ECLI:NL:RBOVE:2023:5144

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
ak_23_2330
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening tegen een opgelegd gebiedsverbod door de burgemeester van Enschede

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die onbekend is in woonplaats, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Enschede, waarbij hem voor de duur van drie maanden een gebiedsverbod is opgelegd. Dit verbod is ingesteld naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd gesteld dat verzoeker de openbare orde ernstig heeft verstoord. Verzoeker heeft op 17 november 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om schorsing van het gebiedsverbod tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft op 5 december 2023 de zitting gehouden, waarbij verzoeker niet aanwezig was. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door twee personen. De voorzieningenrechter heeft allereerst beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door het gebiedsverbod niet in staat is zijn familieleden en vrienden te bezoeken, wat zijn sociale leven en dagelijkse activiteiten ernstig belemmert. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het belang van de burgemeester om de openbare orde te handhaven zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om zich vrijelijk te verplaatsen.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie in redelijkheid kon concluderen dat er sprake was van ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker in het verleden betrokken is geweest bij gedragingen die wijzen op drugshandel en dat er meerdere meldingen van overlast zijn geregistreerd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester zijn bevoegdheid om een gebiedsverbod op te leggen rechtmatig heeft gebruikt en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2330

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , woonplaats onbekend, verzoeker,

(gemachtigde: mr. L.M.E. Jongenelis),
en

de burgemeester van Enschede.

Inleiding

Op 13 juli 2023 heeft de politie (Politie-eenheid Oost-Nederland, basisteam Enschede) verweerder een bestuurlijke rapportage toegezonden, waarin hem verzocht is om tegen verzoeker een bestuurlijke maatregel te nemen en hem een gebiedsverbod op te leggen.
Bij besluit van 1 november 2023 (verder: het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker voor de duur van drie maanden een gebiedsverbod opgelegd. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit op 17 november 2023 bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarnaast gelijktijdig verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Gevraagd is het gebiedsverbod te schorsen tot 6 weken nadat op het bezwaar is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2023.
Verzoeker is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Is sprake van een spoedeisend belang?
2.1
De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang bij dit verzoek om een voorlopige voorziening, voordat kan worden toegekomen aan de inhoud van de zaak.
2.2
Het spoedeisende belang zit voor verzoeker in het feit dat diverse familieleden, waaronder zijn vader en vrienden binnen het gebied waarop het verbod ziet woonachtig zijn en hij die niet vrijelijk kan bezoeken. Ook kan hij het drukkere gebied van Glanerbrug, waaronder het treinstation, winkels en eetgelegenheden niet bezoeken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening niet kan worden ontzegd, omdat de periode waarin het gebiedsverbod geldt inmiddels is begonnen en nog ruim 8 weken blijft gelden en niet duidelijk is wanneer een beslissing op bezwaar kan worden verwacht.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bekeken of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
4. Op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet heeft de burgemeester de bevoegdheid om aan een persoon die de openbare orde ernstig heeft verstoord of herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord een bevel te geven om zich niet te bevinden in een of meer bepaalde delen van de gemeente. De burgemeester mag dat bevel alleen geven bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Ook mag de burgemeester het bevel voor maximaal drie maanden geven, maar hij kan het bevel wel verlengen. Een bevel om zich niet te bevinden in een of meer bepaalde delen van de gemeente is, kort gezegd, een gebiedsverbod. Deze zaak gaat over een aan verzoeker opgelegd gebiedsverbod voor een periode van drie maanden, van 3 november 2023 tot 2 februari 2024. Het gebiedsverbod geldt voor een gebied in het centrum van Glanerbrug, dat is weergegeven op de bij het bevel aangehechte kaart.
Wat vindt verzoeker?
5. Verzoeker heeft kort samengevat aangevoerd dat er onvoldoende sprake is van ernstige vrees voor wanordelijkheden. Ook stelt hij dat hij door het gebiedsverbod onevenredig in zijn belangen wordt geschaad en dat verweerder ook had kunnen kiezen voor een lichtere maatregel zoals het geven van een waarschuwing.
Bevoegdheid burgemeester: verstoring openbare orde
6.1.
Verzoeker betoogt dat niet gesproken kan worden van ernstige verstoring van de openbare orde en ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Verzoeker is nooit veroordeeld voor de handel in verdovende middelen, laat staan onherroepelijk veroordeeld.
6.2.
De voorzieningenrechter stelt dat het criterium “ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden” impliceert dat aan verweerder beoordelingsruimte toekomt. Dat betekent dat de voorzieningenrechter beoordeelt of verweerder, op het moment dat hij het noodbevel uitvaardigde, in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat sprake is geweest van een ernstige verstoring van de openbare orde en dat de ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring. Bij deze toetsing dient te worden uitgegaan van de informatie die de burgemeester op dat moment ter beschikking kon staan. [1]
6.3.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen, is voor het opleggen van een gebiedsverbod niet vereist dat voor de gedragingen op grond waarvan daartoe besloten wordt een al dan niet onherroepelijke veroordeling door de strafrechter is uitgesproken. Voldoende is dat aannemelijk wordt gemaakt dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden. Anders dan voor het strafrechtelijk ingrijpen, is voor het opleggen van een gebiedsverbod daarom niet vereist dat elk incident met wettig en overtuigend bewijs wordt bewezen, maar gaat het erom dat voldoende aannemelijk is dat verzoeker structureel overlast veroorzaakt. [2]
6.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er op het moment van het bestreden besluit sprake was van ernstige verstoring van de openbare orde en ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde.
6.5
Daarmee kon verweerder gebruik maken van zijn bevoegdheid om een noodbevel uit te vaardigen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder niet op basis van een enkel incident het gebiedsverbod heeft opgelegd, maar op grond van de feiten, omstandigheden en gedragingen in samenhang bekeken.
6.6
Volgens de bestuurlijke rapportage vertoont verzoeker veel dealgedrag. Hij wordt dagelijks gezien wanneer hij contact legt met afnemers, meestal verslaafden van Duitse komaf. De politie heeft meerdere overdrachten gezien tussen verzoeker en deze afnemers. Ook is verzoeker meerdere keren staande gehouden en aangehouden geweest en zijn er zaken bij hem aangetroffen die wijzen op de handel in harddrugs (harddrugs, meerdere telefoons, coupures geld). Verzoeker vertoont ook dealgedrag vanuit een woning aan de Zwarteweg en het treinstation in Glanerbrug. De politie heeft het vermoeden dat verzoeker door een aantal grotere spelers in het circuit wordt ingezet als loopjongen/dealer. Verzoeker tracht veelal te ontkomen aan politiecontroles en is bij eventuele staande houdingen erg recalcitrant. Het baart de politie zorgen dat verzoeker zich ook ophoudt op schoolpleinen en zich laat omringen door jeugdigen. De politie vreest voor de situatie dat verzoeker het aantrekkelijk maakt voor jeugdigen om te participeren in de drugshandel.
Verzoeker komt in 2023 veelvuldig voor in het politiesysteem. In de periode van 8 maart 2023 tot en met 9 juli 2023 staan 13 meldingen en mutaties geregistreerd met betrekking tot verzoeker ter zake van overlast alcohol/drugs, overlast jeugd en verdachte situaties.
6.7
Dat verzoeker de meldingen en de daarop gebaseerde conclusies betwist is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om te twijfelen aan de inhoud van de bestuurlijke rapportage.
6.8
Dit alles maakt dat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verweerder bevoegd was een gebiedsverbod op te leggen. Of verweerder op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid komt hieronder aan bod.
Gebruik bevoegdheid: proportionaliteit en subsidiariteit
7.1
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij als gevolg van het gebiedsverbod onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
Verder is het gebiedsverbod volgens verzoeker in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) omdat diverse familieleden en vrienden van verzoeker woonachtig zijn in het gebied waarop het gebiedsverbod ziet, onder andere de vader van verzoeker die in een verzorgingstehuis verblijft.
7.2
Verzoeker betwist verweerders standpunt dat hij zijn vader buiten het betrokken gebied kan treffen en contact via moderne communicatiemiddelen biedt onvoldoende alternatief voor het bezoeken van zijn vader in de instelling. Verzoeker wijst in dit verband op het belang van kinderen om in aanwezigheid van beide ouders te kunnen opgroeien. Het feit dat verzoeker meerderjarig is en om ontheffing zou kunnen verzoeken voor bezoek aan zijn vader doen daaraan niet af. Het gebiedsverbod omvat het centrum van Glanerbrug waar diverse winkels en eetgelegenheden zijn gevestigd. Daardoor kan verzoeker geen boodschappen halen in de buurt. De woning van de moeder van verzoeker ligt vrijwel tegen het gebied aan, waardoor de verzoeker erg lastig wordt gemaakt van en naar zijn moeder te reizen. Verzoeker heeft diverse afspraken staan bij de gemeente Enschede voor de aanvraag van een bijstandsuitkering. Verzoeker beschikt niet over een vervoersmiddel. Hij is voor de reis naar Enschede aangewezen op het openbaar vervoer waarbij hij dient op te stappen op station Glanerbrug dat binnen het gebied valt waarop het verbod ziet.
7.3
Voor zover verzoeker stelt dat verweerder te ver is gegaan met het gebiedsverbod, omdat hij zijn familie en vrienden niet kan bezoeken is de voorzieningenrechter het daar vooralsnog niet mee eens.
7.4
Het huisadres van de moeder van verzoeker is uitgezonderd van het gebied waarop het gebiedsverbod betrekking heeft. Voor wat betreft verzoekers vader heeft verweerder ter zitting aangegeven dat verzoeker niet bij verweerder bekend heeft gemaakt wie zijn vader is en in welke instelling hij verblijft. Mocht zijn vader in een instelling verblijven binnen het gebied waarop het gebiedsverbod ziet, dan bestaat de mogelijkheid om een ontheffing van het gebiedsverbod te verkrijgen om bezoek aan verzoekers vader mogelijk te maken. Verzoeker heeft niet onderbouwd waarom een dergelijke ontheffing geen uitkomst zou kunnen bieden. Ook heeft verzoeker niet onderbouwd waarom het bezoeken van overige familieleden en vrienden buiten het gebied waarop het gebiedsverbod ziet geen optie is.
Voor wat betreft de afspraken met de gemeente Enschede geldt, zoals verweerder stelt, dat het traject Glanerbrug- Enschede niet de enige mogelijkheid om te verschijnen voor een afspraak in de gemeente Enschede. Verzoekers afspraken met de gemeente Enschede kunnen derhalve doorgang vinden ongeacht het bestaan van een gebiedsverbod rond het treinstation in Glanerbrug. Ook staat het gebiedsverbod niet in de weg om boodschappen te doen buiten het centrum van Glanerbrug.
7.5
Samenvattend overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is dat verzoeker zwaarwegende belangen had om tijdens de duur van het verbod toegang tot het gebied te behouden. Van belangrijke sociale contacten of inspanningen op de arbeidsmarkt in het gebied is niet gebleken. Verzoeker heeft deze belangen ook niet geloofwaardig toegelicht.
7.6
Verweerder heeft bij het gebruik van zijn bevoegdheid het algemene belang bij beëindiging van de ordeverstoring en het voorkomen van nieuwe verstoringen zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen
7.7
Omdat de bevoegdheid van verweerder tot het opleggen van een gebiedsverbod bij wet is voorzien en het opleggen ervan, zoals uit de vorige overweging volgt, noodzakelijk was ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, heeft verweerder, anders dan verzoeker betoogt, niet in strijd gehandeld met artikel 8 van het EVRM.
7.8
Voor wat betreft het door verzoeker gestelde dat verweerder ook had kunnen volstaan met een waarschuwing heeft verweerder gemotiveerd dat een termijn van drie maanden noodzakelijk is voor herstel van de openbare orde en om verzoeker de kans te geven om zijn gedrag aan te passen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon verweerder op grond daarvan voor een periode van drie maanden kiezen. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een minder vergaande maatregel niet zou voldoen omdat de incidenten doorgingen, ondanks het handhavend optreden van de politie en het voeren van gesprekken van de jongerencoach met verzoeker en het aanbieden van hulp.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter heeft gelet op het voorgaande vooralsnog onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het primaire besluit in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2839
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2112