ECLI:NL:RBOVE:2023:4944

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
C/08/303337 / KG ZA 23-213
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en factuurverstrekking in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een executiegeschil tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eisende partijen, [eisers], vorderden dat de gedaagde partij, [gedaagde], de executie van een eerder vonnis zou staken. Dit vonnis, gewezen op 18 september 2023, verplichtte [eisers] om bepaalde facturen en bankafschriften te verstrekken aan [gedaagde]. De gedaagde stelde dat [eisers] dwangsommen had verbeurd door niet tijdig een factuur te verstrekken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geringe tekortkoming in de uitvoering van het vonnis niet leidde tot het verbeuren van dwangsommen. De voorzieningenrechter gaf aan dat de executie van de dwangsommen moest worden gestaakt, omdat [eisers] niet in gebreke was gebleven op een manier die het verbeuren van dwangsommen rechtvaardigde. De vordering van [eisers] tot terugbetaling van eerder geïnde dwangsommen werd afgewezen, omdat [gedaagde] zich op verrekening beriep. De rechter oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de goede trouw van [eisers] en het feit dat de gedaagde al een aanzienlijk bedrag had geïnd, meebrachten dat de executie van de dwangsommen onaanvaardbaar was. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/303337 / KG ZA 23-213
Vonnis in kort geding van 5 december 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] en kantoorhoudend te [kantoorplaats],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaten: mr. R. Amelink en mr. V. Sol te Hilversum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. S. Remers te Amsterdam.

1.De samenvatting

1.1.
Het gaat in deze zaak over de vraag of [eisers] dwangsommen heeft verbeurd, omdat zij in het kader van een veroordeling tot afgifte van stukken een factuur niet tijdig aan [gedaagde] heeft verstrekt. Volgens [gedaagde] heeft [eisers] daarmee niet voldaan aan het vonnis van de voorzieningenrechter van 18 september 2023.
1.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de geringe tekortkoming in de voldoening aan de veroordeling in het genoemde vonnis onder de omstandigheden van dit geval het verbeuren van dwangsommen niet rechtvaardigt en gebiedt [gedaagde] daarom de executie te staken en gestaakt te houden.
1.3.
De vordering tot terugbetaling van het reeds door [gedaagde] geïnde bedrag (aan dwangsommen) wordt afgewezen, nu [gedaagde] zich op verrekening heeft beroepen en [eisers] hiertegen onvoldoende verweer heeft gevoerd.

2.De procedure

2.1.
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding;
  • de akte overlegging producties van mr. S. Remers met producties 1 tot en met 21 ;
  • de akte wijziging van eis, tevens akte overlegging producties van mr. R. Amelink en mr. V. Sol met producties 1 tot en met 11;
  • de e-mail van 19 november 2023 van mr. V. Sol met productie 12;
  • de e-mail van 20 november 2023 van mr. S. Remers met producties 22 tot en met 25.
2.2.
Op 21 november 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: de heer [eiser 2] voor zichzelf en namens [eisers], bijgestaan door mr. R. Amelink en mr. V. Sol, en de heer [naam 1] namens [gedaagde], bijgestaan door mr. S. Remers. Van de zijde van beide partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd.
2.3.
De beslissing wordt vandaag gegeven en toegelicht in dit vonnis.

3.3. De feiten

3.1.
Vanaf 2017 tot medio 2023 is [eiser 1] als bouwregisseur in opdracht van [gedaagde] betrokken geweest bij meerdere (bouw)projecten. [gedaagde] heeft de opdracht beëindigd toen haar signalen bereikten dat [eiser 1] aan leveranciers voor één of meer van die projecten om betalingen had gevraagd in ruil voor het verkrijgen van opdrachten. Op 28 juni 2023 heeft [gedaagde] ten laste van [eisers] conservatoir bewijsbeslag laten leggen.
3.2.
[gedaagde] heeft [eisers] op 21 juli 2023 gedagvaard in een bodemprocedure bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo.
3.3.
Op diezelfde dag heeft [gedaagde] [eisers] gedagvaard in kort geding en onder meer op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzage in en afgifte van diverse bescheiden gevorderd. Dit betreft onder meer facturen die [eisers] aan zeventien leveranciers heeft gezonden in de periode 2017 tot de datum van beslaglegging (28 juni 2023). Daarnaast heeft [gedaagde] een dwangsom gevorderd voor het geval [eisers] zich niet aan de te geven veroordeling zou houden.
3.4.
[eisers] heeft zich niet verzet tegen de vordering van [gedaagde] voor zover die vordering zag op vier specifieke leveranciers, waaronder afgifte van facturen die zien op [bedrijf 1] B.V. (hierna [bedrijf 1]). Dat gedeelte van de vordering is ook toegewezen.
3.5.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 18 september 2023 [1] als volgt beslist:
“De voorzieningenrechter
(…)
3.3.
veroordeelt [eisers] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de gerechtelijk bewaarder (DigiJuris) schriftelijk en ondubbelzinnig opdracht te geven om de in beslag genomen bescheiden zo spoedig mogelijk digitaal aan [gedaagde] te verstrekken, voor zover deze onder de door DigiJuris gemaakte of te maken selectie vallen;
3.4.
bepaalt dat, indien [eisers] weigert om te voldoen aan de veroordeling onder 3.3. dit vonnis in de plaats treedt van voornoemde opdracht;
3.5.
veroordeelt [eisers] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis inzage in en (digitaal) afschrift te verstrekken aan [gedaagde] van de bankafschriften van [eiser 2] en [eiser 1], echter uitsluitend voor zover daarop te zien zijn betalingen van/aan REPI Installatietechniek B.V, MGZ Montage B.V., [bedrijf 1] B.V. en OTM Koelcellen (Techniek) B.V., en van de door [eisers] aan deze vennootschappen gezonden facturen in de periode 2017 tot en met de datum van beslaglegging;
3.6.
bepaalt dat [eisers] voor iedere overtreding van de veroordelingen onder 3.3. en 3.5. van dit vonnis een dwangsom aan [gedaagde] verbeurt van € 50.000,00 ineens, vermeerderd met € 5.000,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat een overtreding voortduurt, zulks tot een maximum van € 500.000,00;
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst af het meer of anders gevorderde”
3.6.
[gedaagde] heeft het vonnis op 21 september 2023 aan [eisers] laten betekenen.
3.7.
Per brief van 21 september 2023 heeft [eisers] – conform de veroordeling onder 3.3. van het vonnis van 18 september 2023 – DigiJuris B.V. (hierna: DigiJuris) de opdracht gegeven om de in beslag genomen bescheiden zo spoedig mogelijk aan [gedaagde] te verstrekken voor zover deze onder de door haar gemaakte of te maken selectie vallen.
3.8.
De advocaat van [eisers] heeft op 21 september 2023 diverse e-mails aan de advocaat van [gedaagde] verzonden met daarbij 39 pdf-bestanden. Dit betreffen bestanden met banktransactiedetails, facturen en banktotaaloverzichten, onder meer gericht aan de leveranciers die worden genoemd onder 3.5. van het vonnis van 18 september 2023.
3.9.
Per e-mail van 26 september 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eisers] medegedeeld dat [eisers] niet heeft voldaan aan het vonnis door niet
allerelevante facturen te verstrekken en dat [eisers] daarom dwangsommen heeft verbeurd.
3.10.
Per e-mail van diezelfde dag heeft de advocaat van [eisers] het volgende bericht aan de advocaat van [gedaagde] gestuurd:
“Cliënten zijn ervan overtuigd dat wel degelijk alle relevante facturen zijn verstrekt. Ik verzoek u dringend om mij te laten weten van welke factuur uw cliënte kennelijk heeft geconstateerd dat deze niet zou zijn verstrekt. Gelet op het eventueel verbeuren van de dwangsommen (…), verzoek ik u om mij dat per ommegaande te laten weten.”
3.11.
Per e-mail van 27 september 2023 heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van [gedaagde] geschreven:

Graag verneem ik van u”
3.12.
Per e-mail van 27 september 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eisers] geschreven:

Cliënte heeft onder meer geconstateerd dat er in de periode vanaf 2017 t/m 28 juni 2023 door uw cliënten méér facturen aan [bedrijf 1] zijn toegezonden dan de facturen die u reeds aan mij hebt toegezonden. (…) Cliënte zal in ieder geval vandaag de reeds verbeurde dwangsommen ad EUR 70.000 opeisen.”
3.13.
Per e-mail van 27 september 2023 heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van [gedaagde] gevraagd:

Kunt u mij aangeven om welke facturen dit zou gaan (…)?
3.14.
Op diezelfde dag heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van [gedaagde] bericht:
“Op onderstaand e-mail ontving ik nog geen reactie. In de tussentijd hebben cliënten nogmaals de administratie erop nageslagen en de enige niet-overgelegde factuur aan [bedrijf 1] die zij aantroffen dateert van 4 juli 2023 (en dus na de datum van beslaglegging). Hoewel overlegging van deze factuur niet verplicht is, treft u deze aan als bijlage. Cliënten hebben mij verzekerd dat zij niet beschikken over meer facturen dan tot op heden met u gedeeld. Ik heb geen reden om daaraan te twijfelen. Ik verzoek daarom nogmaals dringend om aan te geven welke facturen onterecht niet gedeeld zouden zijn.”
Deze factuur van 4 juli 2023 betreft een factuur die op 2 juni 2023 aan [bedrijf 1] is gestuurd.
3.15.
Bij exploot van 27 september 2023 heeft [gedaagde] [eisers] bevolen om binnen twee dagen de verbeurde dwangsom(men) van in totaal € 70.000,- aan [gedaagde] te betalen.
3.16.
Per e-mail van 28 september 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eisers] geschreven:
“Op 30 juni 2023 (…) heeft [bedrijf 2] gesproken met de heer [naam 2]. Tijdens dit gesprek heeft de heer [naam 2] onder meer verklaard dat [eiser 1] B.V. c.s. in ieder geval twee facturen ad EUR 15.000 exclusief btw aan [naam 2] heeft toegezonden. (…)
Bij e-mail d.d. 21 september 2023 heeft uw collega namens uw cliënten echter één aan [naam 2] gerichte factuur ad EUR 15.000 exclusief btw aan mij toegezonden (…).
3.17.
Bij exploot van 2 oktober 2023 heeft de deurwaarder Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) verzocht om tot afdracht van de verbeurde dwangsommen over te gaan.
3.18.
[eisers] heeft in 13 oktober 2023hoger beroep tegen het vonnis van 18 september 2023 ingesteld.
3.19.
Op 16 november 2023 heeft Rabobank – in verband met reeds door [gedaagde] onder Rabobank gelegde beslagen – € 69.977,45 vanaf de bankrekening van de heer [eiser 2], dan wel van [eiser 1] aan de deurwaarder afgedragen.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert kort gezegd – na eiswijziging – dat de voorzieningenrechter:
primair
a) [gedaagde] gebiedt de executie van het vonnis van 18 september 2023 te staken en gestaakt te houden, althans voor zover het de door [gedaagde] in gang gezette executie van dwangsommen betreft;
subsidiair
b) [gedaagde] veroordeelt de aangekondigde executiemaatregelen uit hoofde van het vonnis van 18 september 2023 te schorsen en geschorst te houden, totdat ten aanzien van voornoemd vonnis de appèltermijn ongebruikt zal zijn verstreken dan wel de rechter in hoger beroep arrest heeft gewezen;
primair en subsidiair
c) bepaalt dat [gedaagde] voor iedere overtreding van het voorgaande, genoemd onder sub a en b, een dwangsom verbeurt;
d) [gedaagde] veroordeelt tot het terugbetalen van een bedrag van € 69.977,45;
e) [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
[eisers] voert daartoe aan dat een redelijke uitleg van het kort geding vonnis van 18 september 2023 betekent dat als het gaat om de datum van de te verstrekken facturen de factuurdatum leidend is en niet de datum van verzending van de factuur. De hier relevante factuur van [bedrijf 1] dateert van ná 28 juni 2023, dus na het einde van de voor de verstrekking van belang zijnde periode. Dat de factuur al wel eerder verzonden was, doet daaraan niet af. [eisers] heeft wel vaker bij voorbaat een op een latere datum gedateerde factuur verstuurd, ook aan [bedrijf 1].
Verder dienen de redelijkheid en billijkheid in acht te worden genomen bij de uitleg van het vonnis en bij de toets of de handelingen die door [eisers] zijn verricht voldoen aan de inhoud van het vonnis. Als omstandigheden voert zij onder meer aan:
  • de begrijpelijkheid van de werkwijze van [eisers] en het feit dat [eisers] daarbij te goeder trouw heeft gehandeld. [eisers] heeft om te voldoen aan de veroordeling aan de hand van zijn debiteurenlijst alle facturen met factuurdata tot en met 28 juni 2023 geselecteerd en die meteen aan [gedaagde] verzonden. Zij heeft daarbij niet onderzocht of facturen met een factuurdatum van ná 28 juni 2023 al vóór 28 juni 2023 waren verzonden; dit was het geval met de factuur van 4 juli 2023. Hierdoor is het fout gegaan. De factuur is niet doelbewust achtergehouden;
  • het gegeven dat het gaat om slechts één, onbelangrijk verzuim, dat snel is hersteld.;
  • het feit dat de betreffende factuur van [bedrijf 1] niet ziet op werkzaamheden voor [gedaagde];
  • het feit dat [gedaagde] al eerder op de hoogte was van het bestaan van de tweede factuur van [bedrijf 1] (zij wist dat op 30 juni 2023 al);
  • het bewust talmen van [gedaagde] om aan [eisers] te vertellen welke factuur volgens haar onbrak;
  • het gegeven dat [eisers] nooit enig bezwaar heeft gehad tegen overlegging van de aan [bedrijf 1] toezonden facturen, zoals blijkt uit de kortgedingprocedure, waarin zij geen verweer heeft gevoerd tegen deze vordering.
Daarnaast levert het doorzetten c.q. uitvoeren van de executie volgens [eisers] misbruik van bevoegdheid op. Tot slot voert zij aan dat – ondanks dat [gedaagde] al is overgegaan tot executie – niet het volledige bedrag van € 70.000,- is geïnd. [eisers] heeft daarom nog altijd belang bij de vordering tot het staken/schorsen van de tenuitvoerlegging.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert onder meer aan dat [eisers] niet aan het vonnis van 18 september 2023 heeft voldaan, nu [eiser 2] de op 2 juni 2023 aan [bedrijf 1] verzonden factuur niet binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan [gedaagde] heeft toegestuurd. Volgens [gedaagde] is [eisers] hier doelbewust niet eerlijk over geweest. Voorts voert [gedaagde] aan dat de executie reeds is beëindigd door de incasso van de dwangsommen. Ten aanzien van de vordering van [eisers] tot terugbetaling van het door [gedaagde] geïnde bedrag voert [gedaagde] aan dat niet aan de vereiste toets in het kader van een spoedeisend belang is voldaan. Subsidiair beroept zij zich op verrekening, nu zij een (grotere) vordering heeft op [eisers]. Hierbij verwijst zij naar (de vorderingen genoemd in) de dagvaarding van 21 juli 2023 in de bodemzaak.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

heeft [eisers] een (spoedeisend) belang bij de vordering tot staking van de executie?
5.1.
Het spoedeisend belang van [eisers] ten aanzien van de gevorderde staking/ schorsing van de executie ligt in de aard van de gevraagde voorziening besloten en is ook niet door [gedaagde] betwist.
5.2.
[gedaagde] is enkele dagen voor de mondelinge behandeling tot executie van het vonnis overgegaan. Zij heeft echter niet betwist dat door haar (via de deurwaarder) nog niet het volledige dwangsombedrag van € 70.000,- is geïnd. [eisers] heeft dan ook nog belang bij haar vordering tot staking van de executie.
zijn dwangsommen verbeurd?
5.3.
Het gaat in dit geding om de vraag of [eisers] (tijdig) heeft voldaan aan de veroordelingen in het vonnis van 18 september 2023.
Hierbij moet de voorzieningenrechter de inhoud van de veroordeling uitleggen en hetgeen door [eisers] ter uitvoering van het vonnis is verricht toetsen aan de inhoud van die veroordeling. Bij die uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, waarbij de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Daarbij dienen voorts maatstaven van redelijkheid en billijkheid in acht te worden genomen. Dit kan ertoe leiden dat geringe afwijkingen van de tekst van de veroordeling, getoetst aan de veroordeling zoals naar haar strekking opgevat, geen grond opleveren voor het oordeel dat de dwangsommen zijn verbeurd. [2]
5.4.
Het uitgangspunt is het vonnis van 18 september 2023, waarbij [eisers] onder meer is veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis inzage in en (digitaal) afschrift te verstrekken aan [gedaagde] van de aan [bedrijf 1] gezonden facturen in de periode 2017 tot en met de datum van de beslaglegging (28 juni 2023).
5.5.
Het staat vast dat partijen ervan uitgaan dat met die facturen niet alleen de facturen worden bedoeld die zien op projecten van [gedaagde], maar dat het gaat om alle facturen die [eisers] in die periode heeft verzonden aan [bedrijf 1] (en aan de drie andere leveranciers die in de veroordeling worden genoemd).
5.6.
Het staat bovendien vast dat [eisers] één factuur met factuurdatum 4 juli 2023, die op 2 juni 2023 aan [bedrijf 1] is verzonden, niet binnen twee dagen na betekening van het vonnis van 18 september 2023 heeft verstrekt. Deze factuur heeft hij enkele dagen later aan [gedaagde] toegezonden.
5.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet binnen de genoemde termijn overleggen van de betreffende factuur, betekent dat [eisers] niet volledig heeft voldaan aan de veroordeling, zoals neergelegd in 3.5. van het vonnis van 18 september 2023. De vraag is vervolgens of dit, gelet op alle omstandigheden van dit geval en het doel en de strekking van de veroordeling, het verbeuren van dwangsommen rechtvaardigt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.8.
Het doel van de veroordeling van [eisers] tot afgifte/inzage in de facturen is om [gedaagde] in staat te stellen haar vordering in de bodemzaak jegens [eisers] uit hoofde van “steekpenningen” te kunnen concretiseren en begroten. Naast het feit dat de factuur van [bedrijf 1] ziet op een project dat niet aan [gedaagde] is gekoppeld, geldt dat [eisers] de factuur enkele dagen later alsnog aan [gedaagde] verstrekt. Daarnaast wist [gedaagde] al via een andere weg, namelijk via het gesprek op 30 juni 2023 met [bedrijf 1], dat er twee facturen in plaats van één factuuur van € 15.000,- moesten zijn. In die zin heeft het handelen van [eisers] dan ook geen afbreuk gedaan aan het doel van de veroordeling, dat [gedaagde] beschikt over de factuur en haar vordering kan concretiseren/begroten.
5.9.
Daarbij komt dat de opgelegde dwangsom(men) zien op zowel stukken die in beslag zijn genomen en in bewaring liggen bij DigiJuris als op bankafschriften en facturen die zien op vier leveranciers. Niet is betwist dat via DigiJuris al 240 Gigabyte aan bestanden aan [gedaagde] zijn toegestuurd en [eiser 2] zelf ook 39 bestanden aan [gedaagde] heeft toegestuurd.
Daarnaast heeft [eisers] tijdig DigiJuris de opdracht gegeven om de in beslag genomen bescheiden aan [gedaagde] te verstrekken. Slechts één factuur is niet tijdig aan [gedaagde] gestuurd, welk gebrek binnen enkele dagen is hersteld. Weliswaar is dit pas gebeurd, nadat [gedaagde] [eisers] daarop wees, maar anderzijds liet [gedaagde] ook pas op aandringen van [eisers] na enkele dagen aan [eisers] weten welke factuur ontbrak, terwijl zij kennelijk al wel had geconstateerd dat er een factuur ten aanzien van [bedrijf 1] (met een bepaald factuurbedrag) ontbrak.
5.10.
Nu [eisers] bovendien in de kortgedingprocedure, die heeft geleid tot het vonnis van 18 september 2023, geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van [gedaagde] en dus geen bezwaar had tegen verstrekking aan [gedaagde] van de facturen die aan [bedrijf 1] zijn verzonden, ligt het ook niet in de rede dat [eisers] welbewust de factuur van 4 juli 2023 heeft achtergehouden. Gelet op het feit dat de factuur “vooruit is gestuurd”, waardoor die bij de zoektocht op factuurdatum niet boven is komen drijven, lijkt veeleer sprake van vergissing. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er eerder van mag worden uitgegaan dat dit een fout is geweest, die is veroorzaakt door het feit dat de verzenddatum een andere was dan de factuurdatum, dan dat sprake is van kwade trouw aan de zijde van [eisers]
5.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien deze omstandigheden en het feit dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] enig nadeel heeft geleden door de te late overlegging van één factuur, de executie van de dwangsommen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Hij oordeelt dan ook dat [eisers] geen dwangsommen heeft verbeurd.
moet de executie worden gestaakt/geschorst?
5.12.
Nu geen dwangsommen zijn verbeurd, wijst de voorzieningenrechter de vordering tot het houden van de executie toe.
5.13.
Ter voorkoming van misverstanden overweegt de voorzieningenrechter dat de veroordeling tot staking (en het gestaakt houden) van de executie slechts ziet op het executeren van de dwangsom van € 70.000,-. Dit gebod tot het staken van de executie ziet niet op gevallen waarbij [eisers] op een andere manier inbreuk op het vonnis zou maken en daardoor dwangsommen zou verbeuren. Daarnaast geldt het gebod totdat in een bodemprocedure tussen partijen onherroepelijk is beslist dat [eisers] in gebreke is gebleven met de naleving van het vonnis van 18 september 2023. Het oordeel van de voorzieningenrechter is immers slechts voorlopig van aard.
5.14.
Aangezien [gedaagde] al € 69.977,45 van de totale dwangsom heeft geïnd, gaat (het staken van) de executie van het vonnis van 18 september 2023 momenteel nog slechts om een bedrag van € 22,55. Gezien de geringe omvang hiervan, acht de rechtbank een dwangsom – voor het geval [gedaagde] zich niet aan de veroordeling houdt – niet op z’n plaats. De voorzieningenrechter wijst die vordering dan ook af.
moet [gedaagde] het bedrag van € 69.977,45 aan [eisers] terugbetalen?
5.15.
Voorts vordert [eisers] terugbetaling van het door [gedaagde] geïnde bedrag van € 69.977,45.
5.16.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar her restitutierisico.
5.17.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan dit vereiste is voldaan, gezien de aard van de vordering en de samenhang met de vordering tot het staken van de executie. Nu de dwangsommen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet verbeurd zijn, heeft [eisers] in beginsel recht op terugbetaling daarvan. Van enig restitutierisico is niet gebleken.
5.18.
[gedaagde] heeft echter een beroep gedaan op verrekening. [gedaagde] stelt dat zij een (veel grotere) vordering op [eisers] heeft dan € 70.000,-. Zij verwijst hierbij naar de dagvaarding van 21 juli 2023 in de bodemprocedure, waaruit blijkt dat zij op de daarin vermelde gronden betaling van meer dan € 1.000.000,- van [eisers] vordert. [eisers] heeft dit beroep op verrekening in het kader van dit kort geding onvoldoende bestreden. Het enige dat zij daarover tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard is dat uiteindelijk zal blijken dat de vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen; dit heeft zij echter niet nader toegelicht.
5.19.
Nu het beroep op verrekening aldus slaagt, wordt de vordering van [eisers] tot terugbetaling van het genoemde bedrag afgewezen.
5.20.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. Beide partijen zullen dus de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
gebiedt [gedaagde] de executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, gewezen op 18 september 2023 met zaak- en rolnummer C/08/299205 / KG ZA 23-133, met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, voor zover het de door [gedaagde] in gang gezette executie van dwangsommen wegens schending van het onder rechtsoverweging 3.5. van voornoemd vonnis bepaalde betreft met inachtneming van hetgeen daarover in rechtsoverweging 5.14 van dit vonnis staat;
6.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023. (JK)

Voetnoten

1.Vz. 18 september 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3694.
2.HR 20 mei 1994,