ECLI:NL:RBOVE:2023:2883

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
84-081348-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingsfraude door feitelijk leidinggeven aan onjuiste aangiften en niet betalen van loonheffing

Op 24 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig is bevonden aan belastingsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] BV fungeerde, feitelijk leiding heeft gegeven aan het indienen van onjuiste aangiften loonbelasting en het niet betalen van loonheffing over een periode van meer dan vier jaar, van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften en het niet tijdig betalen van verschuldigde belasting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven, en dat zij niet heeft voldaan aan haar wettelijke verplichtingen als bestuurder. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, samen met een taakstraf van 240 uren. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen met de vennootschap, omdat feitelijk leidinggeven aan eigen (mede)plegen niet goed denkbaar is. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de belastingmoraal.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-081348-22 (P)
Datum vonnis: 24 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. O.J.M. van der Bijl en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. N.D. Spijker, advocaat in Winschoten, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019, feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] BV, al dan niet samen met anderen, opzettelijk (laten) doen van onjuiste of onvolledige aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen, waardoor te weinig belasting zou worden geheven;
feit 2:van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019, feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] BV, al dan niet samen met anderen, opzettelijk niet (volledig), dan wel niet tijdig (doen/laten) betalen van loonheffing;
feit 3:van 1 mei 2019 tot en met 6 september 2019 opzettelijk de administratie niet beschikbaar heeft gesteld aan de Belastingdienst, waardoor te weinig belasting zou worden geheven;
feit 4:van 1 januari 2017 tot en met 22 februari 2022 opzettelijk geen aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft gedaan of heeft laten doen, zodat te weinig belasting zou worden geheven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[bedrijf 1] B.V. op een of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019 te [locatie], gemeente Aa en
Hunze, en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een of meer (digitale) aangifte(n) voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen over het/de jaar/jaren 2015 en/of 2016 en/of 2017 en/of 2018 en/of 2019,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben doen/laten doen bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst, door (telkens) op/in de ingediende aangifte(n) loonbelasting en premie volksverzekeringen over genoemd(e) jaar/jaren een onjuist/te laag belastbaar bedrag, althans een onjuist/te laag bedrag aan belasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2
[bedrijf 1] B.V. op een of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019 te [locatie], gemeente Aa en
Hunze en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
Tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) belasting(en) welke op aangifte moet(en) worden voldaan of afgedragen,
te weten een of meer (digitale) aangifte(n) voor loonheffing over de/het aangiftetijdvak(ken) april 2015 en/of mei 2015 en/of juni 2015 en/of juli 2015 en/of augustus 2015 en/of september 2015 en/of oktober 2015 en/of november 2015 en/of december 2015 tot en met september 2016 en/of oktober 2016 en/of november 2016 tot en met november 2017 en/of december 2017 en/of januari 2018 tot en met september 2019,
niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaalt en/of doen/laten betalen,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
3
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 6 september 2019 te [locatie], gemeente Aa en Hunze, en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan,
deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
4
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 februari 2022 te [locatie], gemeente Aa en Hunze, en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
Te weten een of meer (digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaren 2016 en/of 2017 en/of 2018,
(telkens) niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen gestelde termijn heeft gedaan en/of heeft doen/laten doen,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Op 22 april 2015 is [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] BV) opgericht, met [bedrijf 2] BV als bestuurder. [2] [bedrijf 2] BV had een belang van 50% in [bedrijf 1] BV. [3] Enig aandeelhouder en bestuurder van het eveneens op 22 april 2015 opgerichte [bedrijf 2] BV is verdachte. [4]
[bedrijf 1] BV exploiteerde het restaurant [bedrijf 1]. Nadat op 19 juli 2019 een zogeheten turbo-liquidatie en daarmee samenhangende ontbinding van de vennootschap per medio maart 2019 na verzet van de aandeelhouders [bedrijf 3] BV (hierna: [bedrijf 3]) en [bedrijf 4] BV (hierna: [bedrijf 4]) met elk een belang in [bedrijf 1] BV van 25% teniet is gedaan, is [bedrijf 1] BV op 5 november 2019 in staat van faillissement verklaard. [5]
Aanleiding onderzoek
De Belastingdienst heeft vastgesteld dat vanaf 2016 [bedrijf 1] BV op aangifte af te dragen loonheffing niet heeft voldaan. De Belastingdienst heeft in 2019 een insolventieonderzoek gestart. Op initiatief van de Belastingdienst is [bedrijf 1] BV op 4 november 2019 failliet verklaard. De curator heeft kassabonnen en contantbonnen over het jaar 2018 gekregen van de boekhouder van [bedrijf 1] BV. Onderzoek door de Belastingdienst op basis van de bonnen leidde tot het vermoeden dat onjuiste bedragen zijn opgegeven in de aangiften loonbelasting en het vermoeden dat privé-uitgaven vanuit [bedrijf 1] BV niet zijn opgegeven als inkomsten in de aangifte inkomstenbelasting. [6]
Op 22 april 2020 is besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen [bedrijf 1] BV, [bedrijf 2] BV, medeverdachte [medeverdachte] en verdachte. [7]
Het onderzoek naar [bedrijf 1] BV is stopgezet vanwege haar faillissement. [8]
Het onderzoek naar [bedrijf 2] BV is stopgezet omdat die rechtspersoon is ontbonden en met ingang van 1 januari 2020 is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn en dat per die datum de door haar gedreven onderneming is overgedragen aan [bedrijf 5] BV. [9] Van deze vennootschap was medeverdachte [medeverdachte] vanaf de oprichting op 23 mei 2019 directeur. Tot 31 januari 2020 was hij ook enig aandeelhouder van deze vennootschap. In die hoedanigheid is [medeverdachte] per die datum opgevolgd door de [stichting]. Nadat de heren [getuige 1] en [naam] als secretaris onderscheidenlijk penningmeester waren teruggetreden, was [medeverdachte] vanaf 31 januari 2020 enig bestuurder van deze stichting. [10]
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] worden ervan verdacht feitelijk leiding te hebben gegeven aan [bedrijf 1] BV. Zij worden er ook van verdacht dat zij privé-uitgaven en inkomsten uit de [bedrijf 1] BV niet hebben opgegeven in de aangifte Inkomstenbelasting. De Belastingdienst heeft verzocht om de administratie ter beschikking te stellen; verdachte wordt ervan verdacht dat zij dat opzettelijk niet heeft gedaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de feiten 1 en 2.
Verdachte heeft ter terechtzitting evenwel ontkend dat er sprake was van opzettelijk handelen.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld en, wat feit 4 betreft, wegens het niet voldoen aan het strekkingsvereiste. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 4 tevens bepleit dat verdachte geen salaris ontving en dacht dat zij daarom geen aangifte inkomstenbelasting hoefde te doen. Daarnaast verkeerde verdachte in de veronderstelling dat de boekhouder aangifte deed, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (aangifte loonbelasting)
Aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen
In de periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019 kwamen de aangiften loonheffing ten behoeve van [bedrijf 1] BV elektronisch binnen bij de Belastingdienst. De aangiften zijn namens [bedrijf 1] BV ingediend door [bedrijf 6] BV (hierna: [bedrijf 6]) in [vestigingsplaats]. [11]
Onjuistheid aangiften
In de aangiften loonheffing voor de periode mei 2015 tot en met september 2019 is per jaar aangifte gedaan voor maximaal zeven werknemers. [12] Gedurende de gehele periode zijn in totaal twaalf verschillende werknemers opgegeven in de aangiften loonheffing bij de Belastingdienst. [13] Uit onderzoek naar urenbriefjes en getuigenverhoren blijkt echter dat gedurende die periode 99 personen hebben gewerkt bij het restaurant, voor wie geen aangifte loonheffing is gedaan. De betreffende werknemers kregen contant betaald vanuit de kassa. [14] Het niet opnemen van alle werknemers in de aangiften loonheffing betekent dat er een onjuist belastbaar bedrag wordt opgegeven en strekt ertoe dat te weinig belasting wordt geheven. [15]
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat namens [bedrijf 1] BV in de ten laste gelegde periode een te laag, en dus onjuist, bedrag aan loon in de elektronische ingediende aangiften is opgegeven.
Toerekening aan [bedrijf 1] BV
[bedrijf 1] BV is een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is de beantwoording van de vraag of een verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet doen van aangiften loonbelasting in redelijkheid aan [bedrijf 1] BV worden toegerekend. Het doen van dergelijke aangiften past immers binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] BV. Bovendien is de gedraging dienstig geweest aan [bedrijf 1] BV, omdat [bedrijf 1] BV daardoor minder loonbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de gedraging, het indienen van onjuiste aangiften loonbelasting, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf 1] BV en daarom redelijkerwijs aan [bedrijf 1] BV kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] BV kan worden aangemerkt als pleger van het ten laste gelegde.
Opzet van [bedrijf 1] BV op het doen van onjuiste aangiften loonbelasting
Verdachte was (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] BV. [17] Verdachte heeft verklaard dat de lonen van parttime werknemers contant werden uitbetaald, door haar en medeverdachte [medeverdachte], en dat niet van alle werknemers de gegevens zijn doorgegeven aan de boekhouder. [18] Verdachte heeft verklaard dat er geen kasadministratie werd bijgehouden, waarmee inzichtelijk werd gemaakt hoeveel contant geld als loon aan personeel was uitbetaald. Zij had het gevoel dat de administratie niet klopte, maar heeft haar ogen daarvoor gesloten, zo verklaarde zij ter terechtzitting. [19]
Getuige [getuige 1], boekhouder van [bedrijf 1] BV, heeft verklaard dat hij van medeverdachte [medeverdachte] de opdracht heeft gekregen om de administratie te doen. Voor de loonadministratie kreeg hij gegevens over het keukenpersoneel, bedrijfsleider [getuige 2] en een aantal bedieningsmedewerkers. Volgens [getuige 1] was de administratie van [bedrijf 1] BV ‘een warboel’; hij heeft nooit urenbriefjes ontvangen. Voor zover door het personeel gewerkte uren werden doorgegeven, zijn die uren verwerkt in de administratie. [20] Verdachte heeft bij de FIOD de verklaring van [getuige 1] bevestigd en de bedrijfsvoering bij [bedrijf 1] BV omgeschreven als ‘totaal mismanagement’. [21] Zij heeft tevens beschreven dat de werknemers die parttime werkten, geen arbeidscontract hebben gekregen. [22]
Gelet op het voorgaande en het onder het hierna te volgen kopje ‘Feitelijk leidinggeven’ overwogene stelt de rechtbank vast dat verdachte en formele en, samen met medeverdachte [medeverdachte], een feitelijk leidinggevende rol vervulde in de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] BV.
Er werd door [bedrijf 1] BV geen deugdelijke bedrijfsadministratie gevoerd. Werknemers werden contant betaald uit de kas en er werd geen kasadministratie bijgehouden. De gewerkte uren van parttime werknemers werden niet doorgegeven aan de boekhouder. Verdachte en [medeverdachte] wisten dat allebei; zij hebben ter terechtzitting (wederom) bevestigd dat de administratie een chaos was. Verdachte en [medeverdachte] hebben echter beiden nagelaten ervoor zorg te dragen dat bij [bedrijf 1] BV een deugdelijke administratie werd gevoerd, dat met de boekhouder concrete afspraken werden gemaakt over diens taak en dat er juiste en complete gegevens werden aangeleverd aan de boekhouder. Door op dergelijke wijze een bedrijf te runnen, was de kans op het doen van een onjuiste aangifte loonbelasting aanmerkelijk en hebben verdachte en [medeverdachte] – en daarmee [bedrijf 1] BV – deze kans bewust aanvaard.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte als (middellijk) bestuurder niet heeft voldaan aan de wettelijke administratieplicht die op haar rustte. Zij heeft bovendien op geen enkel moment gecontroleerd of de door [bedrijf 1] BV ingediende aangiften loonheffing juist waren, terwijl zij wist dat de administratie niet op orde was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zo te handelen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de namens [bedrijf 1] BV ingediende aangiften loonbelasting onjuist werden gedaan. Dit strekte er telkens toe dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht ook het opzet van [bedrijf 1] BV wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door de (formele) bestuurder (verdachte) en feitelijk leidinggevende ([medeverdachte]) verrichte handelingen en het door hen gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.
Feitelijk leidinggeven
Nu is vastgesteld dat de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend en de rechtspersoon opzet heeft gehad op die gedraging, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend de juridische positie te worden betrokken, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. [23]
Getuige [getuige 2], bedrijfsleider bij restaurant [bedrijf 1], heeft verklaard dat personeel dat parttime werkte contant werd betaald door verdachte, medeverdachte [medeverdachte] of hemzelf. [24] Medeverdachte [medeverdachte] heeft in verhoren bij de FIOD verklaard dat hij samen met verdachte feitelijk leiding gaf aan [bedrijf 1] BV, en dat hij in dat kader de administratie deed en beslissingen nam over personeel en uitbetaling van salaris aan personeel regelde. [25] Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat ze personeel contant uitbetaalde en dat ze niet de gegevens van alle werknemers heeft doorgegeven aan de boekhouder voor de aangifte loonbelasting. [26]
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte had in haar hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] BV verantwoordelijk was voor het – namens of door – de rechtspersoon indienen van correcte aangiften loonbelasting en bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging een situatie waarbij onjuiste aangiften loonbelasting werden ingediend. Verdachte had – naast haar formele positie als (middellijk) bestuurder – feitelijk ook de dagelijkse leiding over de rechtspersoon en stuurde deze – samen met medeverdachte [medeverdachte] - aan. In samenhang met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [bedrijf 1] BV.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat, gelet op het hiervoor overwogene en in het bijzonder de centrale rol die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen binnen de rechtspersoon hebben gespeeld, er sprake van is dat verdachte samen met [medeverdachte] opzettelijk feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen door [bedrijf 1] BV. Deze vorm van medeplegen is verdachte echter niet ten laste gelegd.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen mèt de vennootschap, omdat feitelijk leidinggeven aan eigen (mede)plegen niet goed denkbaar is.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
Feit 2 (afdragen loonheffing)
Niet afdragen loonheffing
[bedrijf 1] BV heeft geen loonbelasting afgedragen in de periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019, op de aangiften die over de tijdvakken april 2015 tot en met september 2019 zijn gedaan. [27]
Toerekening aan [bedrijf 1] BV
In aanvulling op hetgeen is overwogen onder feit 1 over de toerekening van een gedraging aan een rechtspersoon, oordeelt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet afdragen van loonheffing in redelijkheid aan [bedrijf 1] BV worden toegerekend. Het afdragen van loonheffing past binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] BV. Bovendien is de gedraging dienstig geweest aan [bedrijf 1] BV, omdat [bedrijf 1] BV geen loonheffing heeft afgedragen terwijl zij wel daartoe gehouden was.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de gedraging, het niet betalen van de loonheffing, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf 1] BV en daarom redelijkerwijs aan [bedrijf 1] BV kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] BV kan worden aangemerkt als pleger van het ten laste gelegde.
Opzet van [bedrijf 1] BV op het niet afdragen van loonheffing
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake was van opzet bij het niet afdragen van de loonheffing.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij de aanslagen loonheffing aan de boekhouder gaf en dan wachtte op bericht van de boekhouder welke aanslagen zij moest betalen. Indien verdachte niet tijdig bericht kreeg van de boekhouder, dan betaalde ze niet. [28] Getuige [getuige 3], werkzaam bij het boekhoudkantoor dat de administratie voor [bedrijf 1] BV verzorgde, heeft verklaard dat zij per e-mail aan verdachte doorgaf hoeveel loonheffing er betaald moest worden en dat verdachte verantwoordelijk was voor de betaling daarvan. [29]
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit haar eigen verklaring en uit de verklaring van getuige [getuige 3] blijkt dat verdachte wist dat er loonheffing moest worden betaald. Verdachte was (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] BV. [30] Door als bestuurder geen duidelijke afspraken te maken met de boekhouder en zich niet ervan te vergewissen dat de verschuldigde loonheffing daadwerkelijk werd betaald, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de loonheffing niet binnen de in de belastingwet verschuldigde termijn door [bedrijf 1] BV werd betaald.
De rechtbank acht ook het opzet van [bedrijf 1] BV wettig en overtuigend bewezen, gelet op de handelswijze van de bestuurder.
Feitelijk leidinggeven
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte in haar hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] BV verantwoordelijk was voor het tijdig betalen van loonbelasting. Verdachte had de dagelijkse leiding over de rechtspersoon en stuurde deze aan. In samenhang met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van [bedrijf 1] BV.
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen mèt de vennootschap, omdat feitelijk leidinggeven aan eigen (mede)plegen niet goed denkbaar is.
Nu medeverdachte [medeverdachte] bij vonnis van dezelfde datum wordt vrijgesproken van het hem eveneens tenlastegelegde feit van niet afdragen van loonheffing, is er naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van medeplegen met [medeverdachte].
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
Feit 3 (beschikbaar stellen administratie)
Niet beschikbaar stellen administratie
De Belastingdienst heeft aan [bedrijf 1] BV verzocht om de administratie te overleggen en heeft [bedrijf 1] BV vervolgens in gebreke gesteld vanwege het niet overleggen van de administratie. [31] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ze brieven van de Belastingdienst niet las, blauwe enveloppen niet opende, geen administratie heeft overgelegd aan de Belastingdienst en niet op verzoeken daartoe meer heeft gereageerd. [32] Verdachte heeft verklaard dat de administratie op verschillende locaties lag, namelijk in de bedrijfswoning boven het restaurant, in haar privéwoning en bij de boekhouder. Niet alle administratie is verstrekt aan de boekhouder, aldus verdachte. [33]
Opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk geen administratie beschikbaar heeft gesteld aan de Belastingdienst. Namens verdachte is aangevoerd dat zij niet wist dat de Belastingdienst om administratie had verzocht en dat zij dacht dat alle administratie bij de boekhouder lag en daar opgehaald kon worden.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Als bestuurder had verdachte de wettelijke plicht om een deugdelijke administratie te voeren en desgevraagd de administratie te verstrekken aan de Belastingdienst. Door geen brieven van de Belastingdienst te openen, niet te reageren op verzoeken van de Belastingdienst en slechts een deel van de administratie te verstrekken aan de boekhouder, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij niet voldeed aan haar wettelijke plicht die zij als bestuurder had.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 4 (inkomstenbelasting)
Geen aangiften inkomstenbelasting
Verdachte is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting via Mijn Belastingdienst. [34] Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij geen aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2016, 2017 en 2018. [35]
In de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 april 2019 werd vanaf de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV een totaalbedrag van € 233.758,-- overgeschreven naar de privérekening van verdachte. Daarnaast werd vanaf deze bedrijfsrekeningen in totaal een bedrag van € 12.059,-- aan hypotheeklasten betaald voor de privéwoning van verdachte. [36]
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat zij altijd bij het bedrijf heeft gewoond en ook eten van het bedrijf had [37] . De contante inkomsten en uitgaven van het bedrijf hield verdachte niet bij. Verdachte verklaarde dat er altijd genoeg wisselgeld in de kassa moest zijn, zo'n € 500,-, maar dat zij de rest gebruikte voor privé. [38] Verdachte verklaarde tevens dat zij haar privé-onttrekkingen in de jaren 2016 tot en met 2018 niet bijhield en dat zij administratief geen onderscheid maakte tussen wat zij voor het restaurant inkocht en wat zij voor zichzelf privé inkocht. [39] Deze vormen van inkomsten heeft verdachte niet opgegeven bij de Belastingdienst. Verdachte verklaarde daarover dat zij deze privé-onttrekkingen niet beschouwde als inkomsten. Omdat zij altijd zwart had gewerkt, wist zij niet dat zij aangifte inkomstenbelasting moest doen.
Opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk geen aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat privé-uitgaven vanuit [bedrijf 1] BV moesten worden opgegeven als inkomen en dat de boekhouder dat niet aan haar heeft verteld, en dat zij daarom geen aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de hiervoor weergegeven privé-onttrekkingen niet middels een rekening-courant-verhouding administratief zijn verantwoord.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Een belastingplichtige die zich erop beroept dat hij niet wist dat namens hem verrichte (rechts)handelingen strafbaar waren, zal in beginsel slechts daarin slagen als hij advies heeft ingewonnen bij een dusdanig gezaghebbende adviseur, dat hij in redelijkheid mocht vertrouwen op de deugdelijkheid van het advies.
Het uitgangspunt is dat van een belastingplichtige niet wordt geëist dat hij zich ter voorkoming van fouten zelf ook in de inhoudelijke aspecten van de op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept, als hij zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakuitoefening hij niet hoefde te twijfelen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van 28 februari 2020. [40]
De belastingplichtige zal in elk geval enige mate van controle moeten hebben uitgeoefend op de activiteiten van zijn fiscale bijstandsverlener, door bijvoorbeeld een ingevulde aangifte met hem te bespreken alvorens deze in te zenden, en uitleg te vragen over zaken die de belastingplichtige niet duidelijk zijn, dan wel hem opvallen. Als een aangifteplichtige die zijn aangifte door een ander laat verzorgen zonder zich ook maar enigszins van de inhoud daarvan te vergewissen zijn handtekening onder het door die ander ingevulde aangiftebiljet heeft geplaatst, of toestemming geeft die aangifte namens hem in te dienen, betekent dit dat diegene zo vergaand nonchalant is geweest dat ofwel hij zich niet van de juistheid van de aangifte heeft willen overtuigen ofwel dat het hem onverschillig heeft gelaten. In een dergelijke situatie wordt er dermate lichtvaardig en nalatig gehandeld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier geen aangiften inkomstenbelasting indienen zodat er te weinig belasting wordt geheven, is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt dat het op de weg van verdachte had gelegen om uitleg te vragen aan haar boekhouder over de inkomstenbelasting, zeker gezien de hoogte van de bedragen die verdachte vanaf de zakelijke rekeningen ontving op haar privérekening en de kasgelden die zij zichzelf toe-eigende. Op basis van het dossier en het verhandelde tijdens de zitting stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en haar boekhouder [getuige 1] geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over het indienen van de aangiften inkomstenbelasting en dat niet blijkt dat verdachte met [getuige 1] heeft besproken wat werd verstaan onder inkomen. Verdachte heeft het vervolgens maar op zijn beloop gelaten. Zoals verdachte zelf bij de FIOD heeft verklaard: "
Voor mijn gevoel was dat als iets bij [medeverdachte] lag, dat [medeverdachte] dat dan wel regelde. Als ik iets bij [medeverdachte] deponeerde, dan was ik er vanaf. [medeverdachte] zei ook dat hij alles wet zou regelen, maar dat heeft hij uiteindelijk niet gedaan. lk wilde het eerlijk gezegd ook niet weten. Hoe verder van mijn bed, hoe mooier de show. lk deponeerde mijn problemen bij iemand anders.” [41]
Hierdoor heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er niet binnen de wettelijke termijn aangiften inkomstenbelasting werden ingediend.
Verdachte heeft nagelaten er zorg voor te dragen dat de aangiften inkomstenbelasting tijdig en volledig werden ingediend bij de Belastingdienst, met als gevolg dat de genoten inkomsten niet werden gemeld en waardoor de kans bestaat dat te weinig belasting werd geheven. Daarmee is de handelwijze van verdachte naar zijn aard in het algemeen geschikt om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven. [42] Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het strekkingsvereiste.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019 in Nederland,
opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten digitale aangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2015 en 2016 en 2017 en 2018 en 2019,
onjuist en/of onvolledig heeft laten doen bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst, door telkens op de ingediende aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen over genoemde jaren een onjuist/te laag belastbaar bedrag te
doen/laten opgeven,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
2
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 22 april 2015 tot en met 5 november 2019 in Nederland,
opzettelijk belastingen welke op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen,
te weten digitale aangiften voor loonheffing over de aangiftetijdvakken april 2015 en mei 2015 en juni 2015 en juli 2015 en augustus 2015 en september 2015 en oktober 2015 en november 2015 en december 2015 tot en met september 2016 en oktober 2016 en november 2016 tot en met november 2017 en december 2017 en januari 2018 tot en met september 2019,
niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald en/of doen/laten betalen,
aan welke verboden gedraging(en) verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
3
zij in de periode van 1 mei 2019 tot en met 6 september 2019 in Nederland,
als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan,
deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
4
zij op in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 februari 2022 in Nederland,
opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten digitale aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2016 en 2017 en 2018, telkens niet heeft gedaan en/of heeft laten doen,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 69, eerste en tweede lid, en 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
het opzettelijk de belasting welke moet worden voldaan of afgedragen niet dan wel niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn betalen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 4
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl
het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een taakstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, twijfels over de juistheid van de nadeelberekening en het tijdsverloop.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
[bedrijf 1] BV heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door in de periode van april 2015 tot en met november 2019 opzettelijk onjuiste aangiften loonheffing in te laten dienen bij de Belastingdienst en geen loonheffing te betalen. Verdachte heeft hieraan feitelijk leiding gegeven.
Verder heeft verdachte als (formeel) bestuurder opzettelijk niet de administratie van [bedrijf 1] BV beschikbaar gesteld aan de Belastingdienst en opzettelijk geen aangiften inkomstenbelasting over 2016 tot en met 2018 ingediend bij de Belastingdienst.
Verdachte heeft zich dus over een periode van ruim vier jaren bij herhaling schuldig gemaakt aan belastingfraude. Hierdoor werd telkens te weinig belasting geheven. De FIOD/Belastingdienst heeft berekend dat een totaalbedrag van € 444.071,00 ((€ 265.502,00 (niet opgegeven loonheffing) + € 178.569,00 (niet betalen loonheffing)) te weinig aan belastingen is geheven.
De raadsvrouw heeft de hoogte van het benadelingsbedrag betwist. Volgens de raadsvrouw is het niet juist dat bij de berekening van het benadelingsbedrag het anoniementarief is gebruikt, terwijl de gegevens van de werknemers bekend waren bij de boekhouder.
De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij omdat deze gegevens niet bij de Belastingdienst zijn aangeleverd, nog daargelaten dat uit de verschillende verklaringen niet anders kan worden afgeleid dan dat ook de boekhouder in ieder geval niet over alle (loon)gegevens van alle werknemers beschikte. Nu integendeel de (loon)gegevens van een groot aantal werknemers juist niet in de administratie was verwerkt, kan niet worden volgehouden dat hantering door de Belastingdienst van het anoniementarief onjuist is.
Dat brengt mee dat de handelwijze van verdachte heeft geleid tot een benadeling van de gemeenschap omdat de staat daardoor inkomsten ten behoeve van het algemeen nut is misgelopen, wat vervolgens weer leidt tot een verzwaring van de belastingdruk bij belastingplichtigen die hun betreffende verplichtingen op juiste wijze nakomen. Daarnaast draagt de handelwijze van verdachte bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal, omdat zij de verantwoordelijkheden, die de belastingwetgeving aan het doen van aangifte stelt, niet serieus heeft genomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 april 2023. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke delicten.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij onder bewind staat en hoopt dat zij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Haar psychische gezondheid is stabiel en zij volgt een opleiding. Verdachte wil niet meer gaan werken als ondernemer.
Strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Gezien de ernst van de gepleegde feiten is in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van maximale duur opleggen.
Om recht te doen aan de ernst van de feiten en omvang van het bewezenverklaarde, maar ook om verdachte ervan te doordringen dat zij in de toekomst haar belastingaangiften op een juiste wijze moet doen, zal de rechtbank haar daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank stelt de duur van de proeftijd op drie jaren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, moet hiervan worden afgetrokken.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk de belasting welke moet worden voldaan of afgedragen niet dan wel niet binnen de in de Belastingwet gestelde termijn betalen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 4
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering, twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J.H.W.R. OrriënsSchipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
Buiten staat
Mr. Ten Boer en mr. Manuel zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) met onderzoeksnaam Bradford. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar stukken van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 1] BV van 2 juli 2020, pagina’s 782-785 (DOC001).
3.Proces-verbaal van 21 maart 2022, pagina 8 (AD-001).
4.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandeluittreksel van [bedrijf 2] BV van 2 juli 2020, pagina’s 786-787, (DOC002).
5.Proces-verbaal van 21 maart 2022, pagina’s 10, 13 en 14 (AD-001).
6.Proces-verbaal van 21 maart 2022, pagina 10 (AD-001).
7.Proces-verbaal van 21 maart 2022, pagina 12 (AD-001).
8.Proces-verbaal persoonsdossier verdachte [bedrijf 1] BV van 21 maart 2022, pagina 26 (VD-001).
9.Proces-verbaal van 21 maart 2022, pagina 9 (AD-001); Proces-verbaal persoonsdossier verdachte [bedrijf 2] BV van 21 maart 2022, pagina 31 (VD-002).
10.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 5] BV van 2 juli 2020, pagina’s 789-793 (DOC-003).
11.Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring loonheffing, van 20 april 2021 (DOC-008).
12.Procesverbaal van ambtshandeling van 28 januari 2022, pagina’s 498-500 (AMB-010).
13.Procesverbaal van ambtshandeling van 3 februari 2022, pagina 443 (AMB-009).
14.Proces verbaal van ambtshandeling van 3 februari 2022, pagina’s 444-446 (AMB-009).
15.Proces-verbaal van 21 maart 2022, pagina 150, onder 5.1.4.
16.Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938.
17.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandeluittreksel van [bedrijf 2] BV van 2 juli 2020, genummerd als DOC002.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 10 februari 2022, pagina 76 (V-003-08), en
19.Proces-verbaal van de terechtzitting van 10 juli 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 4 februari 2022, pagina’s 362-364 (G-009-01).
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 9 februari 2022, pagina 63 (V-003-05).
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 9 februari 2022, pagina’s 54-55 (V-003-03), en
23.Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], pagina’s 352 en 355 (G-008-01).
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 10 februari 2022, pagina 287 (V-004-08)
26.Proces-verbaal van de terechtzitting van 10 juli 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
27.Een geschrift, zijnde een Controlerapport onderzoek invordering bij [bedrijf 1] BV, pagina’s 803-804 (DOC005).
28.Proces-verbaal van de terechtzitting van 10 juli 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 8 maart 2022, pagina 368 (G-010-01).
30.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandeluittreksel van [bedrijf 2] BV van 2 juli 2020, genummerd als DOC002.
31.Een geschrift, zijnde een Controlerapport onderzoek invordering bij [bedrijf 1] BV van 7 november 2019, pagina 802 (DOC-005).
32.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 9 februari 2022, pagina 230 (V-003-04).
33.Proces-verbaal van de terechtzitting van 10 juli 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
34.Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring inkomstenbelasting van 28 februari 2022, pagina 950 (DOC-021).
35.Proces-verbaal van de terechtzitting van 10 juli 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
36.Een geschrift, zijnde een Controlerapport onderzoek invordering bij [bedrijf 1] BV van 7 november 2019, pagina 806 (DOC-005).
37.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 8 februari 2022, pagina 219 (V-003-01).
38.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 9 februari 2022, pagina 229 (V-003-04).
39.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 10 februari 2022, pagina 241 (V-003-06).
40.Hoge Raad 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:254.
41.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 10 februari 2022, pagina 251 (V-003-08).
42.vgl. Hoge Raad 26 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2493.