde, de bijzondere architectuur en gaafheid, de ‘ensemblewaarde’ en de zeldzaamheid ervan. Het behoud van die woningen is bovendien heel wel mogelijk door deze te renoveren en aan te passen aan de huidige normen voor wat betreft duurzaamheid en woongenot, aldus eiseres.
6.2.
De rechtbank overweegt het volgende.
6.2.1.
In de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan een besluit zorgvuldig dient voor te bereiden en te nemen. Daarnaast dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering en moet die motivering bij de bekendmaking van het besluit ook worden vermeld.
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten verricht door een adviseur moet het bestuursorgaan zich ervan vergewissen dat dat onderzoek zorgvuldig is geweest.
6.2.2.
Bij het beantwoorden van de vraag, of een als monumentwaardig beoordeeld onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument moet worden aangewezen, heeft het college beleidsruimte. De bestuursrechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. [2]
6.2.3.
De monumentencommissie is een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 3:5 van de Awb.
6.2.4.
Hoewel een college niet aan een deskundigenadvies is gebonden, mag het aan dit advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het volgen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet, of niet zonder meer, aan de aanwijzing als gemeentelijk monument ten grondslag had mogen leggen. [3]
Verweerder moet zich bij de uitoefening van zijn aanwijzingsbevoegdheid ook een eigen oordeel moet vormen en een eigen afweging maken. Het is daarbij de taak van verweerder om vast te stellen dat de adviescommissie zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Dat betekent dat verweerder moet onderzoeken of uit het advies blijkt dat sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek, dat goed is gemotiveerd, en inzichtelijk is en consistent: de vergewisplicht. [4]
6.3.
Verweerder heeft het bestreden besluit in het bijzonder gebaseerd op het aanvullende advies van de monumentencommissie van 20 oktober 2021.
6.3.1.
In het aanvullende advies wordt in de eerste plaats verwezen naar de inhoud van het (eerdere) advies van 23 april 2021.
De monumentencommissie heeft dat advies in haar aanvullende advies van 20 oktober 2021 als volgt nader gemotiveerd:
“De montagewoningen hebben een hoge ensemblewaarde (door samenhang in de strokenverkaveling met hun voor – en achterkanten en hun ontsluitingen en de groene ruimte), cultuurhistorische waarde (als type), architectuur historische waarde (een bouwkundig belang van de constructiewijze) en voldoende gaafheid. Zoals aangegeven domineert bij die waardering de stedenbouwkundige opzet van het gehele complex. De reden waarom de commissie het college toch niet adviseert om de vier woningen aan te wijzen als gemeentelijk monument (..) wordt hier bepaald door het gegeven dat ook bij het behoud van een blokje van een blokje van drie (nummers 35 – 39) plus de enkele woning parallel aan de Olsterkampweg (nummer 41) het ensemble nog steeds verloren gaat. In de wederopbouw architectuur is een kenmerk juist de repetitie, het seriematige van de rijtjeshuizen.”
Verder staat in het aanvullend advies dat voor een positief advies alleen de bouwhistorische waarde van de montagewoningen (gebouwd volgens het systeem ‘Van Daal’) doorslaggevend zou kunnen zijn. De monumentencommissie achtte deze waarde hier echter onvoldoende zwaarwegend om de vier montagewoningen als monument aan te wijzen. Daarbij achtte de monumentencommissie van belang dat van een hoge zeldzaamheid van dergelijke bouw geen sprake is.
6.3.2.
Verweerder heeft - in het verweerschrift en ter terechtzitting - te kennen gegeven dat hij behalve de bestudering van genoemde deskundigenadviezen aanvullend nog zelf (bureau-)onderzoek heeft verricht. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft verweerder de conclusies van het (aanvullende) advies van de monumentencommissie overgenomen.
Verweerder schaart zich achter het aanvullende advies van de monumentencommissie, in het bijzonder ten aanzien van het oordeel dat de waarde van het complex van montagewoningen in de eerste plaats is gelegen in de ‘ensemblewaarde’ ervan.
Verweerder is het ook eens met de conclusie van de monumentencommissie dat in dit geval bij de beoordeling of sprake kan zijn van aanwijzing als gemeentelijk monument de waarde van de stedenbouwkundige opzet (het gehele complex) zwaarder weegt dan de bouwhistorische waarde (het naoorlogse bouwen).
6.4.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op een begrijpelijk, inzichtelijk en deugdelijk onderbouwd advies. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de adviezen van de monumentencommissie zorgvuldig tot stand gekomen en kennen zij, in samenhang gezien, geen gebreken.
Verweerder heeft zich er van vergewist - door aanvullend advies te vragen en eigen onderzoek te verrichten - dat de procedure zorgvuldig is geweest. In het aanvullend advies is uitgelegd waarom er, ondanks de bouwhistorische waarde van de montagewoningen, onvoldoende reden is om deze woningen op de monumentenlijst te plaatsen. Eiseres heeft in reactie op de adviezen weliswaar kritische tegenargumenten opgeworpen maar niet een deskundig tegenadvies ingebracht. Verweerder mocht daarom aan het aanvullend advies van de monumentencommissie doorslaggevende betekenis toekennen.
Terzijde merkt de rechtbank hier nog op dat uit het dossier blijkt dat eiseres met SallandWonen heeft gesproken over het overnemen van de vier montagewoningen maar dit verder geen rol heeft gespeeld bij de besluitvorming met betrekking tot de plaatsing van de woningen op de gemeentelijke monumentenlijst.
6.5.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft kunnen baseren op het advies van de commissie.
6.6.
De beroepsgrond slaagt gelet op het voorgaande niet.
C Heeft verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld ?
7.1.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat niet alleen in Olst maar ook in het nabijgelegen Wijhe sprake is van een complex van montagewoningen (‘het ensemble Kerkpadsblok’), dat eveneens in bezit is van SallandWonen. Volgens eiseres handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat voorafgaand aan het bestreden besluit ten aanzien van de montagewoningen in Olst geen bouwhistorisch onderzoek is verricht, terwijl dat in het kader van de besluiten over de montagewoningen in Wijhe (mogelijk) wél zal gebeuren.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
7.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Het verzoek tot plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst is in dit geval gericht op slechts vier montagewoningen. In het geval van Wijhe wordt onderzoek gedaan in het kader van de mogelijke plaatsing op de monumentenlijst van een volledig wijkje met montagewoningen. De rechtbank acht dit verschil van belang omdat verweerder zijn beslissing over de plaatsing op de monumentenlijst (in navolging van de monumentencommissie) vooral heeft gebaseerd op (het hoe dan ook verloren gaan van) de ensemblewaarde van de montagewoningen. Naar het oordeel van de rechtbank is reeds hierom van gelijke gevallen geen sprake.
7.2.2.
De beroepsgrond slaagt gelet op het voorgaande niet.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot afwijzing van het verzoek van eiseres tot plaatsing van de vier montagewoningen in Olst op de gemeentelijke monumentenlijst.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 23 april 2021 in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiseres krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:4
Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 3:5
In deze afdeling wordt verstaan onder adviseur: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.
(..)
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Monumentenverordening Olst-Wijhe(geldend van 10 april 2010 t/m heden)
Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument
Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.
Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht. (…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2643, en de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2238.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1358, en 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:61, r.o. 6.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1150.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.