In deze zaak vordert de stichting Woningstichting De Woonplaats dat de kantonrechter de gedaagde, die een woning huurt, veroordeelt tot ontruiming van de woning en betaling van een huurachterstand. De procedure begon met een dagvaarding op 24 april 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 15 mei 2023, waarbij de gedaagde niet aanwezig was. De Woonplaats stelt dat de gedaagde zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakomt, onder andere door zijn zoon, schoondochter en kleinkinderen in de woning te laten inwonen, wat in strijd is met de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de primaire vordering tot ontruiming toewijsbaar is, omdat de gedaagde een ernstige tekortkoming heeft begaan door inwoning van familie zonder toestemming van de verhuurder. Daarnaast heeft de gedaagde een huurachterstand laten ontstaan die verder is opgelopen tijdens de procedure. De kantonrechter concludeert dat de belangen van de Woonplaats bij ontruiming zwaarder wegen dan het woonbelang van de gedaagde. De gedaagde wordt veroordeeld om binnen één maand na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en de huurachterstand van € 1.172,63 te betalen, vermeerderd met een bedrag voor elke maand dat de woning niet is ontruimd. De proceskosten worden ook aan de gedaagde opgelegd.