ECLI:NL:RBOVE:2024:1065

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
10506168 \ CV EXPL 23-1883 (hoofdzaak) 10684326 CV EPL 23-3317 (vrijwaring)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een standplaats en aansprakelijkheid voor ontruimingskosten

In deze zaak heeft de gemeente Kampen de ex-huurder van een standplaats aangesproken voor ontruimingskosten na het beëindigen van de huurovereenkomst. De ex-huurder, vertegenwoordigd door een bewindvoerder, had de standplaats niet deugdelijk ontruimd, waardoor de gemeente genoodzaakt was om een aannemer in te schakelen voor de ontruiming. De kantonrechter oordeelde dat de ex-huurder aansprakelijk was voor de gemaakte kosten, omdat zij niet aan haar verplichtingen had voldaan om de standplaats leeg op te leveren. De vordering van de gemeente tot betaling van € 11.984,08 aan ontruimingskosten, plus buitengerechtelijke incassokosten, werd toegewezen. In de vrijwaringszaak die volgde, werd de aannemer, [partij B], ook aansprakelijk gesteld voor de tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat [partij B] niet deugdelijk had gehandeld en dat de werkzaamheden van [partij B] van geen waarde waren, waardoor de vordering van [partij B] tot betaling van haar factuur werd afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten aan beide partijen toegewezen, waarbij de gemeente in het gelijk werd gesteld en de aannemer in de kosten werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummers: 10506168 \ CV EXPL 23-1883 (hoofdzaak)
10684326 CV EPL 23-3317 (vrijwaring)
Vonnis van 27 februari 2024
in de hoofdzaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE KAMPEN,
gevestigd te Kampen,
eisende partij,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. J.J.M. Pinners,
tegen
[bewindvoerder], h.o.d.n. Betrokken Bewind,
wonende te [woonplaats 1] ,
in haar hoedanigheid van curator van
[partij A],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [bewindvoerder] , dan wel [partij A] ,
gemachtigde: mr. H.G. Ruis,
procederend met een toevoeging, afgegeven onder nummer 5EA3606ALGMUT1
en in de vrijwaringszaak van
[bewindvoerder], h.o.d.n. Betrokken Bewind,
wonende te [woonplaats 1] ,
in haar hoedanigheid van curator van
[partij A],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [bewindvoerder] , dan wel [partij A] ,
gemachtigde: mr. H.G. Ruis,
procederend met een toevoeging, afgegeven onder nummer 5EA3606ALGMUT1
tegen
[partij B], h.o.d.n.
DM AANNEMERSBEDRIJF,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna de noemen [partij B] ,
procederend in persoon.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
Tot 1 oktober 2022 heeft [partij A] een standplaats gehuurd van de gemeente Kampen. Na het eindigen van de huurovereenkomst heeft de gemeente [bewindvoerder] gesommeerd om de standplaats te ontruimen en op te leveren. De gemeente is van mening dat [bewindvoerder] de standplaats, ondanks herhaalde sommaties daartoe, niet deugdelijk heeft ontruimd en opgeleverd, omdat er sloopafval op en rondom de standplaats is achtergelaten. De gemeente heeft daarom een bedrijf ingeschakeld om de standplaats te ontruimen. In de hoofdzaak vordert de gemeente dat [bewindvoerder] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van die ontruiming.
1.2.
Voor het ontruimen van de standplaats had [bewindvoerder] [partij B] ingeschakeld. Volgens [bewindvoerder] heeft [partij B] de werkzaamheden niet goed uitgevoerd, en dient [partij B] de kosten te betalen die de gemeente van haar vordert. [bewindvoerder] heeft [partij B] daarom opgeroepen in vrijwaring. [partij B] vordert op haar beurt, als tegeneis, betaling van de factuur voor de door haar verrichte werkzaamheden.
1.3.
De kantonrechter is in de hoofdzaak – kort gezegd – van oordeel dat [bewindvoerder] verplicht was om de standplaats leeg op te leveren. Dat heeft [bewindvoerder] niet gedaan, terwijl zij daartoe door de gemeente voldoende in de gelegenheid is gesteld. [bewindvoerder] is daarom aansprakelijk voor de kosten die de gemeente heeft moeten maken om de standplaats te ontruimen. De vordering in de hoofdzaak wordt daarom toegewezen.
1.4.
In de vrijwaringszaak is de kantonrechter – kort gezegd – van oordeel dat [partij B] de door haar aangenomen werkzaamheden niet oordeelkundig heeft uitgevoerd. Dat zij niet wist dat er asbest aanwezig was, komt voor haar eigen risico. Dit betekent dat de eerste vordering in de vrijwaringszaak wordt toegewezen. Dan de factuur van [partij B] . De kantonrechter is van oordeel dat [partij B] is tekortgeschoten in de uitvoering van de werkzaamheden. Verder is gebleken dat [partij B] niet bereid was tot herstel. Het werk dat zij al wel had uitgevoerd, is gelet op de uitvoering daarvan van geen waarde geweest. Dit betekent dat [bewindvoerder] de factuur van [partij B] niet hoeft te betalen.
1.5.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna verder uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
- het vonnis in incident van 10 oktober 2023, met de daarin genoemde stukken,
- de aktes met nadere producties aan de kant van de gemeente,
- de conclusie van antwoord,
- de brief van 25 oktober 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
2.2.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de schriftelijke reactie van [partij B] , met daarin een tegeneis (eis in reconventie),
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de brief van 25 oktober 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
2.3.
Vervolgens heeft er op 23 januari 2024 in zowel de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens de gemeente is verschenen mevrouw [naam 1] , specialist woonwagenzaken, bijgestaan door mr. Pinners. Verder zijn verschenen mevrouw [bewindvoerder] , bijgestaan door mr. Ruis, en mevrouw [partij B] . Door mr. Pinners zijn spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht.
2.4.
Ten slotte is in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Van 13 mei 1996 tot 1 oktober 2022 heeft [partij A] van de gemeente de standplaats aan de [adres] gehuurd (hierna: de standplaats). Op de standplaats heeft [partij A] in een woonwagen gewoond.
3.2.
[partij A] is bij beschikking van 10 november 2021 van de rechtbank Overijssel onder curatele gesteld. Hierbij is [bewindvoerder] tot curator benoemd.
3.3.
In augustus 2022 heeft [bewindvoerder] namens [partij A] de huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats opgezegd per 1 oktober 2022.
3.4.
Bij brief van 27 oktober 2022 heeft de gemeente [bewindvoerder] gesommeerd om de standplaats binnen 10 dagen te ontruimen.
3.5.
Voor het laten ontruimen van de standplaats heeft [bewindvoerder] een offerte opgevraagd bij [partij B] . Op 1 november 2022 heeft [partij B] een offerte uitgebracht voor het verwijderen van de woonwagen en het opruimen van omliggende zaken, voor een totaalbedrag van € 2.976,60 inclusief btw. Deze offerte is door [bewindvoerder] geaccepteerd.
3.6.
Op of omstreeks 15 november 2022 is [partij B] begonnen met het verwijderen van de woonwagen. Door [bewindvoerder] noch door [partij B] is voorafgaand aan de werkzaamheden van [partij B] een sloopmelding gedaan bij de gemeente Kampen
3.7.
De gemeente heeft [bewindvoerder] bij brief van 22 november 2022 opnieuw gesommeerd de standplaats te ontruimen. Hierbij heeft de gemeente [bewindvoerder] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt als gevolg van het niet tijdig ontruimen van de standplaats. Verder heeft de gemeente in deze brief aangegeven dat indien de standplaats niet uiterlijk vrijdag 25 november 2022 voor 12.00 uur ontruimd zal zijn, zij de standplaats op kosten van [partij A] door een derde zal laten ontruimen. Bij deze brief zaten een zestal foto’s van de situatie op dat moment op de standplaats. Op deze foto’s is te zien dat er op en rondom de standplaats een aanzienlijke hoeveelheid sloopafval ligt.
3.8.
Bij brief van 24 november 2022 heeft de gemeente [bewindvoerder] wederom aangeschreven. De gemeente heeft in deze brief aangegeven dat de omgevingsdienst van de gemeente de werkzaamheden aan de [adres] heeft stilgelegd in verband met de aanwezigheid van asbest. De gemeente heeft [bewindvoerder] verzocht kenbaar te maken welke acties zij zal ondernemen om de standplaats veilig te ontruimen. De gemeente heeft op 24 november 2022 wederom foto’s van de situatie aan de [adres] naar [bewindvoerder] gestuurd. Op deze foto’s is veel rondslingerend sloopafval te zien op en rondom de standplaats.
3.9.
[bewindvoerder] heeft asbestinventarisatie- en managementbureau AK Blom (hierna: AK Blom) ingeschakeld om een asbestinventarisatie uit te voeren op de standplaats. AK Blom heeft op 1 december 2022 een rapport van haar bevindingen uitgebracht. Uit dit rapport blijkt – kort gezegd – dat AK Blom op de standplaats in twee verschillende bronnen asbesthoudend materiaal heeft aangetroffen.
3.10.
De gemeente heeft [bewindvoerder] bij brief van 8 december 2022 bericht dat de standplaats nog steeds niet ontruimd is en dat zij [bedrijf] B.V. uit [vestigingsplaats] (hierna: [bedrijf] ) de opdracht zal geven om tot ontruiming over te gaan. Bij deze brief heeft de gemeente de offerte van [bedrijf] gevoegd, met een totaalbedrag van € 11.984,08 inclusief btw.
3.11.
[bedrijf] heeft de ontruimingswerkzaamheden in de periode 9 tot en met 14 december 2022 uitgevoerd. Op 20 december 2022 heeft [bedrijf] de factuur voor deze werkzaamheden naar de gemeente gestuurd. Bij brief van 9 januari 2023 heeft de gemeente [bewindvoerder] gesommeerd het factuurbedrag aan de gemeente te voldoen. [bewindvoerder] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
3.12.
[bewindvoerder] heeft [partij B] bij brief van 7 maart 2023 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade, een bedrag van in totaal € 12.779,37, en heeft [partij B] verzocht dit bedrag aan haar te betalen. [partij B] is niet tot betaling overgegaan.
3.13.
De gemeente heeft op 4 mei 2023 conservatoir derdenbeslag laten leggen op de bankrekening van [partij A] .

4.Het geschil

In de hoofdzaak
4.1.
De gemeente vordert – samengevat – veroordeling van [bewindvoerder] tot betaling aan haar van een bedrag van € 11.984,08, als ook een bedrag van € 894,84 aan buitengerechtelijke incassokosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van [bewindvoerder] in de proceskosten en beslagkosten.
4.2.
[bewindvoerder] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In de vrijwaringszaak
In conventie
4.4.
[bewindvoerder] vordert – samengevat – veroordeling van [partij B] tot datgene waartoe [bewindvoerder] in de hoofdzaak wordt veroordeeld, als ook een verklaring voor recht dat [bewindvoerder] geen vergoeding verschuldigd is voor de werkzaamheden van [partij B] , met veroordeling van [partij B] in de proceskosten.
4.5.
[partij B] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
4.7.
[partij B] vordert veroordeling van [bewindvoerder] tot betaling van de factuur voor de door haar verrichte werkzaamheden, zijnde een bedrag van € 2.967,60.
4.8.
[bewindvoerder] voert verweer.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak
5.1.
In de hoofdzaak gaat het om de vraag of [bewindvoerder] gehouden is de kosten te betalen die de gemeente heeft gemaakt voor het ontruimen van de standplaats.
5.2.
De kantonrechter overweegt als volgt. Wat vaststaat is dat de gemeente de standplaats door [bedrijf] heeft laten ontruimen en dat dit een bedrag van € 11.984,08 inclusief btw heeft gekost. De discussie tussen partijen ziet met name op de vraag of [partij A] überhaupt gehouden was de standplaats te ontruimen, dat wil zeggen of [partij A] na het eindigen van de huurovereenkomst de woonwagen die op de standplaats stond moest verwijderen. [bewindvoerder] heeft in dat kader aangevoerd dat [partij A] daartoe niet gehouden was, omdat volgens haar ook de woonwagen tot het gehuurde behoorde. Hierbij verwijst [bewindvoerder] naar artikel 14 van de huurovereenkomst, waarin wordt gesproken over ruiten, kasten en deuren, wat er volgens [bewindvoerder] op wijst dat [partij A] meer dan alleen een standplaats huurde van de gemeente. De kantonrechter volgt [bewindvoerder] niet in deze stelling. Het enkele voorkomen van woorden als kasten, ruiten en deuren in één specifieke bepaling brengt nog niet mee dat de huur niet alleen op de standplaats, maar ook op de woonwagen ziet. [bewindvoerder] heeft ook niet voldoende betwist dat de woonwagen niet van de gemeente maar van [partij A] was. Daarnaast heeft de gemeente onweersproken gesteld dat artikel 14 van de huurovereenkomst mede ziet op het toiletgebouw en een gelegenheid voor een wasmachine in de buurt van de standplaats.
5.3.
Gelet op het voorgaande staat vast dat [partij A] alleen de standplaats huurde van de gemeente. Dit betekent dat [partij A] de standplaats na het einde van huurovereenkomst diende op te leveren zonder woonwagen. In de overeenkomst is ook vermeld dat de huurder het gehuurde na het einde van de huur bezemschoon ter beschikking aan de verhuurder moet stellen. Bovendien vond [partij A] kennelijk zelf ook dat zij de woonwagen diende te verwijderen, want zij heeft daartoe opdracht gegeven aan [partij B] . Dat de verplichting van [partij A] er enkel uit bestond om een aannemer in te schakelen is wel door [partij A] gesteld, maar niet onderbouwd. Aan deze stelling gaat de kantonrechter dan ook voorbij.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de ontruiming van de standplaats door [partij B] niet goed is gegaan. Zo is er voorafgaand aan de werkzaamheden geen sloopmelding gedaan, blijkt uit de door de gemeente overgelegde foto’s van de standplaats dat de sloop voor veel weggewaaid afval heeft gezorgd en zijn de werkzaamheden op last van de gemeente stilgelegd vanwege de aanwezigheid van asbest. Het staat dan ook vast dat [partij A] niet aan haar verplichting heeft voldaan het gehuurde deugdelijk op te leveren, hoewel zij daartoe door de gemeente ruimschoots en meermaals in de gelegenheid is gesteld. Dit betekent dat [partij A] in verzuim is geraakt wat betreft het ontruimen van de standplaats en dat zij gehouden kan worden tot betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt om de achtergebleven resten van de woonwagen alsnog te laten verwijderen. De vordering van de gemeente zal daarom worden toegewezen.
5.5.
De gemeente vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag komt met de in het Besluit genoemde tarieven en zal dan ook worden toegewezen.
5.6.
De door de gemeente gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is ook toewijsbaar. Er is namelijk sprake van verzuim in de betaling van een geldsom. De wettelijke rente zal daarom, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
11.984,08
- buitengerechtelijke incassokosten
894,84
+
Totaal
12.878,92
5.8.
[bewindvoerder] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
708,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.784,86
5.9.
De gemeente vordert veroordeling van [bewindvoerder] tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 962,23 voor de kosten van deurwaardersexploten en € 406,00 voor salaris gemachtigde (1,0 punt × € 406,00), totaal € 1.368,23.
5.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In de vrijwaringszaak
In conventie en in reconventie
5.11.
Omdat zowel de vordering van [bewindvoerder] als de tegenvordering van [partij B] ziet op de werkzaamheden met betrekking tot het verwijderen van de woonwagen, worden deze beide vorderingen hierna samen besproken.
5.12.
Als eerste moet worden beoordeeld of [partij B] [bewindvoerder] moet vrijwaren voor de gevolgen van het tekortschieten in het deugdelijk ontruimen en opleveren van de standplaats. Met andere woorden moet worden beoordeeld of [partij B] de kosten van de ontruiming die door [bedrijf] is uitgevoerd voor haar rekening moet nemen.
5.13.
De kantonrechter overweegt als volgt. [partij B] heeft niet betwist dat zij de overeengekomen werkzaamheden, namelijk het verwijderen van de woonwagen, niet goed heeft uitgevoerd. Toch is zij het niet eens met de vordering van [bewindvoerder] . [partij B] heeft uitgelegd dat zij de opdracht tegen een lage prijs heeft aangenomen, zodat zij geen zwaar materiaal heeft ingezet, en dat zij de woonwagen niet van tevoren heeft bekeken. Bij de omschrijving van de opdracht die door [bewindvoerder] is geplaatst stond volgens [partij B] vermeld dat er geen asbest aanwezig was. Verder heeft [partij B] verteld dat zij een beginnend ondernemer is. Dat de werkzaamheden niet netjes zijn verlopen heeft volgens [partij B] ook te maken gehad met de weersomstandigheden.
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat de gevolgen van het niet deugdelijk ontruimen van de standplaats voor rekening van [partij B] moeten komen. Voor dit oordeel is allereerst van belang dat [partij B] op de zitting heeft erkend dat zij zich op de omvang van de werkzaamheden heeft verkeken. Ook is [partij B] met de sloopwerkzaamheden begonnen terwijl er nog geen afvalcontainers waren, zodat sloopafval zich onder invloed van weersomstandigheden kon verspreiden. Verder staat vast dat [partij B] aan de werkzaamheden is begonnen zonder eerst onderzoek te doen. Dit terwijl van een professionele partij als [partij B] verwacht had mogen worden dat zij voorafgaand enig onderzoek deed naar de (omvang) van de werkzaamheden. Een aannemer heeft namelijk een waarschuwingsplicht voor onjuistheden in de opdracht die hij kent of behoorde te kennen. Dit volgt uit artikel 7:754 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De door [partij B] gepresenteerde omstandigheden kunnen het mislukken van de ontruiming wellicht verklaren, maar ze komen alle voor haar risico. Onder omstandigheden geldt de waarschuwingsplicht van de aannemer niet, bijvoorbeeld indien de opdrachtgever, in dit geval [bewindvoerder] , zelf al van het asbest op de hoogte was en daar geen verder onderzoek naar heeft gedaan (zie als voorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0954). Dergelijke omstandigheden zijn in deze kwestie echter niet aan de orde. [partij B] heeft wel gesteld dat [bewindvoerder] heeft verklaard dat er geen asbest in de woonwagen aanwezig was, maar zelfs als dat zo zou zijn ( [bewindvoerder] betwist het gemotiveerd) dan mocht [partij B] daar niet zomaar op varen. Van een garantie op dit punt is niet gebleken en gelet op [bewindvoerder] hoedanigheid, die [partij B] kende, moest [partij B] begrijpen dat zij niet ter zake kundig was en bovendien de situatie ter plaatse niet persoonlijk kende. Haar mededeling kan, als zij die al heeft gedaan, dan ook bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat er
voor zover haar bekendgeen sprake was van asbest. Daarnaast heeft [partij B] , door de werkzaamheden op basis van foto’s en zonder eigen inspectie aan te nemen, het te slopen object voor lief genomen. De kantonrechter laat dan nog daar dat [partij B] als professionele aannemer geacht kan worden te weten dat woonwagens van een zekere leeftijd mogelijk asbesthoudend materiaal bevatten. Andere omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken. Dat [partij B] een beginnende ondernemer is, maakt dit oordeel ten slotte niet anders. Ook dat moet voor risico van [partij B] blijven.
5.15.
Gelet op het voorgaande is de slotsom dat [partij B] onoordeelkundig aan de verwijdering van de woonwagen is begonnen en dat zij die werkzaamheden onoordeelkundig heeft uitgevoerd. Dat maakt dat de eerste vordering van [bewindvoerder] toewijsbaar is. Waartoe [bewindvoerder] is veroordeeld in de hoofdzaak, daartoe zal de kantonrechter [partij B] veroordelen in de vrijwaringszaak.
5.16.
Dan de discussie over de factuur van [partij B] . [bewindvoerder] vordert een verklaring voor recht dat zij vanwege een wanprestatie aan de kant van [partij B] de factuur van [partij B] niet hoeft te betalen. [partij B] vordert juist betaling van die factuur.
5.17.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de kantonrechter aan de kant van [partij B] sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, oftewel een wanprestatie. Dat [partij B] het werk niet af heeft kunnen ronden doordat de gemeente ingreep, maakt dat niet anders. Wat vaststaat is dat [partij B] onoordeelkundig aan de slag is gegaan, zoals hiervoor onder punt 5.14. al is overwogen. Door een sloopmelding achterwege te laten en er ook niet op toe te zien dat deze door [bewindvoerder] was gedaan, heeft [partij B] het risico van onverwacht ingrijpen van het openbaar bestuur op de koop toe genomen. Daarnaast blijkt uit de correspondentie tussen partijen, door [bewindvoerder] overgelegd in productie 4, dat [partij B] niet bereid was de werkzaamheden af te maken en om tot herstel over te gaan.
5.18.
Gelet op duidelijke tekortkoming aan de kant van [partij B] en het zeer slordige verloop van de werkzaamheden die zij wel heeft uitgevoerd en de voor [bewindvoerder] zeer nadelige gevolgen ervan, stelt de kantonrechter vast dat de werkzaamheden die [partij B] tot 24 november 2022 heeft verricht van geen enkele waarde zijn geweest. Bij de geschetste stand van zaken kan [partij B] naar het oordeel van de kantonrechter geen aanspraak maken op betaling van haar factuur. Zonder nadere toelichting van [partij B] , die ontbreekt, valt verder niet in te zien waarom [bewindvoerder] aan [partij B] een vergoeding voor de gehuurde afvalcontainer zou moeten betalen.
5.19.
De slotsom is dat de door [bewindvoerder] gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen, en de vordering van [partij B] tot betaling van de factuur wordt afgewezen. [partij B] wordt als de verliezende partij veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de kant van [bewindvoerder] vastgesteld op een bedrag van € 1.015,00 aan salaris gemachtigde (2,5 punt, voor de dagvaarding, conclusie van antwoord in reconventie en de mondelinge behandeling, maal het tarief van € 406,00 per punt).

6.De beslissing

De kantonrechter
In de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt [bewindvoerder] om aan de gemeente te betalen een bedrag van € 12.878,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 januari 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [bewindvoerder] in de proceskosten van € 1.784,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [bewindvoerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [bewindvoerder] in de beslagkosten, vastgesteld op € 1.368,23,
6.4.
veroordeelt [bewindvoerder] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten en de beslagkosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
In de vrijwaringszaak
In conventie
6.6.
veroordeelt [partij B] om aan [bewindvoerder] te betalen een bedrag van € 12.878,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 januari 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.7.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 1.784,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [bewindvoerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
veroordeelt [partij B] in de beslagkosten, vastgesteld op € 1.368,23,
6.9.
veroordeelt [partij B] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten en de beslagkosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.10.
verklaart voor recht dat [bewindvoerder] wegens de werkzaamheden van [partij B] geen vergoeding schuldig is aan [partij B] ,
6.11.
verklaart onder 6.6. tot en met 6.10. bepaalde uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
6.12.
wijst de vordering af,
6.13.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de kant van [bewindvoerder] vastgesteld op € 1.015,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024. (wv)