ECLI:NL:RBOVE:2023:3935

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
10507653 CV EXPL 23-1923
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in geschil over verbouwingswerkzaamheden en schadevergoeding

In deze zaak heeft partij A, wonende te [woonplaats 1], partij B, h.o.d.n. [bedrijf], aangesproken voor schadevergoeding na vermeende tekortkomingen in verbouwingswerkzaamheden aan zijn woning. Partij A vorderde een bedrag van € 17.512,31, te vermeerderen met rente en kosten, na een eerder verstekvonnis dat in zijn voordeel was uitgesproken. Partij B kwam in verzet tegen dit verstekvonnis en vorderde vernietiging ervan, alsook betaling van zijn openstaande facturen in reconventie. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat partij B gedeeltelijk tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Het verzet van partij B slaagde gedeeltelijk, waarbij het verstekvonnis werd vernietigd. De kantonrechter heeft partij B veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.816,26 aan partij A, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering van partij B in reconventie werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan partij A, aangezien deze gedeeltelijk in het gelijk werd gesteld. De uitspraak vond plaats op 3 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 10507653 CV EXPL 23-1923
Vonnis van 3 oktober 2023
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1] ,
oorspronkelijk eisende partij,
geopposeerde in het verzet en verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. A.M.J. van de Sande,
tegen
[partij B] h.o.d.n. [bedrijf],
wonende te [woonplaats 2] ,
oorspronkelijk gedaagde partij,
opposant in het verzet en eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij B] ,
gemachtigde: mr. C.J.P. Liefting.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van 11 april 2023;
- de verzetdagvaarding van [partij B] met eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [partij A] ;
- de mondelinge behandeling van 4 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak en het oordeel van de kantonrechter in het kort

2.1.
[partij B] heeft in opdracht van [partij A] verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [partij A] verricht. [partij A] vindt dat [partij B] een deel van de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en stelt dat hij daardoor schade heeft geleden, bestaande uit de kosten voor herstel. [partij A] heeft daarom veroordeling van [partij B] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 17.512,31, te vermeerderen met rente en kosten. De vorderingen van [partij A] zijn bij verstekvonnis toegewezen, waarvan [partij B] in verzet is gekomen. In deze verzetprocedure vordert [partij B] vernietiging van het verstekvonnis. Hij vindt dat de vorderingen van [partij A] alsnog afgewezen moeten worden. [partij B] vordert ook in reconventie betaling van zijn laatste facturen.
2.2.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat het verzet gedeeltelijk slaagt en zal het verstekvonnis vernietigen. De kantonrechter zal een deel van het door [partij A] gevorderde bedrag, ter hoogte van € 7.816,26, toewijzen en zal de vordering van [partij B] in reconventie afwijzen. De kantonrechter legt hierna uit waarom. Voor de beoordeling zijn de volgende feiten van belang.

3.De feiten

3.1.
[partij B] heeft als aannemer in opdracht van [partij A] diverse verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [partij A] verricht. De werkzaamheden hielden in het plaatsen van nieuwe kunststof kozijnen, het vervangen van de gevelbekleding en bouwwerkzaamheden ten behoeve van de aanbouw serre. Voor deze werkzaamheden zijn partijen een totale aanneemsom van € 50.000,- overeengekomen.
3.2.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is op enig moment onenigheid ontstaan tussen [partij A] en [partij B] over de kwaliteit van het werk en het nakomen van afspraken door [partij B] . Van het in totaal gefactureerde bedrag van € 55.750,98, had [partij A] op dat moment een bedrag van € 48.942,03 voldaan. De laatste twee facturen, te weten de factuur van 4 augustus 2022 voor laatste termijn van € 5.000,- en de factuur van 31 augustus 2022 voor ‘
[factuur omschrijving]’ van € 1.808,95, heeft [partij A] onbetaald gelaten. [partij A] heeft bij e-mail van 12 september 2022 het werk stilgelegd, [partij B] gewezen op de door hem geconstateerde tekortkomingen en aangegeven dat hij de openstaande facturen zou verrekenen met de geleden schade en, indien de schade de nog openstaande facturen zou overtreffen, de aanvullende schade op [partij B] zou verhalen.
3.3.
Daarop heeft [partij B] zijn gemachtigde ingeschakeld die [partij A] bij brief van 16 september 2023 heeft gesommeerd een totaalbedrag van € 12.724,30 inclusief btw te voldoen. Nadat ook [partij A] zijn gemachtigde had ingeschakeld, hebben partijen zich vervolgens gezamenlijk tot een deskundige, de heer Ter Avest van Box of Bricks, gewend om het werk van [partij B] in zijn geheel te laten beoordelen.
3.4.
Op 10 januari 2023 heeft de deskundige zijn rapport uitgebracht. De deskundige schrijft dat een deel van de werkzaamheden deugdelijk is verricht en een deel van de werkzaamheden niet. In de conclusie is onder andere het volgende opgenomen:
“Een deel van de werkzaamheden is onzorgvuldig, niet volgens montagevoorschrift of de daarvoor geldende eisen uitgevoerd”.
3.5.
Uit het rapport volgt dat de deskundige 25 gebreken (“bevindingen”) heeft geconstateerd en dat de kosten voor herstel worden geraamd op € 13.994,26 inclusief btw.
3.6.
[partij A] heeft het rapport op maandag 16 januari 2023 per e-mail aan (de advocaat van) [partij B] toegezonden en heeft daarin onder andere het volgende opgenomen:
“Uw cliënt zal de werkzaamheden zoals opgesomd in bijlage A van het rapport alsnogvoor 1 maart 2023gereed moeten hebben. Deze termijn is lang maar redelijk vanwege de begrote manuren. Om niet nog meer tijd onnodig verloren te laten gaan, dient uw cliëntvoor vrijdag 20 januari 2023aan te geven of hij bereid is alle werkzaamheden voor genoemde termijn van 1 maart a.s. uit te voeren, naar de eisen van goed en deugdelijk werk. Blijft een bevestigende reactie uit, dan zal cliënt alsnog de overeenkomst ontbinden en aanvullende schadevergoeding vorderen.”
3.7.
Op vrijdag 20 januari 2023 heeft [partij A] (aan de advocaat van) [partij B] een e-mail gestuurd waarin hij vaststelt dat [partij B] niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd op de sommatie. [partij A] deelt [partij B] mee dat hij de overeenkomst ontbindt en schadevergoeding vordert in de vorm van de begrote herstelkosten en de buitengerechtelijke incassokosten.
3.8.
In reactie daarop heeft (de advocaat van) [partij B] op 20 januari 2023 een e-mail gestuurd, waarin hij laat weten dat hij
‘maandag’reageert op de sommatie van [partij A] . Op dinsdag 24 januari 2023 heeft (de advocaat van) [partij B] [partij A] een e-mail gestuurd met daarbij een reactie van [partij B] (van 23 januari 2023), waarin deze per bevinding aangeeft of hij bereid is tot herstel en tot welke werkzaamheden hij bereid is. Daarop heeft [partij A] bij e-mail van 3 februari 2023 onder andere laten weten:
“De reactie van [partij B] kwam ná de daartoe gegunde termijn, zodat hij, wederom, in verzuim is komen te verkeren. Daarnaast leest de reactie niet als een onvoorwaardelijke en eenduidige toezegging tot herstel, maar trekt hij conclusies van de deskundige in twijfel én betwist hij enkele conclusies waaronder de kosten. (…)
Kort en goed zijn cliënten niet bereid om uw cliënt nog aan het werk te laten in en aan hun woning. Omdat uw cliënt in verzuim is en de overeenkomst op 20 januari 2023 reeds is ontbonden, staan zij daarmee in hun recht.”
3.9.
Bij verstekvonnis van deze rechtbank van 11 april 2023 (met zaak nummer 10441115 CV EXPL 23-1382) zijn de vorderingen van [partij A] in zijn dagvaarding van 27 maart 2023 toegewezen. Bij dagvaarding van 2 mei 2023 is [partij B] van dit vonnis in verzet gekomen.

4.Het geschil

4.1.
[partij A] vordert in zijn oorspronkelijke dagvaarding samengevat - een verklaring voor recht dat de overeenkomst met [partij B] buitengerechtelijk is ontbonden, althans de overeenkomst te ontbinden, veroordeling van [partij B] tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 17.512,31 te vermeerderen met de wettelijke rente en veroordeling van [partij B] in de kosten van de procedure. [partij A] concludeert in reconventie tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] met veroordeling van [partij B] in de kosten van de procedures.
4.2.
[partij B] vordert in de verzetdagvaarding - samengevat - om, na vernietiging van het verstekvonnis, opnieuw recht te doen, en te bepalen dat [partij A] in schuldeisersverzuim verkeert en de vorderingen van [partij A] alsnog af te wijzen. [partij B] vordert in reconventie betaling door [partij A] van € 8.238,83 inclusief btw, te vermeerderen de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [partij A] in de kosten van beide procedures.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van aanneming van werk (artikel 7:750 BW) tot stand gekomen op basis waarvan [partij B] verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [partij A] heeft verricht.
5.2.
[partij A] stelt dat [partij B] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat hij op grond van artikel 6:74 BW gehouden is de schade, bestaande uit de kosten voor herstel van het ondeugdelijk werk, te vergoeden.
[partij B] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst
5.3.
[partij A] stelt dat [partij B] ondeugdelijk werk heeft geleverd. Ter onderbouwing verwijst hij naar het rapport van 10 januari 2023, waarin de deskundige tot de conclusie komt dat een deel van de werkzaamheden onzorgvuldig, niet volgens montagevoorschrift of de daarvoor geldende eisen zijn uitgevoerd. In het rapport meldt de deskundige 25 gebreken (“bevindingen”) die hersteld moeten worden.
5.4.
[partij B] betwist het merendeel van de bevindingen en de conclusie van de deskundige niet. [partij B] heeft ter zitting alleen aangevoerd dat hij niet aansprakelijk is voor de verkeerde maatvoering van de kozijnen en de koudebrug die daardoor is ontstaan. [partij B] erkent dat hij de kozijnen heeft ingemeten, maar stelt dat hij niet aansprakelijk is voor de verkeerde maatvoering, omdat hij de kozijnen niet heeft geleverd en de tekeningen voor de kozijnen niet heeft gemaakt. De kantonrechter volgt [partij B] daarin niet. Voor zover de verkeerde maatvoering het gevolg is van het inmeten door [partij B] , is hij daarvoor verantwoordelijk. Ook wanneer de te kleine kozijnen het gevolg zijn van een verkeerde tekening of levering komt dat voor zijn rekening. [partij B] heeft namelijk als aannemer op grond van artikel 7:754 BW een waarschuwingsplicht tegenover zijn opdrachtgever voor onder andere onjuistheden in de opdracht, voor gebreken en ongeschiktheid van zaken of plannen van de opdrachtgever, voor zover hij deze kende of redelijkerwijs had behoren te kennen. Naar het oordeel van de kantonrechter had [partij B] tijdens de montage van de kozijnen moeten opmerken dat deze te klein waren en [partij A] moeten waarschuwen dat dit tot een koudebrug zou kunnen leiden.
5.5.
Omdat de verkeerde maat kozijnen aan [partij B] toerekenbaar is en hij de overige bevindingen en de conclusie van de deskundige niet heeft betwist, staat de tekortkoming in de nakoming van de aanneemovereenkomst vast.
[partij B] is in verzuim, [partij A] heeft de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden
5.6.
Bij e-mail van maandag 16 januari 2022, 8:21 uur, heeft [partij A] het deskundigenrapport met [partij B] gedeeld en [partij B] gesommeerd voor vrijdag 20 januari 2023 te bevestigen dat hij de geconstateerde gebreken zal herstellen voor 1 maart 2023. Zoals [partij B] terecht heeft aangevoerd, is de gegunde termijn van vier dagen voor een reactie te kort. Dat is geen redelijke termijn. Omdat [partij A] bij zijn sommatie van 16 januari 2023 het omvangrijke deskundigenrapport met [partij B] heeft gedeeld, had [partij A] hem een langere termijn moeten gunnen om inhoudelijk kennis te kunnen nemen van het rapport en te reageren of hij bereid was tot herstel. De e-mail van [partij A] van 16 januari 2023 voldoet daarom niet aan de eisen voor een ingebrekestelling.
5.7.
Niettemin was [partij B] op vrijdag 20 januari 2023 in verzuim. In de stellingen van [partij A] , die onder meer terecht heeft gesteld dat uit de reactie van [partij B] bleek dat hij niet over zou gaan tot onvoorwaardelijk herstel, is te lezen dat hij eveneens stelt (en naar het oordeel van de kantonrechter terecht) dat uit de houding van [partij B] blijkt dat aanmaning nutteloos is. [partij B] was daarom op 20 januari 2023 al in verzuim. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
5.8.
Omdat de termijn in de ingebrekestelling te kort was, hoefde niet van [partij B] te worden verwacht dat hij binnen de gestelde termijn reageerde op de sommatie van [partij A] . Er mocht echter wél van hem verwacht worden dat hij binnen een redelijke termijn zou reageren. Dat heeft [partij B] naar het oordeel van de kantonrechter ook gedaan en wel op dinsdag 24 januari 2023. Deze reactie was tijdig, maar, zoals [partij A] terecht heeft aangevoerd, niet toereikend. [partij B] heeft in zijn e-mail namelijk niet bevestigd dat hij bereid was alle in het deskundigenrapport genoemde herstelwerkzaamheden onvoorwaardelijk uit te voeren, terwijl [partij A] daar wel om verzocht had. Hij heeft per bevinding aangegeven of hij al dan niet bereid was tot herstel. Ter zitting heeft [partij B] nog toegelicht dat hij bereid was een deel van de herstelwerkzaamheden te verrichten, maar dat hij niet bereid was tot het herstel van de bevindingen waarvan hij vond dat die hem niet aangingen. Daarnaast is ter zitting door [partij A] aangevoerd – en door [partij B] niet betwist – dat [partij B] niet bereid was de voor het herstel benodigde materialen aan te schaffen, zoals de gevelbekleding die door een montagefout van [partij B] gedemonteerd moest worden en opnieuw moest worden aangeschaft en gemonteerd. Onder deze omstandigheden mocht en mag [partij A] de reactie van [partij B] als niet toereikend aanmerken en mocht en mag hij er tevens van uitgaan, gezien de houding van [partij B] , dat aanmaning nutteloos is.
5.9.
In een dergelijke situatie vindt volgens artikel 6:82 lid 2 BW een ingebrekestelling plaats door een schriftelijke aansprakelijkheidsstelling. Die schriftelijke aansprakelijkheidsstelling heeft plaatsgevonden door de ingebrekestelling van maandag 16 januari 2023. Dat die aansprakelijkheidsstelling eerder is uitgebracht dan de niet toereikende reactie van [partij B] , doet daar niet aan af. Er is namelijk geen rechtsregel die voorschrijft dat de schriftelijke aansprakelijkheidsstelling pas kan worden uitgebracht nadat van de houding van de debiteur is gebleken. Die kan ook al voor die tijd zijn uitgebracht. [1] Toen op 20 januari 2023 de buitengerechtelijke ontbinding plaatsvond, was [partij A] dan ook al in verzuim. Dat de ingebrekestelling van 16 januari 2023 geen redelijke termijn bevat, maakt dat dus niet anders.
5.10.
Omdat [partij B] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en hij op 20 januari 2023 in verzuim was, is voldaan aan de vereisten van artikel 6:265 BW en was [partij A] gerechtigd de overeenkomst te ontbinden. De gevorderde verklaring voor recht dat dat de overeenkomst door [partij A] buitengerechtelijk is ontbonden zal daarom worden toegewezen.
Ontbinding van de overeenkomst en ongedaanmakingsverbintenissen
5.11.
De buitengerechtelijke ontbinding door [partij A] op 20 januari 2023 leidt volgens artikel 6:271 BW tot ongedaanmakingsverbintenissen voor beide partijen. Deze verbintenis tot ongedaanmaking houdt voor [partij B] een terugbetalingsverplichting in van alles wat [partij A] aan hem heeft betaald op basis van de aannemingsovereenkomst. Omdat het werk dat [partij B] heeft verricht in de woning van [partij A] naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt, treedt daarvoor op grond van artikel 6:272 lid 1 BW een vergoeding van de waarde van het werk op het moment van de ontbinding (20 januari 2023) in de plaats. Wanneer de geleverde prestatie niet volledig aan de overeenkomst beantwoordt – zoals door [partij A] wordt gesteld – dan wordt de waarde volgens artikel 6:272 lid 2 BW bepaald op de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dat moment werkelijk heeft gehad. Deze werkelijke waarde is de totale waarde van de verrichte werkzaamheden, te verminderen met de kosten voor het herstel.
5.12.
Het overeengekomen werk was op het moment van ontbinding van de overeenkomst al volledig verricht en gefactureerd. Het totaal gefactureerde bedrag, inclusief meerwerk betrof € 55.750,98. De door [partij B] verrichte werkzaamheden en het totaal gefactureerde bedrag, worden door [partij A] niet betwist. [partij A] stelt (alleen) dat niet alle werkzaamheden deugdelijk zijn verricht en [partij B] daarom de kosten voor herstel moet vergoeden. De deskundige heeft vastgesteld (op pagina’s 20 en 21 van het rapport en bijlage A bij het rapport) dat de kosten voor herstel van de ondeugdelijke werkzaamheden € 13.994,26 inclusief btw betreffen. Het werk had daarom op het moment van ontbinding een werkelijke waarde van (€ 55.750,98 - € 13.994,26 =) € 41.756,72.
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat voor [partij B] een terugbetalingsverplichting van het door [partij A] betaalde bedrag van € 48.942,03 bestaat en dat voor [partij A] een verplichting tot vergoeding van de waarde van de werkzaamheden van € 41.756,72 ontstaat. Dat betekent dat [partij B] nog (€ 48.94,03 – € 41.756,72 =) € 7.185,31 aan [partij A] dient te vergoeden.
Kosten deskundige
5.14.
[partij A] vordert ook betaling van de kosten van de deskundige van € 1.261,09. Ter zitting heeft [partij B] aangevoerd – en heeft [partij A] bevestigd – dat partijen voor het inschakelen van de deskundige zijn overeengekomen dat de kosten zouden worden gedeeld. De kantonrechter wijst daarom de helft van de gevorderde kosten voor de deskundige toe, zijnde een bedrag van € 630,95.
5.15.
Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter een hoofdsom toe van (€ 7.185,31 + 630,95 =) € 7.816,26.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.16.
[partij A] vordert daarnaast buitengerechtelijke incassokosten van € 1.134,51. De kantonrechter zal een bedrag van € 765,81 toewijzen, bepaald volgens de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Rente
5.17.
[partij A] vordert tot slot de wettelijke rente tot 1 maart 2023 van € 116,94 en vermeerdering van de toe te wijzen hoofdsom met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2023 tot en met de dag van volledige betaling.
5.18.
Omdat [partij A] de wettelijke rente over een hoofdsom van € 14.999,77 heeft berekend en een bedrag van € 7.816,26 als hoofdsom wordt toegewezen, heeft [partij A] de wettelijke rente tot 1 maart 2023 over een te hoge hoofdsom berekend. Het gevorderde rentebedrag van € 116,94 is daarom te hoog en het is niet aan de kantonrechter om een nieuwe renteberekening te maken. De gevorderde wettelijke rente tot 1 maart 2023 wordt afgewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 maart 2023 tot en met de dag van volledige betaling zal worden toegewezen.
De vordering in reconventie wordt afgewezen
5.19.
[partij B] vordert in reconventie betaling van de openstaande facturen van 4 en 31 augustus 2022. Omdat de kantonrechter deze facturen al heeft meegenomen bij de bepaling van de door [partij A] te betalen waardevergoeding, zal de vordering in reconventie worden afgewezen.
5.20.
Omdat [partij A] kosten heeft moeten maken voor de conclusie van antwoord in reconventie, zal [partij B] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie.
Conclusie
5.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [partij B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, dat de overeenkomst op 20 januari 2023 rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden en dat [partij B] aan [partij A] de kosten van herstel dient te betalen. Omdat [partij B] bij verstekvonnis van 11 april 2023 is veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 17.512,31, slaagt het verzet van [partij B] in zoverre, zal de kantonrechter het verstekvonnis vernietigen en zal hij opnieuw recht doen. De kantonrechter zal [partij B] veroordelen tot betaling van een hoofdsom van € 7.816,26, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal de vorderingen van [partij B] in reconventie afwijzen.
5.22.
Omdat [partij A] (gedeeltelijk) in het gelijk is gesteld, zal [partij B] daarom in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [partij A] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
133,77
- griffierecht
693,00
- salaris advocaat
- nakosten
792,00
132,00
(2 punten × € 396)
Totaal
1.750,77
5.23.
Omdat [partij B] in reconventie in het ongelijk is gesteld, zal hij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [partij A] begroot op € 330,00 (1 punt × € 330).

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
vernietigt het verstekvonnis van 11 april 2023 onder zaaknummer 10441115 CV EXPL 23-1382;
en opnieuw rechtdoende
6.2.
verklaart voor recht dat de overeenkomst met [partij B] rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden op 20 januari 2023;
6.3.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 7.816,26, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover in de zin van artikel 6:119 BW, vanaf 1 maart 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten in conventie, inclusief de nakosten, aan de zijde van [partij A] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.750,77;
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [partij B] in reconventie af;
6.6.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [partij A] tot dit vonnis begroot op 330,-;
in conventie en reconventie
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.

Voetnoten

1.Concl. P-G W.L. Valk, ECLI:NL:PHR:2019:623, r.o. 3.16, bij HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:1581.