ECLI:NL:RBOVE:2023:552

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
08/952713-18 en 08/952019-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van politieagenten voor schending ambtsgeheim en computervredebreuk

Op 14 februari 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee politieagenten, een 32-jarige en een 33-jarige man, die zijn veroordeeld voor het schenden van hun ambtsgeheim en computervredebreuk. De rechtbank heeft hen respectievelijk 34 dagen gevangenisstraf en taakstraffen van 240 en 180 uren opgelegd. De mannen hebben zonder ambtelijk doel informatie uit politiesystemen opgevraagd en deze informatie doorgegeven aan derden, waaronder personen uit het criminele milieu. De rechtbank heeft vastgesteld dat de agenten in de periode van 14 januari 2016 tot en met 16 april 2018 herhaaldelijk vertrouwelijke informatie hebben opgevraagd en gedeeld, wat in strijd is met hun geheimhoudingsplicht. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaardingen bevestigd en geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De verdediging heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor deelname aan een criminele organisatie, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 08/952713-18, maar heeft de bewezenverklaring van de feiten onder parketnummer 08/952019-18 bevestigd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/952713-18 en 08/952019-18 (P)
Datum vonnis: 14 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende in de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 juni 2022, 9 september 2022, 12 januari 2023 en 31 januari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Grooters en van wat door verdachte en zijn raadsman mr K. Karakaya, advocaat te Apeldoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 21 juni 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 08/952713-18
primair:in de periode van 1 maart 2018 tot en met 16 april 2018 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven uit de Opiumwet dan wel medeplichtig is geweest aan die criminele organisatie;
Ten aanzien van parketnummer 08/952019-18
feit 1:in de periode van 14 januari 2016 tot en met 16 april 2018 samen met een ander dan wel alleen als politieagent meermalen zijn ambtsgeheim heeft geschonden;
feit 2:in de periode van 14 januari 2016 tot en met 16 april 2018 samen met een ander dan wel alleen computervredebreuk heeft gepleegd waarbij onbevoegd gebruik is gemaakt van de servers van de politie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Parketnummer 08/952713-18
hij in of omstreeks de periode 1 maart 2018 tot en met 16 april 2018 te Almelo en/of Barneveld en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten van hem, verdachte, en (onder andere) [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] en/of [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, te weten misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in
strijd met een in artikel 3 onder B en/of onder C van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit (telkens) betrekking had op een grote hoeveelheid van dat middel, dan wel (een) middel(len) aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
althans, indien het vorenstaande onder niet tot een veroordeling leidt:
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] en/of [medeverdachte] , in of omstreeks de periode 1 januari 2017 tot en met 4 september 2018 te Almelo en/of Deventer en/of Nijverdal en/of Mol (België), in ieder geval in Nederland en/of België, heeft/hebben deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, te weten misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en/of onder C van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit (telkens) betrekking had op een grote hoeveelheid van dat middel, dan wel (een) middel(len) aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode 1 maart 2018 tot en met 16 april 2018, te Almelo en/of Barneveld en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
- ( telkens) (al dan niet op verzoek) een of meer politiesystemen te bevragen over (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer perso(o)n(en) en/of strafbare feit(en) en/of opsporingsonderzoek(en)), met het kennelijke doel die informatie/het resultaat van die zoekslag(en) al dan niet rechtstreeks te verstrekken/terug te koppelen aan een of meer hiervoor genoemde verdachte(n);
en/of
- ( vervolgens)(telkens) al dan niet rechtstreeks die (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer perso(o)n(en) en/of opsporingsonderzoek(en)) en/of het resultaat van die zoekslag(en) aan een of meer hiervoor genoemde verdachte(n) te verstrekken/terug te koppelen.

Parketnummer 08/952019-18

1.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2016 tot en met 16 april 2018 te Almelo en/of Barneveld en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, een geheim, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat hij en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn/hun ambt (namelijk het ambt van politieagent) en/of wettelijk voorschrift (namelijk artikel 3 Wet Politiegegevens en/of artikel 7 Wet Politiegegevens) verplicht was/waren het te bewaren, opzettelijk heeft/hebben geschonden door (telkens) in een of meer politiesystemen (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer perso(o)n(en) en/of opsporingsonderzoek(en)) te bevragen en/of door (telkens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer perso(o)n(en) en/of opsporingsonderzoek(en)) aan (een) daartoe niet - gerechtigde perso(o)n(en) te verstrekken en/of te openbaren en/of aan te wenden voor eigen gebruik;

2.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2016 tot en met 16 april 2018 te Almelo en/of Barneveld en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in een of meer (delen van) servers van de politie, is binnengedrongen met behulp van een of meer valse sleutels en/of valse signalen en/of door het aannemen van (een) valse hoedanighe(i)d(en), namelijk door (telkens) onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam of wachtwoord en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de politie met een ander doel dan waarvoor die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stond en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaardingen
De raadsman heeft ter zitting van 21 juni 2022 aangevoerd dat er sprake is van een innerlijk tegenstrijdige tenlastelegging voor het subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid criminele organisatie) hetgeen moet leiden tot nietigheid. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de Hoge Raad in een arrest uit 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5132) heeft bepaald dat
artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een zelfstandig misdrijf is waaraan kan worden deelgenomen op grond van artikel 47 en 48 Sr. Buitenstaanders, sympathisanten e.d. zouden in eerste instantie onder de medeplichtigheid van artikel 48 Sr vallen maar blijkens een arrest van de Hoge Raad van 2017 (ECLI:NL:HR:2017:413) in samenhang met de kamerstukken 2002-2003, 28463,10 pag. 10 vallen die nu onder artikel 140, vierde en vijfde lid, Sr. De Hoge Raad zegt namelijk dat elke bijdrage de facto is aan te merken als deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank heeft op de zitting van 21 juni 2022 de beslissing ten aanzien van verwijzing naar artikel 140, vierde en vijfde lid, Sr aangehouden tot bij eindbeslissing. De rechtbank begrijpt dat het verweer van de raadsman ziet op het thans geldende artikel 140, vijfde lid, Sr (oud artikel 140, vierde lid, Sr).
In artikel 140, eerste lid, Sr is bepaald: ‘Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie’. In artikel 140, vijfde lid, Sr is bepaald: ‘Onder deelneming als omschreven in het eerste lid wordt mede begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de daar omschreven organisatie’.
In de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat hij al dan niet op verzoek van [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 2] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en medeverdachte [medeverdachte] de politiesystemen heeft bevraagd over (vertrouwelijke) informatie naar aan het crimineel samenwerkingsverband gelieerde hennepkwekerijen en personen, met het doel die informatie te verstrekken en terug te koppelen aan voornoemde personen.
Het verstrekken van informatie is niet te kwalificeren als geldelijke of andere stoffelijke steun dan wel het werven van gelden of personen zoals in artikel 140, vijfde lid, Sr is bepaald. De rechtbank verwerpt om die reden het ter terechtzitting van 21 juni 2022 gedane verweer van de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaardingen geldig zijn.
3.2
Overige voorvragen
De rechtbank stelt verder vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Parketnummer 08/952713-18:plegen, medeplegen dan wel medeplichtigheid criminele organisatie
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde lidmaatschap van een criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachte in verband met hun werkzaamheden voor de Nationale Politie over de mogelijkheid beschikten politiesystemen te raadplegen over politieonderzoeken naar Hera-verdachten [naam 1] , [naam 3] en [naam 5] en politieonderzoeken naar aan het crimineel samenwerkingsverband gelieerde hennepkwekerijen. Deze informatie was voor de leider(s) van de criminele organisatie van groot belang. Verdachte en zijn medeverdachte hebben met het natrekken van personen in de politiesystemen en met het geven van adviezen dan wel het verrichten van ondersteunende handelingen, bijgedragen aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie, namelijk het op grote schaal telen van hennep. In dit verband weegt extra mee dat medeverdachte [medeverdachte] , als taak accenthouder hennep meer dan gemiddelde wetenschap heeft over de wijze waarop deze feiten worden gepleegd.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota, verzocht verdachte integraal vrij te spreken van deelname aan een criminele organisatie. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte als pleger, medepleger of medeplichtige, heeft deelgenomen aan de tenlastegelegde criminele organisatie. Er kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de bijdrage van verdachte gedurende de tenlastegelegde periode wat betreft frequentie en inhoud, voldoende substantieel is om hem als pleger, medepleger of medeplichtige aan te merken. Het vereiste dubbel opzet ontbreekt eveneens bij verdachte. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte heeft deelgenomen aan strafbare activiteiten van de groepering van [naam 1] . Er is eveneens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 11b Opiumwet (Ow).
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 16 juni 2020 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Almelo vonnis gewezen in de zaken van de medeverdachten [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 2] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] .
In deze vonnissen heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van een crimineel samenwerkingsverband en daarmee van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr en artikel 11b Ow. Deze organisatie bestond naar het oordeel van de rechtbank uit [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 2] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] .
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tot deze organisatie behoorden. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat zij contacten onderhielden met leden van de organisatie en dat zij meerdere keren de politiesystemen hebben geraadpleegd, soms nadat een aan de organisatie toebehorende hennepkwekerij was ontmanteld, soms ter zake van niet-hennepgerelateerde incidenten waarbij leden van de organisatie betrokken waren. Weliswaar hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] daarmee (mogelijk) strafbaar gehandeld, maar daaruit volgt nog niet dat zij een strafbaar aandeel hebben gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten de hennepteelt.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.2
Parketnummer 08/952019-18
Feit 1:schenden ambtsgeheim
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir- op het standpunt gesteld dat verdachte en zijn medeverdachte hun geheimhoudingsplicht gedurende lange tijd bij herhaling hebben geschonden door politie-informatie te delen met elkaar en met andere belanghebbenden, zoals [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] , [naam 3] , [naam 5] en [naam 1] . Geen van hen was bevoegd om van de informatie kennis te nemen. Daar waar het gaat om het delen van informatie met [naam 3] , [naam 5] en [naam 1] hebben verdachte en zijn medeverdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan medeplegen nu er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict voor beide verdachten van voldoende gewicht was. De rollen van verdachte en zijn medeverdachte waren gelet op de onderlinge verstandhouding en taakverdeling gelijkwaardig.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota- voor het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 januari 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 1] van 7 december 2018, pagina’s 7 t/m 63;
3. Het proces-verbaal analyse fragment tijdlijn SR05 van verbalisant [verbalisant 2] van 17 april 2018, met bijlagen, pagina’s 353 t/m 384;
4. Het proces-verbaal analyse fragment tijdlijn SR12 van verbalisant [verbalisant 2] van 23 maart 2018, met bijlagen, pagina’s 517 t/m 540;
5. Het proces-verbaal analyse fragment tijdlijn SR25 van verbalisant [verbalisant 2] van 1 augustus 2018, met bijlagen, pagina’s 266 t/m 281.
Feit 2:computervredebreuk
4.2.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir - op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte met de aan hem toegekende autorisatie, door gebruikmaking van zijn gebruikersnaam en wachtwoord, opzettelijk en wederrechtelijk de politiesystemen (zoals BVI-IB, BVH en Bluespot) is binnengedrongen om inzage te krijgen in gegevens waar hij niet toe bevoegd was. Verdachte heeft immers het systeem bevraagd op gegevens over personen zonder dat daarvoor in de uitoefening van zijn politietaak enige aanleiding bestond. Door op deze wijze de betreffende gegevens in te zien, heeft verdachte, wetende dat het een beveiligd systeem betrof, doelbewust de beveiliging van dit systeem doorbroken en is hij derhalve het systeem binnengedrongen. Hij heeft zich daarbij bediend van een valse sleutel. Het enkele verkrijgen van de informatie door het onbevoegd gebruik maken van een gebruikersnaam en wachtwoord is strafbaar en te kwalificeren als computervredebreuk in de zin van artikel 138ab Sr.
4.2.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota - voor het onder 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [2] .
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 januari 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 1] van 7 december 2018, pagina’s 7 t/m 63;
3. Het proces-verbaal analyse fragment tijdlijn SR02 van verbalisant [verbalisant 2] van 6 april 2018, met bijlagen, pagina’s 301 t/m 334;
4. Het proces-verbaal analyse fragment tijdlijn SR04 van verbalisant [verbalisant 2] van 23 februari 2018, met bijlagen, pagina’s 347 t/m 351;
5. Het proces-verbaal analyse fragment tijdlijn SR23 van verbalisant [verbalisant 2] van 11 april 2018, met bijlagen, pagina’s 144 t/m 233.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op meer tijdstippen in de periode van 4 januari 2018 tot en met 28 april 2018 in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of alleen, een geheim, waarvan hij en/of zijn mededader wist(en) dat hij en/of zijn mededader uit hoofde van zijn/hun ambt (namelijk het ambt van politieagent) en wettelijk voorschrift (namelijk artikel 3 Wet Politiegegevens en/of artikel 7 Wet Politiegegevens) verplicht was/waren het te bewaren, opzettelijk heeft/hebben geschonden door (telkens) in politiesystemen vertrouwelijke informatie (omtrent perso(o)n(en) en/of opsporingsonderzoek(en)) te bevragen en door (telkens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer perso(o)n(en) en/of opsporingsonderzoek(en)) aan (een) daartoe niet - gerechtigde perso(o)n(en) te verstrekken;

2.hij in de periode van 14 januari 2016 tot en met 16 april 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of alleen, opzettelijk en wederrechtelijk in geautomatiseerde werken, namelijk in servers van de politie, is binnengedrongen met behulp van valse sleutels, namelijk door telkens onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en wachtwoord en door zich met een gebruikersnaam en wachtwoord toegang te verschaffen tot servers van de politie met een ander doel dan waarvoor die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en waarvoor hem/hun die toegang was toegestaan.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/952019-18 onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 138ab en 272 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 08/952019-18
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk schenden van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van zijn ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren
en
opzettelijk schenden van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van zijn ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd
en
computervredebreuk, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder parketnummer 08/952713-18 en voor het onder parketnummer 08/952019-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de termijn naar voren gebracht dat zij verdachte heeft gedagvaard voor de meervoudige kamer van 18 december 2018 tegelijk met de strafzaken van de overige hoofdverdachten in het onderzoek Hera. Sedertdien zijn er vier jaren verstreken en is sprake van een (ernstige) overschrijding van de redelijke termijn. Het verstrijken van de termijn heeft grotendeels te maken met de door de verdediging gevoerde bezwaarschriftenprocedure en het uitvoeren van onderzoekswensen. Daarnaast is de (inhoudelijke) behandeling van deze strafzaak diverse keren uitgesteld in verband met verhindering vanuit de zijde van de verdachte(n). De officier van justitie ziet dan ook geen aanleiding om met het verstrijken van deze termijn rekening te houden bij haar strafeis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat in een klein aantal zaaksdossiers kan worden vastgesteld dat verdachte informatie heeft gedeeld met derden en dat in een periode van ruim twee jaren. Het is derhalve niet zo dat verdachte constant informatie heeft opgezocht en gedeeld. De raadsman heeft de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden in de strafmaat. De raadsman heeft daarnaast verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen nu dat voor hem en zijn gezin zeer ontwrichtend zal werken. Ook zal het de psychische problematiek van verdachte verergeren. Daarnaast zal verdachte zijn studie, werk en huis kwijtraken. De raadsman heeft de rechtbank verzocht een taakstraf op te leggen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast, indien nog nodig, een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte is door zijn ontslag en berichtgeving in de media al publiekelijk en persoonlijk gestraft. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om daarmee rekening te houden.
Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich (samen met de medeverdachte) als politieambtenaar schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van schending ambtsgeheim en (mede)plegen van computervredebreuk. Verdachte is, ondanks zijn geheimhoudingsplicht, zonder ambtelijk doel gericht gaan zoeken in de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande en voor hem toegankelijke politiesystemen en hij heeft de door hem gevonden informatie gedeeld met de medeverdachte en anderen.
Door zich niet als integer politieambtenaar te gedragen, heeft verdachte het vertrouwen in en het aanzien van de politie zeer ernstig geschaad. Een onkreukbaar politiekorps is voor het functioneren van de rechtsstaat een absoluut vereiste. Verdachte heeft ook het in hem door zijn werkgever gestelde vertrouwen ernstig geschonden.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 december 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De persoonlijke omstandigheden die de verdediging verder heeft aangevoerd, zijn - afgezet tegen de ernst van de feiten - niet zwaarwegend genoeg om een strafvermindering te rechtvaardigen. Verder zijn de rechtbank geen bijzondere persoonlijke omstandigheden gebleken waarmee de rechtbank bij de strafoplegging rekening moet houden.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht op grond waarvan bij betrokkene de redelijke verwachting is gewekt dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 16 april 2018. Vastgesteld kan worden dat op het moment dat in deze zaak vonnis wordt gewezen, 14 februari 2023, de vervolging van verdachte bijna vijf jaren in beslag heeft genomen. Daarmee is in beginsel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaren en tien maanden.
De rechtbank houdt echter rekening met de navolgende bijzondere omstandigheden.
Er is sprake van een omvangrijk opsporingsonderzoek en een complexe zaak. In mei 2017 is een strafrechtelijk onderzoek gestart, genaamd Hera. Het onderzoek richtte zich op een groep personen die zich onder leiding van [naam 1] op grote schaal bezig gehouden hebben met het in georganiseerd verband opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. Door de combinatie van onderzoeksgegevens uit het onderzoek Hera en het VIK onderzoek (Mersin) ontstond de verdenking dat er informatie uit politiesystemen die verband hield met het Hera onderzoek door verdachte en zijn medeverdachte werd doorgespeeld naar leden van de organisatie van [naam 1] .
Een andere omstandigheid die de rechtbank meeweegt is dat er door de raadsman een bezwaarschrift is ingediend tegen een dagvaarding (met parketnummer 08/952713-18) die is uitgebracht voor de terechtzitting van 18 december 2018. De rechtbank heeft bij beschikking van 18 december 2018 het hiertegen ingediende bezwaarschrift gegrond verklaard. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 6 februari 2019 de beschikking van de rechtbank vernietigd en heeft het bezwaarschrift alsnog ongegrond verklaard. Vervolgens is door verdachte cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 24 september 2019 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eind 2021 is er opnieuw een dagvaarding aan verdachte uitgereikt. Door de raadsman is op 4 januari 2022 opnieuw een bezwaarschrift tegen de dagvaarding ingediend. De officier van justitie heeft deze laatste dagvaarding op de zitting van 22 maart 2022 ingetrokken. Doordat de verdediging een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de dagvaarding kon de zaak niet eerder inhoudelijk worden behandeld.
De derde bijzondere omstandigheid in deze zaak is het tijdsverloop tussen 21 juni 2022 (de eerder geplande datum voor de inhoudelijke behandeling van de zaken) en 12 januari 2023 (de uiteindelijke datum van de inhoudelijke behandeling), nu de zitting op 21 juni 2022 en op 9 september 2022 door persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de verdachte(n) geen doorgang heeft kunnen vinden.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden rechtvaardigen dat een deel van de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de verdediging komt. De rechtbank stelt dat deel vast op een jaar en tien maanden.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de vaststelling dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden met een jaar. Deze overschrijding heeft tot gevolg dat de rechtbank in het voordeel van verdachte geen
hogereonvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen dan een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, maar dit zal verdisconteren in de strafmodaliteit.
Strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 34 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis moet worden opgelegd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/952713-18 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 08/952019-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 08/952019-18
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk schenden van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van zijn ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren
en
opzettelijk schenden van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van zijn ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, meermalen gepleegd
feit 2
het misdrijf: medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd
en
computervredebreuk, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder parketnummer 08/952019-18 onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en
mr. K.A. Schönbeck, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.
Mr. S.K. Huisman en mr. P.M.F. Schreurs zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2018055843 (onderzoek Mersin). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2018055843 (onderzoek Mersin). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.