Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.[Partij B.1] ,
2.2. [Partij B.2] ,
1.Samenvatting
2.De procedure
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van 11 januari 2022 met productie,
- de brief van 13 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 4 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
“Indien akkoord, advocaat laten regelen dat we onderling uitkomen”.
in de eerste plaats– [Partij B.1] en daaraan verbonden (via de borgstelling) die van [Partij B.2] . Het sprak dan ook dusdanig vanzelf dat gesproken werd over de schuld van beide broers, dat dat ook niet met zoveel woorden benoemd had hoeven worden. Het hiervoor al vermelde gegeven dat de advocaat van [Partij A] onder verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst om royement van de procedure (tegen beide broers) heeft willen vragen, onderstreept dit naar het oordeel van de rechtbank nadrukkelijk. Vast is dus komen te staan dat [Partij A] met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst afstand heeft gedaan van zijn vordering op [Partij B.1] .
6.De beslissing
- een bedrag van € 8.750,00,
- maandelijks een bedrag van € 1.500,00, vanaf mei 2023 totdat een totaalbedrag van € 70.000,00 is betaald,
- onder de voorwaarde dat [Partij B.2] niet aan de hiervoor genoemde betalingsveroordelingen voldoet: een bedrag van € 250,00 voor elke maand dat dat het geval is;