ECLI:NL:RBOVE:2023:4698

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C/08/303189 / KG ZA 23-210
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in bescheiden en bekendmaking opdrachtgever lastercampagne

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, vordert eiser [partij A] in kort geding dat gedaagde [partij B 1] de naam en functie van zijn opdrachtgever voor een lastercampagne bekendmaakt. Tevens wordt inzage gevorderd in beslagen bescheiden en afschriften van bankrekeningen van [partij B 1] en [partij B 2] vanaf januari 2017. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van [partij A] toewijsbaar zijn, omdat er voldoende spoedeisend belang is en de inzage noodzakelijk is voor de lopende procedures. Het in reconventie gevorderde procedeerverbod voor [partij A 1] wordt afgewezen. De voorzieningenrechter beveelt [partij B 1] om binnen zeven dagen de gevraagde informatie te verstrekken, op straffe van een dwangsom. Ook wordt [partij B 1] en [partij B 2] veroordeeld om inzage te verlenen in de beslagen bescheiden en afschriften van hun bankrekeningen te verstrekken. De kosten van het geding worden aan [partij B 1] en [partij B 2] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/303189 / KG ZA 23-210
Vonnis in kort geding van 17 november 2023
in de zaak van

1.[partij A 1],

te [woonplaats 1] (Qatar),
2.
[partij A 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
3.
[partij A 3],
te [vestigingsplaats 2] (Verenigde Arabische Emiraten),
4.
[partij A 4] B.V.,
te [vestigingsplaats 3],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaten: mrs. D.C. Roessingh en J.W.M.K. Meijer te Amsterdam,
tegen

1.[partij B 1],

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
2.
[partij B 2],
te [woonplaats 2],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. G. Werger te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [partij A] in mannelijk enkelvoud (dan wel afzonderlijk [partij A 1], [partij A 2], [partij A 3] en [partij A 4]) en [partij B 1] en [partij B 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 oktober 2023;
- de akte houdende overlegging producties (1 t/m 8);
- de akte houdende vermeerdering van eis met producties 10 en 11;
- de akte houdende overlegging producties (9 en 12 t/m 15);
- de conclusie van eis in reconventie met producties 1 t/m 3;
- de mondelinge behandeling van 3 november 2023, ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
Vanwege een tegen [partij A] gerichte lastercampagne zijn partijen al jarenlang verwikkeld in meerdere gerechtelijke procedures. In dit kort geding vordert [partij A] dat [partij B 1] de naam van zijn (in)directe opdrachtgever voor het uitvoeren van de lastercampagne onthult. Daarnaast vordert [partij A] inzage in bescheiden waarop hij ten laste van [partij B 1] en [partij B 2] conservatoir bewijsbeslag heeft laten leggen, alsmede in bankafschriften van [partij B 1] en [partij B 2]. Deze vorderingen zullen worden toegewezen. Het in reconventie gevorderde procedeerverbod voor [partij A 1] en opheffing van alle beslagen zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal deze beslissingen hierna toelichten. Daarvoor zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
[partij A 1] heeft een zakelijk geschil met de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]). [partij A 1] heeft het vermoeden dat [naam 1] de opdrachtgever is van een tegen hem en zijn bedrijven gerichte lastercampagne en dat [partij B 1] en [partij B 2] bij de opzet en uitvoering hiervan betrokken zijn.
3.2.
Medio 2015 hadden [partij A 1] en [naam 1] de intentie om met elkaar een samenwerking aan te gaan om Iraanse natuursteengroeven te verwerven en te exploiteren dan wel te verkopen. In dat verband heeft [naam 1] als financier gelden geleend aan [partij A 1] ter grootte van € 75 miljoen.
3.3.
Eind 2016/begin 2017 is tussen [partij A 1] en [naam 1] een geschil ontstaan.
3.4.
Bij vonnis in kort geding van 29 november 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de vorderingen van [naam 1] (en zijn bedrijf [bedrijf] B.V./S.A.R.L.) tegen [partij A 1], onder meer strekkende tot overdracht van de licenties van een negental steengroeven in Iran, afgewezen.
3.5.
Op of omstreeks 1 december 2017 is de lastercampagne tegen [partij A 1] en zijn bedrijven uitgerold.
3.6.
Op 12 januari 2018 hebben [partij A 1] en [naam 1] een schikking getroffen, waarna de lastercampagne weer is opgelaaid.
3.7.
Bij vonnis van 23 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de inzagevordering van onder meer [partij A 1] in het ten laste van [partij B 2] gelegde bewijsbeslag afgewezen. Tegen dit vonnis heeft [partij A 1] hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 22 juni 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, voor zover hier van belang, de inzagevordering deels toegewezen. Tegen dit arrest heeft [partij A 1] cassatie ingesteld. Bij arrest van 2 juni 2023 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 juni 2021 vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof
’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing. Deze verwijzingszaak staat momenteel voor arrest.
3.8.
Bij vonnis van 23 juni 2021 heeft deze rechtbank de vorderingen van [partij A 1] en [partij A 2] tegen [partij B 2] afgewezen. Tegen dit vonnis hebben [partij A 1] en [partij A 2] hoger beroep ingesteld. Bij (verstek)arrest van 4 oktober 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, voor zover hier van belang, het vonnis van de rechtbank van 23 juni 2021 vernietigd en voor recht verklaard dat [partij B 2] onrechtmatig jegens [partij A 1] en [partij A 2] heeft gehandeld en uit dien hoofde voor de daardoor geleden schade aansprakelijk is. Verder is [partij B 2] veroordeeld tot betaling van alle als gevolg hiervan door [partij A 1] en [partij A 2] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, behoudens voor zover die schade in dit arrest wordt toe- of afgewezen, alsmede tot betaling van een schadevergoeding aan [partij A 1] en [partij A 2] van
€ 789.845,00 (exclusief rente). Tegen dit arrest is [partij B 2] in verzet gegaan. Deze verzetsprocedure loopt nog.
3.9.
Op 28 juli 2021 heeft [partij A 3] bij de rechtbank Amsterdam een verklaring voor recht gevorderd dat [partij B 2] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat. Bij tussenvonnis van 8 februari 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat een onrechtmatige lastercampagne tegen onder andere [partij A 3] is gevoerd en dat aannemelijk is dat [partij A 3] daardoor schade heeft geleden. [partij A 3] is vervolgens toegelaten tot bewijs van haar stelling dat [partij B 2] de lastercampagne, die mede was gericht tegen [partij A 3], heeft gefaciliteerd en hieraan actief uitvoering heeft gegeven. In dat kader is onder meer [naam 1] als getuige gehoord. Deze zaak staat momenteel voor vonnis op 13 december 2023.
3.10.
[partij A] heeft aangifte gedaan van onder meer smaad en laster, (onder andere) gepleegd door [partij B 1]. Het OM heeft afgezien van vervolging waarover [partij A] zich heeft beklaagd. Bij beschikking van 12 april 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam de officier van justitie bevolen om [partij B 1] te vervolgen ter zake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft.
3.11.
Bij vonnis van 13 april 2022 heeft de rechtbank Amsterdam, voor zover hier van belang, voor recht verklaard dat [partij B 1] jegens [partij A 1] aansprakelijk is voor de schade die door [partij A 1] is geleden als gevolg van de in dat vonnis beschreven lastercampagne en [partij B 1] veroordeeld tot vergoeding aan [partij A 1] van die schade, op te maken bij staat. Tegen dit vonnis heeft [partij B 1] hoger beroep ingesteld. Dit appel staat momenteel voor arrest op 5 december 2023.
3.12.
Bij vonnis van 26 juli 2023 heeft de rechtbank Amsterdam, voor zover hier van belang, [partij A 1] veroordeeld om aan [naam 1] en diens persoonlijke houdstervennootschap te betalen een bedrag van € 46.549.430,00 respectievelijk € 28.800.000,00 exclusief contractuele rente. Tegen dit vonnis heeft [partij A 1] hoger beroep ingesteld. Dit appel loopt nog.
3.13.
Bij beschikking van 21 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam [partij A] (opnieuw) verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van [partij B 1] en [partij B 2]. Het verzoek tot het leggen van bewijsbeslag strekt tot verkrijging van inzicht en bewijs (i) in wie de opdrachtgever van [partij B 1] en [partij B 2] is, (ii) over welke activiteiten [partij B 1] en [partij B 2] en (vermoedelijke) mededaders [mededader 1], [mededader 2] en [naam 1] (en anderen in zijn kring) (hierna: Mededaders) hebben ondernomen ten aanzien van de lastercampagne tegen [partij A 1] en diens ondernemingen, en (iii) over hoe en in welke mate [partij B 1], [partij B 2] en (vermoedelijke) mededaders [mededader 1], [mededader 2] en [naam 1] (en anderen in zijn kring) hebben bijgedragen aan de lastercampagne (hierna: de Informatie). Op 4 en 5 september 2023 heeft [partij A] uit hoofde van deze beschikking beslag laten leggen op data op verschillende gegevensdragers van [partij B 1] en [partij B 2], waarvan de deurwaarder processen-verbaal heeft opgemaakt (hierna: de Beslagen Bescheiden).
3.14.
Op 26 oktober 2023 heeft [partij A 2] – blijkens het deurwaardersexploot van dezelfde datum – uit hoofde van “
de grosse van een arrest gewezen door de rechtbank Overijssel, kamer voor kantonzaken, locatie Zwolle van 4 oktober 2022” (kennelijk wordt bedoeld: het (verstek)arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 oktober 2022) ten laste van [partij B 2] onder Stichting Deventer Ziekenhuis executoriaal derden- c.q. loonbeslag laten leggen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert – na eisvermeerdering – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( a) [partij B 1] zal bevelen om (i) aanstonds, althans binnen zeven dagen na de datum van het vonnis, alle informatie over de persoon/personen en/of entiteit(en) bekend te maken van wie [partij B 1] direct en/of indirect opdracht heeft ontvangen tot de uitvoering van (delen van) de lastercampagne tegen [partij A] en (ii) binnen zeven dagen na de datum van het vonnis, of op een termijn die de voorzieningenrechter geraden acht, alle bescheiden die [partij B 1] in dat verband tot zijn beschikking heeft of kan krijgen aan [partij A] te verstrekken;
( b) [partij B 1] en [partij B 2] zal veroordelen inzage te verlenen in de Beslagen Bescheiden die delen van Informatie bevatten,
primairdoor:
( i) toe te staan dat de deurwaarder of DigiJuris een integrale kopie van de Beslagen Bescheiden verstrekt aan de advocaten van [partij A] in deze procedure, en
(ii) de advocaten van [partij A] vervolgens de door hen geselecteerde bescheiden met delen van Informatie aan [partij A] verstrekken;
subsidiairdoor:
(iii) toe te staan dat de deurwaarder of DigiJuris aan [partij A] een integrale kopie verstrekt van de Communicatie tussen Mededaders;
(iv) toe te staan dat DigiJuris overzichten met de essentialia (zoals omschreven in randnummer 137 van de dagvaarding) van de Beslagen Bescheiden verstrekt aan alle partijen bij deze procedure;
( v) binnen zeven dagen na ontvangst van de overzichten aan te geven welke op de overzichten vermelde bescheiden delen van Informatie bevatten, en toe te staan dat DigiJuris aan [partij A] een integrale kopie van de geselecteerde bescheiden verstrekt; en
(vi) toe te staan dat DigiJuris vervolgens (i) de Beslagen Bescheiden op basis van door [partij A] geformuleerde zoekopdrachten doorzoekt, en (ii) aan [partij A] een integrale kopie verstrekt van de uit die zoekopdrachten resulterende bescheiden;
meer subsidiairdoor:
(vii) toe te staan dat DigiJuris overzichten met de essentialia (zoals omschreven in randnummer 137 van de dagvaarding) van de Beslagen Bescheiden verstrekt aan alle partijen bij deze procedure;
(viii) binnen zeven dagen na ontvangst van de overzichten aan te geven welke op de overzichten vermelde bescheiden delen van Informatie bevatten, en toe te staan dat DigiJuris aan [partij A] een integrale kopie van de geselecteerde bescheiden verstrekt; en
(ix) toe te staan dat DigiJuris vervolgens (i) de Beslagen Bescheiden op basis van door [partij A] geformuleerde zoekopdrachten doorzoekt, en (ii) aan [partij A] een integrale kopie verstrekt van de uit die zoekopdrachten resulterende bescheiden;
meest subsidiair:
op de in meer subsidiaire vordering weergegeven wijze, met dien verstande dat [partij A] de zoekopdrachten genoemd onder (ix) eerst ter goedkeuring aan de voorzieningenrechter of een door de voorzieningenrechter aan te wijzen deskundige dient voor te leggen;
( c)
primair:
[partij B 1] en [partij B 2] zal veroordelen binnen zeven dagen na de datum van het vonnis aan [partij A] afschriften te verstrekken van alle bankafschriften van al hun Nederlandse en buitenlandse bankrekeningen vanaf januari 2017;
subsidiair:
[partij B 1] en [partij B 2] zal veroordelen binnen zeven dagen na de datum van het vonnis inzage te verlenen in alle bankafschriften met verdachte betalingen (dat wil zeggen betalingen die mogelijk verband houden met de lastercampagne) op al hun Nederlandse en buitenlandse bankrekeningen vanaf januari 2017 door:
( i) aan de advocaten van [partij A] in deze procedure afschriften te verstrekken van alle bankafschriften van al hun Nederlandse en buitenlandse bankrekeningen vanaf januari 2017; en;
(ii) toe te staan dat de advocaten van [partij A] de afschriften met verdachte betalingen aan [partij A] verstrekken;
( d)
primair:
verlof zal verlenen tot dadelijke tenuitvoerlegging van lijfsdwang na betekening van het vonnis voor een termijn van maximaal zes maanden indien:
( x) [partij B 1] niet voldoet aan het gevorderde onder (a);
(xi) [partij B 1] en [partij B 2] niet voldoen aan het gevorderde onder (b), subsidiair, onder (v), of de gelijkluidende verplichting in de meer subsidiaire, of meest subsidiaire vordering; of
(xii) [partij B 1] en [partij B 2] niet voldoen aan het onder (c) gevorderde;
subsidiair:
zal bepalen dat aan schending van voornoemde verplichtingen een onmiddellijk opeisbare en niet voor compensatie vatbare dwangsom wordt verbonden ter hoogte van de in paragraaf 7.3 van de dagvaarding genoemde bedragen; en
( e) [partij B 1] en [partij B 2] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van het conservatoire bewijsbeslag daaronder begrepen, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
4.2.
Aan zijn inzagevordering legt [partij A], samengevat, ten grondslag dat aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. [partij A] stelt dat hij een rechtmatig belang heeft bij inzage van de Beslagen Bescheiden, dat de bescheiden voldoende bepaald zijn, dat de bescheiden betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [partij A] partij is en dat de uitzonderingen van artikel 843a Rv niet van toepassing zijn. Volgens [partij A] heeft de inzagevordering onder meer tot doel schriftelijk bewijs van de opdrachtgever van de lastercampagne te vergaren waarop hij recht heeft, aangezien het hem in staat stelt de persoon die de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt voor de jegens hem gepleegde (strafbare) feiten, verantwoordelijk te houden. [partij A] stelt dat op [partij B 1] daarmee ook een zelfstandige rechtsplicht rust de identiteit van zijn opdrachtgever bekend te maken.
4.3.
[partij B 1] en [partij B 2] voeren als verweer dat de vorderingen van [partij A] zich niet lenen voor behandeling in een kort geding, zodat niet-ontvankelijkheid moet volgen. Ook menen [partij B 1] en [partij B 2] dat [partij A] bij zijn vorderingen geen (spoedeisend) belang heeft, omdat in de thans lopende hoger beroepsprocedures geen nieuwe stukken meer kunnen worden ingebracht. Tot slot stellen [partij B 1] en [partij B 2] dat de bescheiden waarin [partij A] inzage vordert onvoldoende bepaald zijn en dat dus sprake is van een fishing expedition.
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de voorzieningenrechter hierna ingaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.
in reconventie
4.5.
[partij B 1] en [partij B 2] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(1a) primair [partij A 1] zal verbieden direct of indirect, dan wel middels door hem – direct of indirect – gecontroleerde vennootschappen, nieuwe vorderingen tegen [partij B 1] dan wel [partij B 2] (dan wel tegen beide) in te stellen (mede) gebaseerd op het gestelde feitensubstraat dat thans aan de tussen hen lopende procedures (onder nummer 200.139.164/01 Leeuwarden en 200.316.112/01 Amsterdam) ten grondslag ligt;
(1b) subsidiair als onder (1a) maar beperkt tot de periode totdat beslissingen in de lopende procedures in kracht van gewijsde zijn gegaan;
(2) [partij A] zal bevelen alle thans gelegde beslagen op te heffen binnen twee dagen na het vonnis;
(3) aan het onder (1a), (1b) en (2) bepaalde een dwangsom zal verbinden van € 100.000,00 per overtreding en € 10.000,00 per dag dat zodanige overtreding voortduurt;
(4) [partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
4.6.
Aan hun vorderingen leggen [partij B 1] en [partij B 2], kort samengevat, ten grondslag dat [partij A 1] misbruik maakt van procesrecht.
4.7.
[partij A] voert gemotiveerd verweer.
4.8.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de voorzieningenrechter hierna ingaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

in conventie
Spoedeisend belang
5.1.
Anders dan [partij B 1] en [partij B 2] betogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [partij A] voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn (inzage)vorderingen. [partij A] heeft er belang bij dat de inzage op korte termijn wordt gerealiseerd, omdat binnen afzienbare tijd in hoger beroep op de aansprakelijkheidsstellingen tegen [partij B 1] en [partij B 2] zal worden beslist, waarna volgens [partij A] schadestaatprocedures zullen volgen ter vaststelling van de omvang van de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van de lastercampagne. In die (vervolg)procedures kunnen de bescheiden waarvan in dit kort geding inzage wordt gevorderd (ook) van belang zijn. Daarnaast vordert [partij A] inzage, omdat hij opheldering wil over de feiten rondom de opzet en uitvoering van de lastercampagne om (mede) te kunnen beoordelen of het zin heeft een procedure tegen [naam 1] te starten en om te kunnen bepalen welke vorderingen hij dan zal instellen tegen [naam 1]. Naar haar aard heeft zo’n vordering als uitgangspunt een spoedeisend karakter, omdat het niet wenselijk is dat de gegevens die voor de te starten procedure van belang zijn, pas na de nodige tijd procederen in een daaraan voorafgaande bodemprocedure beschikbaar komen. In het algemeen is het wenselijk dat de benodigde informatie beschikbaar komt in de preprocessuele fase. Tot slot hebben [partij B 1] en [partij B 2] niet concreet gemaakt op welke manier hun belangen in het gedrang komen als de inzagevordering in dit kort geding wordt toegewezen en niet is beoordeeld in een bodemprocedure.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [partij A] inhoudelijk zal beoordelen.
Bekendmaking opdrachtgever lastercampagne
5.2.
[partij A] heeft toegelicht dat [partij B 1] herhaaldelijk in en buiten rechte het standpunt heeft ingenomen dat hij de lastercampagne in opdracht van een derde heeft uitgevoerd. Volgens [partij A] heeft [partij B 1] zijn verzoek om dit standpunt nader te onderbouwen tot nu toe onbeantwoord gelaten. Daarmee handelt [partij B 1] onrechtmatig jegens hem en in strijd met zijn processuele rechtsplichten, aldus [partij A] stelt dat hij er recht op heeft dat [partij B 1] (de naam en functie van) zijn opdrachtgever bekend maakt.
5.3.
[partij B 1] voert als verweer dat hij [naam 1] niet kent, dat hij hem nooit heeft gesproken of ontmoet en dat hij nooit in zijn opdracht heeft gehandeld, direct of indirect. [partij B 1] verwijst naar zijn schriftelijke verklaring van 31 oktober 2023 die hij als productie 1 in het geding heeft gebracht.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze verklaring diametraal afwijkt van eerdere verklaringen die [partij B 1] in en buiten rechte heeft gedaan over zijn rol en taak bij de lastercampagne tegen [partij A] en wie de opdrachtgever hiervan is. Daaruit blijkt telkens een andere versie, mede gelet op de compilatie van audiofragmenten inclusief ondertiteling van gesprekken tussen (onder anderen) [partij B 1], [mededader 1] en [partij A 1], de transcriptie van de opname van een gesprek tussen [partij B 1] en [mededader 1] op 26 november 2017 en de schriftelijke verklaringen van [mededader 1] en [naam 2] (zie producties 12 t/m 15 van [partij A]). Aan de hiervoor bedoelde en laatste verklaring van [partij B 1] hecht de voorzieningenrechter dan ook geen enkele waarde. [partij A] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij recht en belang heeft bij openbaarmaking van de identiteit van de opdrachtgever van de lastercampagne. In dat kader is namens [partij B 1] en [partij B 2] ter zitting erkend dat er een lastercampagne heeft plaatsgevonden, dat de gevolgen daarvan voor [partij A] ingrijpend zullen zijn geweest en dat het volkomen terecht is dat [partij A] de verantwoordelijke(n) voor die lastercampagne wil achterhalen. Het sub (a) gevorderde bevel zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat (de reikwijdte van) dit bevel beperkt zal worden tot het bekendmaken van de naam en functie van de opdrachtgever van wie [partij B 1] direct en/of indirect opdracht heeft ontvangen tot de uitvoering van (delen van) de lastercampagne tegen [partij A] Daarbij is van belang dat (de advocaat van) [partij A] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat [partij B 1] nog recent heeft toegegeven dat hij over informatie beschikt die nuttig kan zijn voor de civiel- en strafrechtelijke procedures, zoals die hiervoor onder de feiten zijn genoemd.
Inzage Beslagen Bescheiden
5.5.
[partij A] heeft in hoofdstuk 6 van de inleidende dagvaarding uitgebreid toegelicht dat aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan.
5.6.
[partij B 1] en [partij B 2] voeren als verweer dat sprake is van een fishing expedition. Zij stellen dat de bescheiden, waarvan [partij A] inzage vordert, onvoldoende bepaald zijn. Volgens [partij B 1] en [partij B 2] zijn de vorderingen van [partij A] samen te vatten als: “Geef ons alles wat er is, dan beoordelen wij wel of daar iets voor ons bij zit.”
5.7.
Het betoog van [partij B 1] en [partij B 2] faalt. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het bestaan van de lastercampagne tegen [partij A] vast staat. De inzagevordering heeft betrekking op dit onderwerp dat voldoende nauwkeurig is afgebakend (zie r.o. 3.13 en randnummers 99, 102 en 117 t/m 122 van de dagvaarding). Daarmee zijn de bescheiden waarvan inzage wordt gevorderd voldoende concreet in de vordering aangewezen om te worden aangemerkt als “bepaald” in de zin van artikel 843a Rv. De omstandigheid dat de bescheiden niet individueel omschreven zijn, doet hieraan niet af, nu zij [partij A] niet bekend zijn (HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9244). Dat [partij A] op zoek is naar bewijs van de opdrachtgever van de lastercampagne betekent niet dat daarmee sprake is van fishing expedition of misbruik van procesrecht. Daarbij is van belang dat [partij A] onweersproken heeft gesteld dat het afbakenen van de inzagevordering door middel van trefwoorden in dit geval niet geschikt is, omdat uit het bewijs dat reeds voorhanden is volgt dat [partij B 1] en [partij B 2] (en derden) met elkaar communiceerden middels versluierd taalgebruik, zoals door afkortingen of bijnamen van personen te gebruiken of door te verwijzen naar op zichzelf onschuldige woorden die met de juiste context gelinkt kunnen worden aan de lastercampagne. Ook communiceerden zij regelmatig met elkaar door middel van audionotes, emoji’s en foto’s die niet doorzoekbaar zijn op basis van trefwoorden. Bovendien, aldus [partij A], wordt niet op één plek, in één bericht, gecommuniceerd over de uitvoering van de lastercampagne, maar wordt juist via verschillende middelen, op verschillende plekken, met verschillende media, gecommuniceerd en niet onomwonden met woorden als “laster” of ”schade”. [partij B 1] en [partij B 2] hebben dit niet weersproken.
5.8.
Mede in aanmerking genomen dat [partij B 1] heeft toegegeven dat hij beschikt over informatie die nuttig kan zijn voor de thans lopende civiele- en strafprocedures (zie 5.4), zal de voorzieningenrechter de sub (b) primair gevorderde inzage toewijzen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat [partij B 1] en [partij B 2] geen (gemotiveerd) bezwaar hebben gemaakt tegen de persoon en/of deskundigheid van de advocaten van [partij A] aan wie de deurwaarder of DigiJuris uit hoofde van dit vonnis een integrale kopie van de Beslagen Bescheiden zal moeten verstrekken. [partij B 1] en [partij B 2] hebben evenmin de stelling van [partij A] bestreden dat zijn advocaten ten opzichte van de deurwaarder beter in staat zijn om de Beslagen Bescheiden met (delen van) Informatie te selecteren.
Afschrift bankafschriften
5.9.
[partij A] vordert primair afschrift van alle bankafschriften van alle Nederlandse en buitenlandse bankrekeningen die op naam van [partij B 1] en [partij B 2] staan vanaf januari 2017. Volgens [partij A] kan daaruit verdachte betalingen blijken, dat wil zeggen betalingen die mogelijk verband houden met de lastercampagne.
5.10.
Nu [partij B 1] en [partij B 2] hiertegen geen apart verweer hebben gevoerd, zal deze vordering worden toegewezen.
Lijfsdwang of dwangsom?
5.11.
[partij A] vordert primair de tenuitvoerlegging van dit vonnis bij lijfsdwang als bedoeld in artikel 585 Rv. Daartoe voert [partij A] aan dat [partij B 1] en [partij B 2] tijdens de beslaglegging op 5 september 2023 niet hebben voldaan aan hun medewerkingsplicht door onder meer wachtwoorden en inlogcodes van hun e-mailaccounts niet te verstrekken, terwijl zij daartoe op grond van het beslagverlof waren gehouden. Volgens [partij A] heeft schending van die plicht ertoe geleid dat [partij B 1] en [partij B 2] op grond van het beslagverlof dwangsommen hebben verbeurd tot een maximum van € 250.000,00 respectievelijk
€ 500.000,00, zodat (nieuwe) dwangsommen onvoldoende uitkomst bieden.
5.12.
[partij B 1] en [partij B 2] betwisten dat zij tijdens het conservatoir bewijsbeslag geen medewerking hebben verleend. Dat zij niet meer over alle denkbare wachtwoorden en inlogcodes beschikken, maakt niet dat geconcludeerd kan worden dat zij niet meewerken. [partij B 1] en [partij B 2] verwijzen naar productie 8 van [partij A] waaruit in hun ogen juist blijkt dat [partij B 2] alle medewerking heeft verleend.
5.13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 587 Rv verklaart de rechter een vonnis slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. Lijfsdwang is een ultimum remedium.
5.14.
Uit de door [partij A] als producties 6 en 8 overgelegde processen-verbaal van de gelegde bewijsbeslagen blijkt dat alleen ten aanzien van [partij B 2] geen toegang kon worden verkregen tot een tweetal e-mailaccounts ([e-mailadres 1] en [e-mailadres 2]). Daaruit blijkt niet dat [partij B 1] zijn medewerking heeft geweigerd aan (de uitvoering van) het conservatoire bewijsbeslag. Dat [partij B 1] tijdens de beslaglegging niet verbleef op het adres van de in het beslagrekest vermelde woning en onvindbaar was en dat hij niet is verschenen op een afspraak met de deurwaarder voor het ophalen van de betekeningsexploten, is daarvoor onvoldoende. De primair gevorderde lijfsdwang zal daarom worden afgewezen.
5.15.
Ten aanzien van het sub (a) en sub (c) primair gevorderde is de subsidiair gevorderde dwangsom, op de hierna te melden wijze, wel toewijsbaar. Aan de veroordeling tot inzage (sub b) zal geen dwangmiddel worden verbonden. Daarvoor is de medewerking van [partij B 1] en [partij B 2] immers niet vereist, nu de Beslagen Bescheiden onder de deurwaarder of DigiJuris berusten en laatstgenoemden een integrale kopie hiervan zonder tussenkomst van [partij B 1] en [partij B 2] aan de advocaten van [partij A] kunnen verstrekken.
Kosten bewijsbeslag
5.16.
[partij A] vordert vergoeding van de tot nu toe gemaakte kosten van het conservatoire bewijsbeslag van € 41.016,30. Ter onderbouwing van dit bedrag verwijst [partij A] naar de declaraties/facturen van AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders en DigiJuris die hij als productie 9 in het geding heeft gebracht.
5.17.
Nu [partij B 1] en [partij B 2] hiertegen geen apart verweer hebben gevoerd, zal deze vordering worden toegewezen.
Proceskosten
5.18.
[partij B 1] en [partij B 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij A] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 106,73
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 1.861,73
5.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten zal, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.
in reconventie
5.20.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat het door [partij B 1] en [partij B 2] gevorderde procedeerverbod voor [partij A 1] moet worden afgewezen. [partij A 1] heeft belang bij inzage in de Beslagen Bescheiden en is de onderhavige procedure alleen daarom al niet onrechtmatig begonnen. De inzagevordering is bovendien een logisch vervolg op het bewijsbeslag. De enkele omstandigheid dat [partij A 3] bij de rechtbank Amsterdam een procedure tegen [partij B 2] is gestart, nadat deze rechtbank de vorderingen van [partij A 1] en [partij A 2] tegen [partij B 2] heeft afgewezen, maakt niet dat sprake is van misbruik van procesrecht aan de zijde van [partij A 1]. Daarbij geldt dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het hoger beroep tegen het vonnis van deze rechtbank van 23 juni 2021 in het voordeel van [partij A 1] en [partij A 2] heeft beslist (zie 3.8). Voorts geldt dat de procedure die [partij A 3] tegen [partij B 2] heeft aangespannen niet kansloos is gebleken (zie 3.9).
5.21.
De gevorderde opheffing van alle thans gelegde beslagen moet eveneens worden afgewezen. Voor zover deze vordering ziet op het ten laste van [partij B 2] gelegde loonbeslag (zie 3.14), is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [partij B 2] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit beslag vexatoir is. Dat [partij B 2] tegen het (verstek)arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden van 4 oktober 2022 in verzet is gegaan, is daarvoor onvoldoende.
Proceskosten
5.22.
[partij B 1] en [partij B 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij A] worden tot op heden begroot op € 539,50 aan salaris advocaat (0,5 x tarief € 1.079,00).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
beveelt [partij B 1] om binnen zeven dagen na datum van dit vonnis (i) de naam en functie van de persoon/personen en/of entiteit/entiteiten bekend te maken van wie [partij B 1] direct en/of indirect opdracht heeft ontvangen tot de uitvoering van (delen van) de lastercampagne tegen [partij A] en (ii) alle bescheiden die [partij B 1] in dat verband tot zijn beschikking heeft of kan krijgen aan [partij A] te verstrekken, op straffe van een onmiddellijk opeisbare en niet voor compensatie vatbare dwangsom van € 50.000,00, te vermeerderen met € 10.000,00 voor elke dag dat deze schending voortduurt, tot een maximum van € 1.000.000,00, als [partij B 1] niet voldoet aan dit bevel;
6.2.
veroordeelt [partij B 1] en [partij B 2] inzage te verlenen in de Beslagen Bescheiden die delen van Informatie bevatten door toe te staan dat:
(i) de deurwaarder of DigiJuris een integrale kopie van de Beslagen Bescheiden verstrekt aan de advocaten van [partij A] in deze procedure, en
(ii) de advocaten van [partij A] vervolgens de door hen geselecteerde bescheiden met delen van Informatie aan [partij A] verstrekken;
6.3.
veroordeelt [partij B 1] en [partij B 2] binnen zeven dagen na de datum van het vonnis aan [partij A] afschriften te verstrekken van alle bankafschriften van al hun Nederlandse en buitenlandse bankrekeningen vanaf januari 2017, op straffe van een onmiddellijk opeisbare en niet voor compensatie vatbare dwangsom van € 50.000,00, te vermeerderen met
€ 10.000,00 voor elke dag dat deze schending voortduurt, tot een maximum van
€ 1.000.000,00 ten aanzien van [partij B 1] en € 350.000,00 ten aanzien van [partij B 2], als [partij B 1] en [partij B 2] niet voldoen aan deze veroordeling;
6.4.
veroordeelt [partij B 1] en [partij B 2] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proces- en beslagkosten, aan de zijde van [partij A] tot op heden begroot op € 42.878,03 (€ 1.861,73 + € 41.061,30), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.5.
veroordeelt [partij B 1] en [partij B 2] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [partij B 1] en [partij B 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen van [partij B 1] en [partij B 2] af;
6.8.
veroordeelt [partij B 1] en [partij B 2] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] tot op heden begroot op
€ 539,50;
in conventie en in reconventie
6.9.
verklaart dit vonnis – met uitzondering van 6.6 en 6.7 – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken door
mr. R.F. van Aalst op 17 november 2023. (PS)