ECLI:NL:RBOVE:2023:3665

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
C/08/301253 / KG ZA 23-175
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag en dwangsommen in kort geding na eerdere koopovereenkomst

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, de opheffing van beslag en dwangsommen die door gedaagde, een besloten vennootschap, zijn opgelegd op basis van een eerder vonnis van 24 november 2022. Dit vonnis betrof een koopovereenkomst van 30 april 2022, waarbij eisers onroerend goed aan gedaagde verkochten. Gedaagde heeft na het niet nakomen van de overeenkomst door eisers beslag gelegd op hun bankrekeningen en dwangsommen aangezegd. Tijdens de zitting op 22 augustus 2023 is gebleken dat partijen hebben geprobeerd tot een minnelijke regeling te komen, maar dat deze niet is gelukt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers toegewezen, omdat de dwangsommen niet meer verbeurd zijn door de gewijzigde rechtsverhouding na de ondertekening van de leveringsakte op 29 november 2022. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de nieuwe afspraken tussen partijen de eerdere dwangsombepalingen achterhaald hebben, waardoor de dwangsommen en de beslagen opgeheven dienen te worden. De kosten van de procedure zijn voor gedaagde, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/301253 / KG ZA 23-175
Vonnis in kort geding van 8 september 2023
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma [eiser 1],

gevestigd te [vestigingsplaats 1],

2. [eiser 2],

3. [eiser 3],

beiden wonende te [woonplaats],
eisers, hierna gezamenlijk te noemen: [eisers] (in mannelijk enkelvoud),
advocaten: mrs. J.A.Th. van den Berg en S.A. Jansen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
gedaagden,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J.G.H. Meijerink te Drachten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 augustus 2023,
- de akte overlegging producties (1 t/m 20) van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 22 augustus 2023, waarbij ook het geschil tussen partijen met zaaknummer C/08/300878 / KG ZA 23-170 is behandeld en waarvan ter gelegenheid waarvan partijen pleitnota’s hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2. Tijdens de zitting is overleg gevoerd over een minnelijke regeling. Vervolgens hebben partijen verzocht om de zaak tot 25 augustus 2023 aan te houden voor nader overleg. Op 25 augustus 2023 hebben partijen laten weten dat de onderhandelingen niet tot een schikking hebben geleid en hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen. Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.Samenvatting

2.1.
[gedaagde] heeft op basis van een vonnis van 24 november 2022 beslag gelegd op de bankrekeningen van [eisers]. Ook heeft [gedaagde] [eisers] dwangsommen aangezegd. [eisers] vordert in deze procedure onder meer om de beslagen en dwangsommen op te heffen. De voorzieningenrechter wijst die vorderingen toe en zal haar beslissing hierna toelichten.

3.De feiten

3.1.
Sinds 2001 exploiteert [eisers] een melkvee- en vleesvarkensbedrijf.
3.2.
[gedaagde] is een holding, waarvan de heer [naam 1] (middellijk) bestuurder en aandeelhouder is. De heer [naam 1] is eigenaar/bestuurder van meerdere vennootschappen en stichtingen. Via [bedrijf 1] B.V. is hij onder meer bestuurder van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]).
3.3.
Op 30 april 2022 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan [eisers], onder meer, de boerderijen aan de [adres 1] en [adres 2] en [adres 3], het recht van erfpacht en varkens- en fosfaatrechten aan [gedaagde] (“
voor zich of nader te noemen meester”) heeft verkocht tegen een koopprijs van € 6.750.000,00. Daarbij is de juridische levering bepaald op 1 november 2022.
3.4.
Bij brief van 2 november 2022 heeft [gedaagde] [eisers] in gebreke gesteld en hem gesommeerd tot nakoming van de koopovereenkomst door uiterlijk 10 november 2022 alsnog tot (juridische) levering over te gaan. [eisers] is ook toen niet overgegaan tot levering.
3.5.
Bij vonnis in kort geding van 24 november 2022 (hierna: het verstekvonnis) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank tussen [gedaagde] als eiser en [eisers] als gedaagden, voor zover hier van belang, als volgt beslist:
“3.1. bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de (wils)verklaring(en) van gedaagde(n) die is/zijn vereist voor de levering en het transport van de onroerende zaken, (…), zodat de levering zal plaatsvinden door inschrijving van dit vonnis samen met de leveringsakte in de daartoe bestemde openbare registers;
(…);
3.4.
gebiedt gedaagden hoofdelijk toe te staan dat (door verrekening) op de koopsom van € 6.750.000,00 in mindering gebracht wordt wat zij uit hoofde van de geldleningen (zijnde in totaal € 1.954.707,58) en uit hoofde van de contractuele boete (van drie pro mille van de koopprijs per dag vanaf 11 november 2022 met een maximum van tien procent van de koopprijs, zijnde tot en met heden € 283.500.00) verschuldigd zijn, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% per jaar over een bedrag van € 875.956,12 en met de contractuele rente van 6% per jaar over een bedrag van € 1.078.751,46, beide vanaf 1 november 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.5.
gebiedt gedaagden hoofdelijk om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de Dullertstichting mee te delen dat gedaagden de erfpacht van de percelen kadastraal bekend als Ambt-Ommen, Sectie A, nummers 3760, 3980, 4500, 4501 en 4511 en Ambt-Ommen, Sectie I, nummers 715, 716, 897, 1012, 1014, 1301 en 1303 , totaal groot 32 hectare, 17 are en 25 centiare, staakt, met verzoek eiseres onder dezelfde voorwaarden in hun plaats te stellen en daartoe al het nodige te doen;
3.6.
gebiedt gedaagden hoofdelijk om binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis het verkochte behoudens mee verkochte roerende zaken leeg en ontruimd, vrij van huur, vrij van gebruiksrechten, vrij van aanspraken tot gebruik, de woning veegschoon, de stallen spuitschoon, de kuil en maisbult afgedekt, de gronden inclusief afrastering, de mestkelder-putten en -opslag zuigleeg en de mee verkochte roerende zaken vrij van enig gebruiksrecht aan eiseres over te dragen;
3.7.
gebiedt gedaagden hoofdelijk om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan eiseres toegang te verstrekken tot de ‘Mijn RVO-omgeving’ van gedaagde(n) en eiseres daarbij in staat te stellen en zo nodig te machtigen om de door gedaagde(n) verkochte rechten (varkensrechten, (bruto) fosfaatrechten als bedoeld in art. 21 van de koopovereenkomst) te kunnen overzetten naar c.q. te registreren op naam van eiseres c.q. op naam van door eiseres aan te dragen derden, alsmede het leveringsrecht (van gedaagden) aan de aan het verkochte verbonden melkfabriek en hun leveringsreferentie en/of vergelijkingsvolume melk over te dragen aan eiseres;
3.8.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan eiseres een dwangsom te betalen van € 25.000,00 ineens en verder € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 3.5 en/of 3.6 en/of 3.7 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
3.6.
Op 25 november 2022 heeft [gedaagde] het verstekvonnis aan gedaagde sub 1 (als vennoot van gedaagde sub 3 en in persoon) laten betekenen.
3.7.
Op 29 november 2022 heeft de juridische levering van het door [eisers] verkochte aan [bedrijf 2] plaatsgevonden. In de leveringsakte is bepaald dat de feitelijke levering van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] en de [adres 3], alsmede van de bij het verkochte horende varkensstallen, uiterlijk op 1 april 2023 zal plaatsvinden.
3.8.
Op 16 februari 2023 heeft [bedrijf 2] het gekochte aan de heer [naam 2] (door)geleverd.
3.9.
Bij brief van 29 mei 2023 heeft [gedaagde] [eisers] in gebreke gesteld en hem gesommeerd de nog resterende zaken (feitelijk) op te leveren.
3.10.
Bij deurwaardersexploot van 13 juli 2023 heeft [gedaagde] uit hoofde van het verstekvonnis aan [eisers] de ontruiming aangezegd tegen 20 juli 2023. De ontruimingsdatum is daarna uitgesteld tot 31 juli 2023.
3.11.
Bij dagvaarding van 17 juli 2023 is [eisers] een executiegeschil gestart bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank. [eisers] verzette zich in die procedure tegen door [gedaagde] aangezegde ontruiming van zijn bedrijf en woning. Bij vonnis van 28 juli 2023 zijn de vorderingen van [eisers] tot het verbieden dan wel schorsen van de executie afgewezen.
3.12.
Op 31 juli 2023 heeft [eisers] de feitelijke levering op grond van de koopovereenkomst voltooid door de deurwaarder de sleutels van de woning te overhandigen. De deurwaarder heeft vervolgens een proces-verbaal opgemaakt van de oplevering van de stallen. In dit proces-verbaal is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“dat er in de aanwezige stallen niet zijn schoongemaakt zoals bedoeld in randnummer 3.6 van voormelde titel. Aldaar tref ik op de grond van de stallen mest en voer en vuil aan. Van de situatie ter plaatse heb ik 20 foto’s gemaakt welke foto’s ik aan dit proces-verbaal hecht.”
3.13.
Bij (verzet)dagvaarding van 10 augustus 2023 is [eiser 3] opgekomen tegen het verstekvonnis van 24 november 2022. Op de mondelinge behandeling 22 augustus 2023 is die zaak (C/08/300878 / KG ZA 23-170) gezamenlijk behandeld met de onderhavige zaak. In die zaak is (ook) vonnis bepaald op vandaag.
3.14.
Op 10 augustus 2023 heeft [gedaagde] op basis van het verstekvonnis dwangsommen laten aanzeggen aan [eisers]. De aanzegging van 10 augustus 2023 luidt als volgt:

AANGEZEGD:dat op grond van voormelde titel de maximale dwangsommen zijn verbeurd omdat niet is voldaan aan de dwangsomveroordeling zoals beschreven onder 3.6 van voormelde titel en er niet leeg en ontruimd is opgeleverd, zoals ook geconstateerd door deurwaarder K.W. Wegdam op 31 juli 2023;
BEVEL GEDAAN
om binnen twee dagen na vandaag aan de inhoud van de hiervoor vermelde titel te voldoen en binnen de gestelde termijn te betalen, onverminderd het recht op al het verder verschuldigde:
proceskosten € 880,74
nakosten € 248,00
betekening € 114,01
executiekosten € 2.001,57
dwangsommen vanaf 22 juni 2023 € 100.000,00
rente
€ 85,03te voldoen € 103.329,35
te vermeerderen metde kosten van dit exploot € 88,15
Totaal te voldoen, buiten P.M. € 103.417,50
(…).
3.15. [eisers] heeft niet voldaan aan voornoemd bevel. Vervolgens heeft [gedaagde] op 15 augustus 2023 executoriaal derdenbeslag laten leggen op de bankrekeningen van [eisers] bij de ING Bank en Rabobank.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis zal schorsen totdat op het geschil in de
verzetprocedure zal zijn beslist;
II. de ten laste van [eisers] in opdracht van [gedaagde] op 14 augustus 2023
(bedoeld zal zijn 15 augustus 2023, toevoeging de voorzieningenrechter) gelegde |
executoriale derdenbeslagen onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V. en de
coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. op te heffen;
III. de dwangsommen zoals opgelegd in het verstekvonnis op te heffen, dan wel te
verminderen;
IV. zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de
wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang5.1. Het spoedeisend belang van [eisers] vloeit voort uit de aard van de vorderingen en dat belang is door [gedaagde] ook niet weersproken.
Toetsingsmaatstaf5.2. Beoordeeld moet worden of het aannemelijk is dat de vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen, waarbij tevens de wederzijdse belangen van partijen dienen te worden afgewogen. Als uitgangspunt geldt bovendien dat, gelet op de aard van het kort geding, in deze procedure geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering.
5.3.
[eisers] bewandelt in deze procedure twee wegen. Enerzijds vordert hij op grond van artikel 611d Rv opheffing van de beslagen en dwangsommen en anderzijds maakt hij op de voet van artikel 438 Rv een executiegeschil aanhangig. Een beslissing op de eerste vordering is voorbehouden aan de dwangsomrechter, terwijl de executierechter een beslissing neemt over het executiegeschil. In onderhavig geval is de voorzieningenrechter bevoegd om op te treden als dwangsomrechter en executierechter.
Artikel 611d Rv5.4. De rechter die een dwangsom heeft opgelegd, kan op grond van artikel 611d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen, in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Van ‘onmogelijkheid’ als bedoeld in genoemde bepaling is onder meer sprake indien zich een situatie voordoet waarin de dwangsom als dwangmiddel – dit wil zeggen als geldelijke prikkel om nakoming van de veroordeling zoveel mogelijk te verzekeren – zijn zin verliest (zie HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:396). [eisers] doet een beroep op dit artikel. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.5.
Vaststaat dat partijen op 25 november 2022 met elkaar hebben gesproken naar aanleiding van het verstekvonnis van 24 november 2022. Niet in geschil is dat zij toen, in afwijking van de termijnen die voortvloeien uit het verstekvonnis, nieuwe afspraken hebben gemaakt over de levering van het onroerend goed, de oplevering van de woningen, het bezemschoon opleveren van de rundveestallen, het spuitschoon opleveren van de twee melkrobots, het spuitschoon opleveren van de varkensstal, de oplevering en ontruiming van het erf en de tuin en de afvoer van de mest. Partijen zijn daarbij ook andere termijnen voor nakoming overeengekomen. Deze afspraken zijn vervolgens vastgelegd in de leveringsakte van 29 november 2022. Uit de akte van levering blijkt dat uitvoering wordt gegeven aan de koopovereenkomst van 30 april 2022. In de akte is ook opgenomen dat een bedrag in depot bij de notaris blijft staat tot zekerheid voor de nakoming door verkoper van zijn nog lopende verplichtingen. In de akte wordt niet gerefereerd aan een dwangsombepaling uit het verstekvonnis.
5.6.
[gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij op 25 november 2022 aan [eisers] heeft meegedeeld “zijn rechten voor te behouden” en dat hij daarmee heeft bedoeld dat hij [eisers] wilde houden aan de dwangsomveroordelingen uit het verstekvonnis als [eisers] de nieuwe afspraken niet zou nakomen. [eisers] heeft dat echter betwist. Volgens de heer en mevrouw [eisers] is helemaal niet besproken dat [gedaagde] nog kon terugvallen op de dwangsomveroordelingen in het verstekvonnis. Tegenover de gemotiveerde betwisting van [eisers] heeft [gedaagde] haar standpunt vervolgens niet verder onderbouwd. [gedaagde] heeft niet concreet kunnen maken dat zij met [eisers] heeft afgesproken dat bij niet nakoming van de aangepaste afspraken in de notariële akte zou worden teruggevallen op de dwangsombepalingen uit het verstekvonnis. Zo heeft zij niet kunnen aangeven op welke wijze deze aanvullende afspraak is gemaakt en evenmin omstandigheden kunnen noemen waaruit blijkt dat [eisers] dat ook zo heeft opgevat. De juistheid van het standpunt van [gedaagde] blijkt evenmin uit de akte of andere overgelegde stukken. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] zijn stelling in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daarom gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog van uit dat [gedaagde] bij het maken van de nieuwe afspraken zijn rechten niet heeft voorbehouden in de zin waarin [gedaagde] dat bedoelt.
5.7.
Gelet op de nieuwe afspraken die partijen bij de notaris hebben gemaakt en het feit dat zij daaraan ook uitvoering hebben gegeven, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat met de ondertekening van de leveringsakte van 29 november 2022 sprake is van een gewijzigde rechtsverhouding tussen partijen. De afspraken in de leveringsakte zijn in de plaats gekomen van de (dwangsom)veroordelingen in het verstekvonnis. De eerdere prikkel tot nakoming die was verbonden aan de veroordelingen uit dat verstekvonnis, is door het maken van nieuwe afspraken immers achterhaald en heeft in die zin haar gelding verloren. Dit betekent dat de dwangsommen uit het verstekvonnis van 24 november 2022 in redelijkheid niet meer kunnen worden verbeurd. Dat leidt ertoe dat de voorzieningenrechter de dwangsommen zal opheffen. Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen dwangsommen door [eisers] zijn verbeurd, dienen ook de gelegde beslagen opgeheven te worden.
Conclusie5.8. De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen II. en III. van [eisers] worden toegewezen. Nu die vorderingen worden toegewezen, heeft [eisers] geen belang meer bij zijn vordering onder I, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten5.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [eisers] heeft ook nakosten gevorderd. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De voorzieningenrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
5.10.
De kosten aan de zijde van [eisers] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 1.755,00.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
heft op de door [gedaagde] ten laste van [eisers] uit hoofde van het verstekvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 november 2022, hersteld bij vonnis van 29 november 2022, in de zaak met nummer C/08/288210 / KG ZA 22-243 gelegde executoriale beslagen onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V. en de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A.,
6.2.
heft op de dwangsommen zoals opgelegd in genoemd verstekvonnis,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Koene op 8 september 2023. (DG)