ECLI:NL:RBOVE:2023:3666

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
C/08/299110 / KG ZA 23-129
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en levering van een woning in het kader van een beëindigde affectieve relatie met executiemaatregelen

In deze zaak hebben partijen A en B, die een beëindigde affectieve relatie hebben, gezamenlijk een woning in eigendom verkregen. Partij A vordert dat partij B meewerkt aan de verkoop van de woning, terwijl partij B eerst zelf de woning en de bijbehorende hypothecaire lening wil overnemen. Partij A heeft executiemaatregelen getroffen op basis van een schuld van partij B aan partij A, vastgelegd in een notariële akte. In reconventie vordert partij B de schorsing van deze executiemaatregelen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van partij A toe, maar geeft partij B enige respijt voordat hij moet meewerken aan de verkoop en levering van de woning. De vorderingen van partij B worden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van partij A zwaarder wegen, gezien de langdurige onduidelijkheid over de overname van de woning door partij B. De voorzieningenrechter stelt een termijn voor partij B om een definitieve financiering te verkrijgen, waarna de verkoop van de woning kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/299110 / KG ZA 23-129
Vonnis in kort geding van 12 september 2023
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. C. Kamp-Wiggers te Leek,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 juli 2023;
- de producties 1 t/m 21 van [partij B];
- de producties 22 t/m 25 van [partij B];
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie;
- de producties 7 t/m 11 van [partij A];
- de producties 12 en 13 van [partij A];
- de producties 26 t/m 31 van [partij B];
- de mondelinge behandeling van 8 augustus 2023, ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
[partij A] heeft tijdens de zitting bezwaar gemaakt tegen toelating van de producties 26 t/m 31 van [partij B], omdat deze volgens [partij A] te laat zijn ingediend. De voorzieningenrechter gaat aan dit bezwaar voorbij, alleen al omdat de producties louter correspondentie tussen de advocaten van partijen betreffen en dus voor [partij A] bekende stukken zijn. Van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging is dan ook niet gebleken. De voorzieningenrechter acht de producties van [partij B] toelaatbaar.
1.3.
Tijdens de zitting is overleg gevoerd over een minnelijke regeling. Na de schorsing is een proces-verbaal opgemaakt waarin de door partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd. De zaak is vervolgens op verzoek van partijen twee weken aangehouden in afwachting van een beslissing van de Rabobank op het financieringsverzoek van [partij B]. Op 22 augustus 2023 heeft mr. Kamp-Wiggers namens [partij A] laten weten dat de beslissing van de Rabobank nog immer niet is genomen en wordt verwijzend naar de afspraken in het proces-verbaal gevraagd vonnis te wijzen. Bij brief van 23 augustus 2023 heeft mr. Kroon-Jongbloed namens [partij B] daartegen geprotesteerd en verzocht om de zaak aan te houden en een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen. Bij brief van 24 augustus 2023 heeft [partij A] daartegen bezwaar gemaakt en wederom gevraagd vonnis te wijzen. Gelet op deze brieven heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat partijen er niet in slagen de door hen overeengekomen regeling tot beëindiging van de zaak te verwezenlijken en heeft hij bepaald dat hij vonnis zal wijzen. Na vonnisbepaling is nog een brief van [partij B] van 29 augustus 2023 ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 13.3 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie zal de voorzieningenrechter geen kennis nemen van dat bericht. De voorzieningenrechter zal verder de bijlage in de brief van [partij A] van 24 augustus 2023 buiten beschouwing laten, zodat [partij B] niet meer in de gelegenheid hoeft te worden gesteld daarop te reageren.

2.Samenvatting

2.1.
[partij A] en [partij B] hebben gedurende hun – inmiddels beëindigde - affectieve relatie een woning in gezamenlijk eigendom verkregen. [partij A] vordert in conventie dat [partij B] zal meewerken aan de verkoop van de woning. [partij B] wil eerst proberen zelf de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening over te nemen. [partij A] heeft ondertussen jegens [partij B] executiemaatregelen getroffen op basis van een schuld die [partij B] aan [partij A] heeft, zoals vastgelegd in een notariële akte. [partij B] vordert in reconventie de executie te schorsen en te staken. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [partij A] toe, maar gunt [partij B] nog enig respijt alvorens hij moet meewerken aan de verkoop en levering van de woning. De vorderingen van [partij B] worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben gedurende ongeveer zes jaren een affectieve relatie gehad.
3.2.
In de periode van 1 november 2019 tot medio november 2021 hebben partijen samengewoond in de woning aan de [adres 1], waarvan [partij B] (volledig) eigenaar was.
3.3. Op 29 januari 2020 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten.
3.4.
Ook op 29 januari 2020 hebben partijen een notariële akte schuldbekentenis voor een bedrag van € 100.000,- laten passeren. Uit deze akte is, voor zover van belang, het volgende opgenomen, waarbij ondergetekende sub 1 en ondergetekende sub 2 hebben te gelden als respectievelijk [partij B] en [partij A]:
SCHULDBEKENTENISDe ondergetekende sub 1 verklaart dat hij wegens geleende gelden schuldig is aan de ondergetekende sub 2 een bedrag grooteenhonderdduizend euro (€ 100.000,00), welk bedrag door de ondergetekende sub 1 in casu quo zal worden aangewend voor de verbouwing (en inrichting) van de hem in eigendom toebehorende woning aan de [adres 2].
3.5.
Op 1 november 2021 zijn partijen gezamenlijk eigenaar geworden van de woning aan de [adres 3] (hierna: de woning). De koopsom van de woning bedroeg € 1.130.000,-. Ter financiering van de aankoop van de woning zijn partijen gezamenlijk een hypothecaire geldlening aangegaan bij de Rabobank.
3.6.
Op 2 december 2021 heeft [partij B] de woning aan de [adres 2] verkocht aan een derde. De restschuld bedroeg € 100.000,- en is door partijen meegefinancierd in de gemeenschappelijke hypotheek ter hoogte van € 1.268.000,-.
3.7.
In oktober 2022 is de relatie tussen partijen beëindigd en op 26 oktober 2022 heeft [partij A] de woning verlaten. [partij A] woont sindsdien met haar twee kinderen in een huurwoning.
3.8.
Op 17 april 2023 hebben partijen met elkaar een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze vaststellingsovereenkomst luidt als volgt:
PARTIJEN VERKLAREN HET VOLGENDE MET ELKAAR TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:1 Partijen behoort in mede-eigendom toe de onroerende zaak staande en gelegen aande [adres 3] (…).
2 De in artikel 1 genoemde onroerende zaak wordt met gesloten beurzen toegedeeldaan de man, onder opschortende voorwaarden, zoals omschreven in artikel 5.
3 Op de genoemde onroerende zaak rust een schuld uit hoofde van hypothecairegeldlening, afgesloten bij de Rabobank (…). De restant hoofdsom van dezehypothecaire geldlening bedraagt thans € 1.228.411,50. Vanaf de datum waarop dehierna te noemen akte van verdeling wordt verleden neemt de man op zich bijuitsluiting van de vrouw alle uit deze hypothecaire geldlening voortvloeiendeverplichtingen als eigen schuld te voldoen.
4 Partijen verschillen van mening over de hoogte van de taxatiewaarde van deonroerende zaak genoemd in artikel 1. Ter beëindiging van onzekerheid c.q.geschillen hieromtrent zijn partijen overeengekomen dat de waarde van deonroerende zaak gelijk is aan de restant hoofdsom van de hypothecaire lening, zodatde verdeling van de woning met gesloten beurzen plaatsvindt. Naast de verdelingvan de onroerende zaak en de daarop rustende hypothecaire geldlening genoemd inartikel 3, hebben partijen diverse vorderingen over- en weer op elkaar welkeverband houden met de beëindiging van de samenleving en de daarmee verbandhoudende kosten. Partijen zijn ter zake een “packagedeal” overeengekomen dieonlosmakelijk onderdeel uitmaakt van verdeling van onroerende zaak, detaxatiewaarde daarvan en verdere afspraken over de hypothecaire geldleninggenoemd in artikel 6. De inhoud van de packagedeal wordt in de volgende artikelennader omschreven.
5 Toedeling van de onroerende zaak genoemd in artikel 1 aan de man geschiedt onderde volgende opschortende voorwaarden:- De onder artikel 3 genoemde hypotheeknemer ontslaat de vrouw uit haarhoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hiervoor genoemdehypothecaire geldlening;- Het bij de hypotheeknemer (Rabobank) afgesloten rentecontract wordtgesplitst in die zin dat de vrouw een deel van dit rentecontract “meeneemt”tot € 400.000,- zoals in artikel 6 opgenomen;- De eigendomsoverdracht middels het passeren van een notariëleleveringsakte ten overstaan van de notaris overeenkomstig artikel 8 aan deman, vindt plaats op uiterlijk 1 juni 2023 of een andere door partijen vast testellen datum (eerder of later);- De man betaalt de vrouw een bedrag van € 20.000,00 zodanig dat ditbedrag, uiterlijk één dag vóór het passeren van de notariële verdelingsaktebijgeschreven is op het bankrekeningnummer (…) ten name van de vrouw.
6 Partijen zijn ter zake van de hypothecaire geldlening genoemd in artikel 3overeengekomen dat de vrouw de gunstige voorwaarden ter zake het rentecontractvoor een deel ad € 400.000,00 “mee mag nemen”. Het bij de Rabobank afgeslotenrentecontract (met gunstige voorwaarden) voorziet in een “verhuisregeling”, die hetmogelijk maakt om het rentecontract mee te nemen of te verdelen. De man behoudthet restantdeel van het rentecontract onder dezelfde voorwaarden, en zorgt voorherfinanciering van het gedeelte van de hypothecaire geldlening ad € 400.000,00hetwelk de vrouw zal meenemen. Partijen verplichten zich alle door dehypotheeknemer ter zake verlangde stukken te ondertekenen en ook overigens hunmedewerking te verstrekken teneinde mogelijk te maken dat de vrouw hetrentecontract voor het afgesproken gedeelte van € 400.000,00 kan “meenemen”. Deeventuele kosten die worden gemaakt voor het meenemen van het rentecontractdoor de vrouw, komen voor haar rekening.
7 Indien uiterlijk 1 juni 2023 of een andere door partijen vast te stellen datum (eerderof later) niet aan één van de in artikel 5 genoemde opschortende voorwaarden zalzijn voldaan, zullen partijen de onroerende zaak genoemd onder artikel 1 zo spoedigmogelijk te koop zetten. Partijen zullen dan beiden hun best doen voor verkoopbespoedigende handelingen, dit teneinde een zo goed mogelijke opbrengst terealiseren. In dat geval komen de afspraken met betrekking tot de “packagedeal”vervallen.
8 Partijen geven hierbij opdracht aan Anno notarissen (…), teneinde de akte van verdeling enlevering van de woning conform bovenstaande op te stellen. De kosten ter zake de akte vanverdeling zullen door partijen gezamenlijk worden gedragen. De kosten die gemoeid gaanmet betrekking tot de hypothecaire stukken ter zake de toedeling van de hiervoor genoemdewoning draagt de man.
9 Alle lasten van de woning, dit tot het moment dat de woning aan de man toegescheiden is,worden door de man gedragen, waaronder dus ook vallen hypotheekrente, aflossing,eigenaarslaten, gebruikerslasten, dit zonder enige verrekening.
10 Partijen hebben over en weer vorderingen op elkaar, welke vorderingen zowel voor watbetreft het bestaan van de vorderingen als ook de hoogte daarvan, over en weer (deels)betwist worden. Deze vorderingen betreffen in ieder geval:- vordering van de vrouw op de man, danwel van de man op de vrouw ter zake vanmogelijke over- of onderwaarde afhankelijk van ieders standpunten met betrekkingtot de waarde van de onroerende zaak genoemd in artikel 1;- vordering van de vrouw op de man ter zake de onderwaarde van de onroerendezaak te [locatie] aan de [adres 1] welke onderwaarde werd meegefinancierdin de huidige hypothecaire geldlening genoemd in artikel 3;- vordering van de vrouw op de man ter zake een akte schuldbekentenis d.d.29 januari 2020 ter hoogte van € 100.000,00;- vordering van de vrouw op de man terzake woningverbeteringen en overige uithaar privévermogen voldane investeringen in of met betrekking tot de onroerendezaak genoemd in artikel 1;- vordering van de vrouw op de man ter zake van gestelde juridische kosten die zijvoor de man heeft betaald;- vordering van de man op de vrouw ter zake aflossingen op de hypothecairegeldlening genoemd onder artikel 3;- vordering van de man op de vrouw ter zake van verrekening van kosten van dehuishouding ten tijde van de samenwoning in de onroerende zaak te Emmen aan deSleedoorn (…).
11 Omdat partijen met elkaar van mening verschillen over de hoogte en juistheid van deze(gepretendeerde) vorderingen over en weer, zijn zij ter beëindiging van onzekerheid c.q.geschillen omtrent de te betalen bedragen met elkaar overeengekomen dat de man aan devrouw ter zake tegen finale kwijting zal voldoen een totaalbedrag van € 75.000,-. Dit artikelis een vaststellingsovereenkomst.
12 Partijen zijn overeengekomen dat het in artikel 11 genoemde totaalbedrag van € 75.000,00door de man aan de vrouw , plaatsvindt in 3 termijnen, welke termijnbedragen zijn: 1stetermijn € 20.000,00; 2de termijn € 27.5000,00: 3de termijn € 27.500,00. De 1ste termijn van€ 20.000,-- wordt overeenkomstig artikel 5 door de man aan de vrouw voldaan uiterlijk ééndag voor het passeren van de notariële akte van verdeling en levering van de woning,overeenkomstig artikel 8. Met betrekking tot het alsdan resterende bedrag ad € 55.000,00 –bestaande uit de 2de en 3de termijnen van ieder grootte van ieder € 27.500,00 – zijn partijenovereengekomen dat zij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk direct voorafgaand aan depassering van de akte van verdeling en levering genoemd in artikel 8, een notariële akte vanschuldbekentenis zullen laten opstellen, welke akte door beide partijen getekend, en tenoverstaan van de notaris gepasseerd zal worden. In deze akte zal worden opgenomen dat deman aan de vrouw verschuldigd is een bedrag groot € 55.000,00, welk bedrag de man dientte voldoen in twee termijnen van € 27.500,00 waarvan de eerste termijn vervalt uiterlijkbinnen één jaar na het passeren van de notariële verdelingsakte en de tweede termijn vervaltuiterlijk twee jaar na het passeren van de notariële verdelingsakte. De overige bepalingenuit de schuldbekentenis d.d. 29 januari 2020 (bij partijen wel bekend), welke aldaar staanonder het kopje bepalingen met betrekking tot de geldlening worden eveneens opgenomen indeze notariële akte. De kosten terzake de akte schuldbekentenis komen voor rekening van devrouw. De vrouw zal direct na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst opdrachtgeven aan de in artikel 8 genoemde notaris (…) om deze notariële akte terzakeschuldbekentenis conform bovenstaande op te stellen en zo snel als mogelijk te latenpasseren. Partijen verplichten zich vervolgens dan ook om deze akte zo spoedig mogelijk teondertekenen en alle benodigde medewerking terzake te verstrekken, zodat de akte, conformbovenstaande, zo spoedig als mogelijk,, doch uiterlijk direct voorafgaand aan de akte vanlevering genoemd in artikel 8 gepasseerd zal worden.
13 Partijen komen overeen dat de nieuwe akte van schuldbekentenis genoemd onder artikel 12,in de plaats komt van de akte schuldbekentenis d.d. 29 januari 2020 ter hoogte van€ 100.000,00, en door de vrouw aan de man volledige kwijting en vrijwaring wordt verleendter zake van de akte van schuldbekentenis d.d. 29 januari 2020.
14 Partijen hebben met betrekking tot de IB-teruggave hypotheekrenteaftrek 2021 en 2022afgesproken dat aan de financieel adviseur van partijen, die de belastingaangifte verzorgt,uiterlijk binnen één week na ondertekening van deze overeenkomst wordt medegedeeld datde IB teruggave 2021 en 2022 voor zover betrekking hebbend op de hypotheekrenteaftrektussen partijen 50%-50% verdeeld zal worden.
Kwijting en vrijwaring
15. Partijen verklaren hierbij dat door uitvoering van deze overeenkomst, zij vervolgens niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar over en weer algehele finale kwijting verlenen.
(…)
3.9.
Op 5 juli 2023 heeft [partij A] op basis van de notariële akte van 29 januari 2020 executoriaal beslag laten leggen op de woning.
3.10. Op 14 juli 2023 heeft [partij A] executoriaal derdenbeslag laten leggen op de aandelen van de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V., de onderneming van [partij B].

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, [partij B] te veroordelen om:
opdracht te geven aan makelaarskantoor [bedrijf 2] te [vestigingsplaats] tot
verkoop van de woning, waarbij de door de makelaar geadviseerde verkoopprijs
bindend zal zijn en te bepalen dat als [partij B] weigert zijn medewerking te verlenen
aan de overeenkomst van opdracht, dit vonnis in de plaats treedt van de door
[partij B] daartoe te verrichten rechtshandelingen, waarbij partijen zich wat betreft de
vraag- en laatprijs dienen te conformeren aan de adviezen van de makelaar;
de makelaar te ontvangen in de woning en toegang te geven tot alle vertrekken
van de woning, zodat de makelaar de woning van binnen en van buiten kan opnemen;
de makelaar in bezit te stellen van de sleutels van de woning, opdat de makelaar
de woning en alle verdere vertrekken in de woning kan betreden;
de fotograaf te ontvangen in de woning en toegang te geven tot alle vertrekken
van de woning, zodat de fotograaf (in opdracht van de makelaar) de woning van
binnen en van buiten kan fotograferen;
alle medewerking te verlenen aan het (laten) verrichten van volgens de makelaar
noodzakelijke werkzaamheden, waaronder schoonmaakwerkzaamheden en
tuinonderhoud in en rondom de woning, dit op kosten van [partij B] alwaar het
schoonmaakwerkzaamheden en/of regulier tuinonderhoud betreft;
zodra er een kandidaat-koper is die bereid is een prijs te betalen die de makelaar
aanvaardbaar acht, mee te werken aan de totstandkoming van de koopovereenkomst met bepaling dat, zo [partij B] weigert zijn medewerking te verlenen aan de ondertekening van de koopovereenkomst (op de gebruikelijke wijze, door de ingeschakelde makelaar gehanteerde voorwaarden) dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring van [partij B];
zodra er een koopovereenkomst tot stand is gekomen en een akte van levering
door de notaris is opgesteld, zijn medewerking te verlenen aan het notarieel
transport met bepaling dat, voor het geval [partij B] weigert zijn medewerking aan de
levering van de woning aan de koper te verlenen, dit vonnis in de plaats treedt van
de vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van [partij B];
uiterlijk 1 week voor de levering van de woning aan de koper, de woning te
ontruimen met al de zijnen en al het zijne en ontruimd te houden, met afgifte van de sleutels in dat geval aan [partij A], met bepaling dat [partij A] alsdan gerechtigd zal
zijn om de woning te laten ontruimen en eventueel persoonlijke eigendommen van
[partij B] die hij zou hebben achtergelaten, af te voeren op kosten van [partij B];
te bepalen dat [partij B] de helft van de makelaarskosten voor zijn rekening zal
nemen;
indien [partij B] geen medewerking verleent aan alle feitelijke handelingen die redelijkerwijs nodig zijn om tot een zo hoog mogelijke verkoopprijs van de woning te komen (zie 4.1.5), door alle redelijke aanwijzingen daartoe van de makelaar op te volgen, een dwangsom te betalen van € 5.000,- per keer dat [partij B] niet aan deze veroordeling voldoet, dit met een maximum van € 100.000,-;
zijn volledige medewerking te geven ter zake het verdelen van het rentecontract bij de Rabobank in die zin dat [partij B] er aan dient mee te werken dat [partij A] na verkoop van de woning een deel van het rentecontract meeneemt, dit tot minimaal de helft van de hoogte van de huidige hypothecaire geldlening en te bepalen dat, als [partij B] weigert zijn medewerking ter zake te verlenen, dit vonnis in de plaats treedt van een door [partij B] terzake eventueel te verrichten rechtshandeling; en
althans zodanige beslissingen te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht.
4.2.
[partij B] heeft verweer gevoerd.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[partij B] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
de (verdere) tenuitvoerlegging van de notariële schuldbekentenis van 29 januari
2020 en alle executiemaatregelen te schorsen, totdat in rechte onherroepelijk vast is
komen te staan dat [partij A] het recht toekomt om de notariële schuldbekentenis
jegens [partij B] ten uitvoer te leggen;
[partij A] te gebieden geen nadere (of verdere) executiemaatregelen te nemen en de
tenuitvoerlegging gestaakt te houden jegens [partij B], totdat in rechte onherroepelijk
vast is komen te staan dat aan [partij A] het recht toekomt om de notariële
schuldbekentenis jegens [partij B] ten uitvoer te leggen, op straffe van verbeurte van
een dwangsom van ter hoogte van € 5.000,- per keer dat [partij A] niet aan deze
veroordeling voldoet, met een maximum van € 100.000,-.
[partij A] te veroordelen in de proces- en nakosten en de wettelijke rente daarover.
4.5.
[partij A] heeft verweer gevoerd.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Spoedeisend belang
5.1.
[partij B] heeft betwist dat [partij A] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Voorop staat dat deelgenoten in beginsel niet van elkaar kunnen verlangen dat de onverdeeldheid tegen hun zin voortduurt. De spoedeisendheid van de vorderingen van [partij A] vloeit daarmee voort uit de aard van het geschil. Daarnaast heeft [partij A] verklaard dat zij in overleg met haar verhuurder niet nog een lange periode in haar huidige huurwoning kan blijven wonen. De voorzieningenrechter gaat dan ook over tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
[partij B] dient mee te werken aan de verkoop en levering van de woning
5.2.
[partij A] heeft – kort gezegd – gevorderd [partij B] te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde middels tussenkomst van makelaar [bedrijf 2] tegen een door de makelaar geadviseerde vraagprijs, op straffe van een dwangsom (zie 4.1.1 tot en met 4.1.10). Vooropgesteld wordt dat met betrekking tot de woning tussen partijen sprake is van een gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 lid 1 BW. Ingevolge artikel 3:178 lid 1 BW kan een ieder van de deelgenoten in beginsel te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen. Op grond van de onderlinge verhouding van partijen als deelgenoten die wordt beheerst door de aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, is [partij A] verplicht om [partij B], alvorens de woning in de verkoop gezet wordt, behoorlijk in de gelegenheid te stellen de woning voor een reële waarde over te nemen.
5.3.
Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst van 17 april 2023 onder meer afspraken gemaakt over de toedeling van de woning aan [partij B]. Partijen hebben daarbij afgesproken dat [partij B] tot uiterlijk 1 juni 2023 of een andere door partijen vast te stellen datum de tijd kreeg om de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening over te nemen onder een aantal opschortende voorwaarden (art. 5), zoals het ontslag van [partij A] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekverstrekker. Als aan de voorwaarden niet (tijdig) zou zijn voldaan, dan is het de bedoeling dat partijen de woning zo spoedig mogelijk te koop zullen zetten (art. 7). In de conclusie van antwoord in conventie stelt [partij B] een beslissing van de Rabobank binnen een termijn van dertien werkdagen te rekenen vanaf 26 juli 2023 in het vooruitzicht. [partij B] heeft dat ter zitting van 8 augustus 2023 nog eens bevestigd door te verklaren dat de Rabobank uiterlijk 11 dan wel 14 augustus 2023 een beslissing zal nemen. Deze zal positief zijn, aldus [partij B]. Gelet hierop hebben partijen de voorzieningenrechter verzocht de zaak tot 22 augustus 2023 aan te houden in afwachting van een beslissing van de Rabobank. Op 22 augustus 2023 heeft [partij B] een document overgelegd van de Rabobank. Daaruit is op te maken dat de Rabobank, voordat zij op het financieringsverzoek kan beslissen, een door beide partijen ondertekende overeenkomst wenst te ontvangen met daarin afspraken over de overname van de woning door [partij B]. [partij B] verlangt nu van [partij A] dat zij haar handtekening zet onder een concept akte van verdeling van 24 april 2023. [partij A] weigert dat omdat daarin volgens haar onjuistheden staan en ten onrechte wordt verwezen naar de vaststellingsovereenkomst van 17 april 2023, omdat een groot deel van de afspraken uit die vaststellingsovereenkomst inmiddels zijn ingehaald door de vaststellingsovereenkomst ter zitting van 8 augustus 2023. Wat hiervan verder ook zij, de voorzieningenrechter constateert dat er op dit moment nog geen sprake is van een onvoorwaardelijke positieve beslissing van de Rabobank op het financieringsverzoek van [partij B]. Het is [partij B] tot op heden niet gelukt de woning over te nemen, terwijl hij daarvoor ruim de tijd heeft gehad. Van [partij A] kan daarom niet meer worden gevergd dat zij het onverdeeld laten van woning en haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld voor onbepaalde tijd nog langer laat voortduren. Dit betekent dat partijen de woning dienen te verkopen. De voorzieningenrechter overweegt nog dat in de vaststellingsovereenkomst tussen partijen van 8 augustus 2023 slechts een verplichting voor [partij B] tot medewerking aan verkoop van de woning opgenomen is, indien de Rabobank diens financieringsverzoek afwijst en dat de Rabobank een dergelijke beslissing niet genomen heeft. Het uitblijven een positieve beslissing van de Rabobank is echter doorslaggevend in dit kort geding, omdat daarmee de onzekerheid over het overnemen van de woning door [partij B] blijft bestaan en [partij A] vastgehouden wordt in een door haar ongewenste gemeenschap.
5.4.
De voorzieningenrechter acht een veroordeling tot medewerking aan de verkoop van de woning op zijn plaats. Dit betekent dat het gevorderde met betrekking tot de verkoop en levering van de woning wordt toegewezen, met inachtneming van het volgende.
5.5.
[partij A] wil de woning te koop zetten met gebruikmaking van de diensten van makelaar [bedrijf 2] te Oosterhesselen. [partij B] heeft hiertegen bezwaar gemaakt met als argument dat deze makelaar in het verleden voor [partij A] werkzaamheden heeft verricht en hij daarom partijdig zou zijn. Het enkele feit dat deze makelaar in het verleden werkzaamheden voor [partij A] heeft verricht betekent echter nog niet dat makelaar [bedrijf 2] de verkoop van de woning niet naar behoren zal kunnen doen. Bovendien hebben partijen ter zake van de verkoop hetzelfde belang, namelijk het realiseren van een zo hoog mogelijke verkoopprijs. Van een tegengesteld belang is dus geen sprake. De voorzieningenrechter zal daarom [partij B] veroordelen de verkoopopdracht aan makelaar [bedrijf 2] te geven, waarbij de door de makelaar geadviseerde verkoopprijs bindend zal zijn.
5.6.
[partij B] zal worden veroordeeld alle medewerking te verlenen aan het (laten) verrichten van volgens de makelaar noodzakelijke werkzaamheden, waaronder schoonmaakwerkzaamheden en tuinonderhoud in en rondom de woning. [partij A] heeft gevorderd dat [partij B] de daarmee gepaard gaande kosten zal moeten dragen, maar op grond van artikel 3:172 BW zijn [partij A] en [partij B] als gezamenlijke eigenaren beiden verantwoordelijk voor de kosten. De vordering van [partij A] op dit punt is daarom in zoverre toewijsbaar.
5.7.
[partij A] vordert ontruiming van de woning uiterlijk één week voor de levering van de woning aan de koper. [partij B] vindt die termijn niet redelijk gelet op zijn thuiswonende kinderen en kantoor aan huis en hij voert daarnaast aan dat hij nu feitelijk wordt gedwongen met iedere leveringstermijn akkoord te gaan. De voorzieningenrechter zal de termijn voor het verlaten en ontruimen van de woning in redelijkheid bepalen op 48 uur voor de levering van de woning aan een derde en zal de ontruiming toewijzen per die datum. Weliswaar klopt de stelling van [partij B] dat hij nu feitelijk wordt gedwongen met iedere leveringstermijn akkoord te gaan, maar de voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat [partij B] al geruime tijd in de gelegenheid is geweest om de woning over te nemen. Bovendien moet het verkooptraject nog in gang worden gezet en daar is ook tijd mee gemoeid. [partij B] heeft daarna nog eens voldoende tijd om zich voor te bereiden op een mogelijk aanstaande ontruiming. De door [partij A] gevorderde veroordeling van [partij B] tot betaling van de ontruimingskosten zal worden afgewezen, omdat die kosten nog niet zijn gemaakt en nog niet vast staat dat deze kosten zullen worden gemaakt. De vordering is daarom in zoverre toewijsbaar.
5.8.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de onder 4.1.1, 4.1.6 en 4.1.7 genoemde door [partij B] te verrichten (rechts)handelingen.
5.9.
Oplegging van een dwangsom ten aanzien van de vordering onder 4.1.10 is passend en geboden omdat aannemelijk is dat [partij B], in het bijzonder gelet op zijn herhaalde stelling dat hij zo snel mogelijk groen licht zal krijgen van de Rabobank en daarmee klaarblijkelijk persisteert in de mogelijkheid de overname van de woning te willen bewerkstelligen, medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan een derde zal weigeren. Hierbij wordt opgemerkt dat [partij B], indien hij meewerkt aan verkoop en levering van de woning, geen last zal hebben van de dwangsomveroordeling.
Niettemin krijgt [partij B] nog wel enig respijt5.10. Gelet op de herhaalde stelling van [partij B] dat de financiering zo goed als rond is in samenhang met het in de hiervoor onder 1.3. genoemde brief van 23 augustus 2023 opgenomen bericht van de Rabobank dat het dossier van het financieringsverzoek van [partij B] na ontvangst van een getekende (concept)akte van verdeling naar de “tweede acceptatie” gezonden kan worden, zal de voorzieningenrechter [partij B] tot 2 oktober 2023 in de gelegenheid stellen een definitieve en ondertekende financieringsofferte te verkrijgen, waaruit blijkt dat hij het aandeel van [partij A] kan overnemen. Als [partij B] daarin slaagt gaat de verkoop niet door. De voorzieningenrechter verwacht van [partij A] dat zij haar medewerking verleent aan formaliteiten die vervuld moeten worden voor het verkrijgen van de financiering door [partij B], zoals het verstrekken van een verklaring dat [partij A] akkoord is met toedeling van het huis aan [partij B]. Voor het geval [partij B] hierin niet slaagt, zal hij worden veroordeeld mee te werken aan de verkoop van de woning, conform de vorderingen 4.1.1 tot en met 4.1.10 van [partij A], op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
Rentecontract
5.11.
[partij A] vordert verder dat [partij B] veroordeeld zal worden mee te werken aan het verdelen van het rentecontract bij de Rabobank (zie 4.1.11), in die zin dat [partij A] na verkoop van de woning een deel van het rentecontract wil meenemen, dit tot minimaal de helft van de hoogte van de huidige hypothecaire geldlening. Deze vordering is onvoldoende onderbouwd, alleen al omdat het rentecontract niet is overgelegd. Bovendien biedt het wettelijke verdelingsregime (art. 3:166 BW e.v.) evenmin een grondslag voor verdeling van een rentecontract. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
in reconventieSpoedeisend belang
5.12.
[partij B] heeft spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening. Bij executiegeschillen vloeit het spoedeisend belang in beginsel uit de aard van het gevorderde voort. Er zijn geen omstandigheden gebleken die reden vormen om daarover in dit geval anders te oordelen.
Executiemaatregelen
5.13.
[partij B] vordert veroordeling van [partij A] de (verdere) tenuitvoerlegging van de notariële schuldbekentenis van 29 januari 2020 en alle executiemaatregelen te schorsen.
5.14. De grosse van een dergelijke authentieke akte heeft executoriale kracht (artikel 430 Rv). De akte geeft de schuldeiser dan ook de bevoegdheid om zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst de in die akte vermelde aanspraak met dwangmiddelen ten uitvoer te leggen op het vermogen van zijn schuldenaar. Gelet op het verstrekkende en ingrijpende karakter van deze bevoegdheden valt het bestaan daarvan alleen te aanvaarden indien de vordering waarvoor deze is verleend met voldoende bepaaldheid in de titel is omschreven. Een authentieke akte levert daarom alleen een executoriale titel in de zin van artikel 430 Rv op indien deze betrekking heeft op vorderingen die op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaan en in de akte zijn omschreven, of op toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte al bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. Voorshands oordelend voldoet de notariële akte van 29 januari 2020 aan deze eisen. In de akte is immers duidelijk de overeenkomst van geldlening vermeld die voor de verbouwing (en inrichting) van de aan [partij B] in eigendom toebehorende woning aan de [adres 2] aan [partij B] is verstrekt. Tussen partijen is dit ook niet in geschil.
5.15.
[partij B] verzet zich tegen executie op basis van deze notariële akte. De vraag is wat, bij verzet tegen die executie, het door de executierechter te hanteren toetsingskader is. De voorzieningenrechter zoekt daarvoor aansluiting bij het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:4769), dat verwijst naar arresten van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) onderscheidenlijk 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688). Het hof overweegt onder meer in genoemd arrest [rov 4.7 (deels) tot en met 4.10]:

De Hoge Raad maakt onderscheid tussen de executie op basis van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat en de executie waarbij tegen dat vonnis geen rechtsmiddel meer openstaat.
Het hof sluit voor de executie op basis van een authentieke akte aan bij de executie op basis van een toewijzend vonnis waartegen een rechtsmiddel nog openstaat. Bij de executie op basis van een authentieke akte kan de geëxecuteerde immers aan de rechter nog voorleggen dat, zijns inziens, de onderliggende rechtsverhouding niet (meer) bestaat. Van deze vraag naar het bestaan van het vorderingsrecht moet worden onderscheiden de vraag of de executie op basis van een in een vonnis of authentieke akte vastgestelde vordering op zich rechtmatig is. Hoewel het antwoord op die te onderscheiden vragen kan samenhangen is hier slechts de laatste vraag aan de orde. De vraag of de onderliggende vordering bestaat moet als eenmaal een executoriale titel is verkregen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de executie als zodanig buiten beschouwing blijven, tenzij sprake is van een kennelijke misslag van feitelijke of juridische aard in het te bestrijden vonnis of, in dit geval, de authentieke akte. De bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de executie op basis van een authentieke akte te hanteren maatstaven laten zich dan als volgt weergegeven.
Ten eerste dient de schuldeiser belang te hebben bij (het doorzetten van) de executie. Ten tweede moeten de belangen van de executerende schuldeiser en de geëxecuteerde worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Het belang van de schuldeiser bij uitwinning moet zwaarder wegen dan dat van de schuldenaar bij het achterwege laten van de executie. Ten derde weegt in belangrijke mate mee dat de wetgever aan de schuldeiser wiens vordering is gebaseerd op een authentieke akte het recht van executie heeft willen verlenen. Ten vierde dient de kans van het slagen van een procedure waarin het bestaan van de vordering wordt bestreden in het executiegeding buiten beschouwing te blijven, tenzij sprake is van een kennelijke misslag van feitelijke of juridische aard. Uitgangspunt is dus dat de executie op basis van een authentieke akte in beginsel uitvoerbaar is en dat afwijking daarvan slechts gerechtvaardigd is door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de geëxecuteerde bij het behoud van de bestaande toestand, ondanks dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van executerende schuldeiser bij (het doorzetten van) de executie. De daarbij aan te voeren feiten hoeven geen nieuwe feiten en omstandigheden te zijn.”5.16. Dat [partij A] belang heeft bij executie van de notariële akte van 29 januari 2020 op [partij B] staat buiten kijf. [partij A] heeft op grond van die akte een aanzienlijke vordering op [partij B] die al geruime tijd onbetaald is gebleven. Door de tenuitvoerlegging van de notariële akte op [partij B] kan zij deze vordering verhalen. Het belang van [partij B] is daarentegen onvoldoende helder, nog daargelaten of hij überhaupt een belang heeft. [partij B] stelt namelijk enerzijds in zijn conclusie van eis in reconventie dat het executiebeslag bij de Rabobank als hypotheekhouder van de woning een negatieve invloed zou kunnen hebben op de lopende financieringsaanvraag en de beslissing daarop. [partij B] heeft anderzijds ter zitting desgevraagd geantwoord dat de aangekondigde executieveiling van de woning geen negatieve invloed heeft op de beslissing van de Rabobank op zijn financieringsverzoek. Verder heeft [partij B] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aangekondigde executieveiling door de Rabobank als gevolg van de beslaglegging, alvorens op het financieringsverzoek zal worden beslist, doorgezet zal worden. De stelling van [partij B] dat hij als gevolg van het derdenbeslag op de aandelen van zijn onderneming niet meer aan zijn maandelijkse hypothecaire verplichtingen kan voldoen, is zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk geworden. Al met al wegen de belangen van [partij A] bij het voortzetten van de door haar begonnen executie zwaarder dan die van [partij B] bij schorsing van de executiemaatregelen.
5.17.
[partij B] heeft ten slotte aangevoerd dat tenuitvoerlegging van de notariële akte misbruik van bevoegdheid ex artikel 3:13 BW oplevert. Volgens [partij B] hebben partijen in de vaststellingsovereenkomst van 17 april 2023 nadere afspraken gemaakt die schuldbekentenis uit de notariële akte van 29 januari 2020 vervangen. De notariële schuldbekentenis kan dus niet meer afgedwongen worden en is dus niet meer aan de orde, aldus [partij B]. [partij A] heeft dat gemotiveerd betwist.
5.18.
De voorzieningenrechter volgt [partij A] in haar betwisting. Bij brief van 27 maart 2023 heeft de advocaat van [partij B] aan de advocaat van [partij A] laten weten dat het correct is dat partijen een “package deal” hebben gesloten, in die zin dat in verband met de toedeling van de woning en de regeling voor de hypothecaire lening voor de vorderingen die partijen over en weer op elkaar hebben, door [partij B] aan [partij A] tegen finale kwijting een totaalbedrag van € 75.000,- zal worden voldaan. Deze afspraken zijn vervolgens vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 17 januari 2023. Uit artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst volgt dat [partij B] tot in ieder geval 1 juni 2023 de tijd had om de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening over te nemen. [partij B] heeft de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening vandaag tot nu echter niet overgenomen en de woning is evenmin in de verkoop gezet. De voorzieningenrechter is daarom voorshands van oordeel dat de package deal is komen te vervallen en dat [partij A] zich kan beroepen op de notariële schuldbekentenis. [partij B] heeft verder gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de afspraken met betrekking tot het bedrag van € 75.000,- (art. 11 en 12 van de vaststellingsovereenkomst), waarop hij zich beroept, geen onderdeel uitmaken van de package deal. De voorzieningenrechter neemt in zijn oordeel ook mee dat partijen overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van de vaststellingsovereenkomst geen nieuwe (vervangende) akte schuldbekentenis hebben laten opstellen en passeren, terwijl het wel de bedoeling was dat partijen in het kader van hun vorderingen over en weer dat zouden doen. Ten slotte acht de voorzieningenrechter hier van belang dat partijen in hun vaststellingsovereenkomst van 8 augustus 2023 het betalen – ter finale kwijting – van een bedrag van € 75.000,00 door [partij B] aan [partij A] en het betalen van een aanvullend bedrag van € 10.000,00 (eveneens) afhankelijk gesteld hebben van de levering van de woning aan [partij B]. Alles overziende gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de notariële akte schuldbekentenis van 29 januari 2020 nog steeds tussen partijen geldt.
5.19.
[partij B] heeft ten slotte nog betoogd dat de datum van 1 juni 2023 een streefdatum is en dat hij, verwijzend naar de zinsnede “(eerder of later)” uit artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst, thans nog de tijd heeft om de overname van de woning te realiseren. De voorzieningenrechter volgt [partij B] hierin niet. De advocaat van [partij A] heeft in haar e-mail van 23 februari 2023 aan de advocaat van [partij B] medegedeeld dat, indien het [partij B] niet lukt om de woning voor 1 juni 2023 toebedeeld te krijgen, onder vrijwaring van [partij A] en onder de in de e-mail genoemde voorwaarden, die nagenoeg gelijkluidend in de vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, de woning zo snel mogelijk in de verkoop zal worden gezet. Ook wordt medegedeeld dat beide partijen hun best zullen doen voor de verkoop bespoedigende handelingen, dit teneinde een zo goed mogelijke opbrengst te realiseren, en ten slotte dat de eerder gemaakte afspraken met betrekking tot de “package deal” dan zullen vervallen en partijen alsdan dus ook het recht hebben om hun (eventuele) vorderingen volledig aan de orde te stellen/ten uitvoer te leggen. Uit de overgelegde e-mails van de advocaat van [partij B] volgt geen andere lezing van de afspraken en bovendien schrijft de advocaat van [partij B] in haar e-mail van 12 april 2023 dat [partij B] zich zorgen maakt over de voortschrijdende tijd en dat de afgesproken datum van 1 juni 2023 steeds dichterbij komt. Tegen die achtergrond is het standpunt van [partij B] niet aannemelijk en hij heeft verder geen aanknopingspunten gegeven op grond waarvan het aannemelijk is dat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst ruim drie maanden na de beoogde overnamedatum van 1 juni 2023 nog niet zijn komen te vervallen.
Conclusie
5.20.
Het voorgaande leidt tot de voorlopige conclusie dat de notariële akte schuldbekentenis van 29 januari 2020 nog steeds van toepassing is op de rechtsverhouding tussen [partij A] en [partij B]. [partij A] is dan ook op goede gronden overgegaan tot executie daarvan. Van misbruik van recht is geen sprake.
5.21.
Dit betekent dat voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat geen grond bestaat om de (verdere) tenuitvoerlegging van de notariële akte van 29 januari 2020 en de executiemaatregelen te schorsen en [partij A] te gebieden geen nadere executiemaatregelen te nemen en de tenuitvoerlegging gestaakt te houden. De vorderingen van [partij B] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.22.
Gelet op het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad, zullen de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, zoals te doen gebruikelijk worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B], tenzij deze uiterlijk op 2 oktober 2023 een definitieve toezegging van de bank dat hij de hypothecaire lening ten behoeve van de woning over kan nemen met ontslag van [partij A] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid verkrijgt en deze toezegging aan [partij A] doet toekomen, om
de verkoopopdracht voor de woning aan de [adres 3]
[adres 3] aan makelaarskantoor [bedrijf 2] te [vestigingsplaats] te geven, waarbij de
door de makelaar geadviseerde verkoopprijs bindend zal zijn en bepaalt dat, als
[partij B] weigert zijn medewerking te verlenen aan de overeenkomst van opdracht,
dit vonnis in de plaats treedt van de door [partij B] daartoe te verrichten
rechtshandelingen, waarbij partijen zich wat betreft de vraag- en laatprijs dienen te
conformeren aan de adviezen van de makelaar;
de makelaar te ontvangen in de woning en toegang te geven tot alle vertrekken
van de woning, zodat de makelaar de woning van binnen en van buiten kan
opnemen;
de makelaar in bezit te stellen van de sleutels van de woning, opdat de makelaar
de woning en alle verdere vertrekken in de woning kan betreden;
de fotograaf te ontvangen in de woning en toegang te geven tot alle vertrekken van de woning, zodat de fotograaf (in opdracht van de makelaar) de woning van binnen en van buiten kan fotograferen;
alle medewerking te verlenen aan het (laten) verrichten van volgens de makelaar noodzakelijke werkzaamheden, waaronder schoonmaakwerkzaamheden en tuinonderhoud in en rondom de woning;
zodra er een kandidaat-koper is die bereid is een prijs te betalen die de makelaar aanvaardbaar acht, medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de koopovereenkomst, waarbij, zo [partij B] weigert zijn medewerking te verlenen aan de ondertekening van de koopovereenkomst (op de gebruikelijke wijze, door de ingeschakelde makelaar gehanteerde voorwaarden) dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring van [partij B];
zodra er een koopovereenkomst tot stand is gekomen en een akte van levering door de notaris is opgesteld, medewerking te verlenen aan het notarieel transport, waarbij, voor het geval [partij B] weigert zijn medewerking aan de levering van de woning aan de koper te verlenen, dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van [partij B];
uiterlijk 48 uur voor de levering van de woning aan de koper, de woning te ontruimen met al de zijnen en al het zijne en ontruimd te houden, met afgifte van de sleutels in dat geval aan [partij A], waarbij [partij A] alsdan gerechtigd zal zijn om de woning te laten ontruimen en eventueel persoonlijke eigendommen van [partij B] die hij zou hebben achtergelaten, af te voeren;
6.2.
bepaalt dat [partij B], indien verkoop van woning aan de [adres 3] en de voorbereiding daarvan plaatsvindt zoals onder 6.1 omschreven, de helft van de makelaarskosten voor zijn rekening zal nemen;
6.3.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere dag dat hij niet aan de in 6.1.5 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
in reconventie6.4. wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie6.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023. (DG)