Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het verloop van de procedure
2.De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
3.De bevoegdheid van de rechtbank
4.De ontvankelijkheid
5.5. De beslissing
niet-ontvankelijk.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 31 juli 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van klaagster, die verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek. Klaagster heeft op 18 april 2024 een raadsman aangesteld, die op 26 april 2024 kennis heeft gekregen van het voornemen van de officier van justitie om klaagster te dagvaarden voor de meervoudige zitting op 2 september 2024. Op 31 mei 2024 heeft de raadsman verzocht om het horen van getuigen, maar dit verzoek is op 27 juni 2024 door de rechter-commissaris afgewezen. Hiertegen heeft de raadsman op 10 juli 2024 een bezwaarschrift ingediend, dat op dezelfde dag door de rechtbank is ontvangen. De behandeling van het bezwaarschrift vond plaats tijdens een niet-openbare zitting op 24 juli 2024, waarbij de officier van justitie en de verdachte aanwezig waren.
De verdediging stelde dat het bezwaarschrift ontvankelijk en gegrond moest worden verklaard, terwijl de officier van justitie het bezwaarschrift ongegrond achtte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris na de kennisgeving van de officier van justitie op 26 april 2024 niet meer bevoegd was om nieuwe verzoeken te behandelen. Dit betekent dat klaagster geen mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad.