ECLI:NL:RBOVE:2024:4249

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
ak_23_2558
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 met betrekking tot de woonomstandigheden van eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een aanpassing van haar woning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) beoordeeld. Eiseres, die lijdt aan COPD-Astma en psychische klachten, heeft een maatwerkvoorziening aangevraagd voor een aanbouw aan haar woning, omdat zij vanwege haar aandoeningen niet in staat is om trap te lopen. Het college van burgemeester en wethouders van Deventer heeft haar aanvraag afgewezen, met het argument dat eiseres kan verhuizen naar een geschikte woning, waarbij het verhuisprimaat van toepassing zou zijn. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het college heeft het bestreden besluit gehandhaafd.

De rechtbank heeft op 1 maart 2024 de zaak behandeld en vastgesteld dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische en sociale gevolgen van een verhuizing voor eiseres. De rechtbank concludeert dat de motivering van het college om het verhuisprimaat toe te passen niet deugdelijk is, omdat het college niet heeft aangetoond dat de aangeboden woningen passend zijn voor eiseres, gezien haar medische situatie en de impact van een verhuizing op haar psychische gezondheid. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij het college wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen dat een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanbouw aan de woning van eiseres toekent, of een persoonsgebonden budget (pgb) voor de realisatie van die aanbouw.

De rechtbank benadrukt dat de huidige woning van eiseres niet passend is en dat de voorgestelde huurwoningen een achteruitgang in wooncomfort en een stijging van de woonlasten met zich meebrengen. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de psychische en sociale gevolgen van een verhuizing niet relevant zijn in deze zaak. De uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de cliënt in het kader van de Wmo 2015.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2558

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, het college

(gemachtigden: mr. M.J. Vermeulen en mr. I. Aslan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een aanpassing van haar woning op grond van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2025 (Wmo 2015).
1.1.
Met het besluit van 4 november 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 november 2023 op het bezwaar van eiseres is het college, conform het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres bijgestaan door haar kinderen [naam 1] en [naam 2] en de gemachtigden van het college.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten en eiseres is in de gelegenheid te stellen om (financiële) gegevens aan het college te verstrekken. Op 29 maart 2024 heeft het college gereageerd. Vervolgens heeft eiseres op 10 mei 2024 gereageerd.
Partijen hebben vervolgens op elkaars standpunten gereageerd.
1.6.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht geen Wmo-voorziening voor het aanpassen/verbouwen van de woning van eiseres heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiseres, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan de besluitvorming vooraf ging
4.1.
Eiseres is alleen woonachtig in een eengezinswoning, met een slaap- en badkamer op de eerste verdieping. Zij is bekend met COPD-Astma. Ook heeft zij te maken met psychische klachten.
4.2.
Eiseres heeft vanwege ervaren beperkingen bij traplopen een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële bijdrage voor een aanbouw/unit achter haar woning aangevraagd op grond van de Wmo 2015. Daarop heeft het college een onderzoek ingesteld.
4.3.
Het college heeft in oktober 2021 een medisch advies gevraagd aan JPH Consult.
Op 16 december 2021 heeft [naam 3] ([naam 3]), medisch adviseur/arts, een medisch advies uitgebracht. Op 4 februari 2022 heeft het college een bouwkundig ergonomisch onderzoek aangevraagd bij JPH Consult. Op 3 maart 2022 heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
Op 11 maart 2022 heeft een bouwkundig ergonomisch adviseur van JPH Consult een rapport uitgebracht. Op 13 mei 2022 heeft het college aanvullende vragen aan JPH Consult gesteld. Op 23 juni 2022 heeft medisch adviseur [naam 3] van JPH Consult gereageerd op de vragen van het college. Op 28 juni 2023 heeft [naam 4] ([naam 4]), arts werkzaam bij
Trompetter & partners op verzoek van het college een sociaal-medisch advies uitgebracht.
4.4.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
Standpunt van het college
5.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag voor een woonvoorziening voor het aanpassen/verbouwen van de woning van eiseres in stand kan blijven, omdat uit onderzoek is gebleken dat het toepassen van het verhuisprimaat de goedkoopst compenserende oplossing is.
Standpunt eiseres
5.2.
Eiseres stelt zich - samengevat weergegeven - op het standpunt dat zij in aanmerking dient te komen voor een aanbouw aan haar woning dan wel een extra unit bij haar woning. Het college heeft ten onrechte het verhuisprimaat tegengeworpen. Eiseres is aangewezen op een gelijkvloerse woning, die moet voldoen aan de gestelde eisen, zoals aangegeven in de medische adviezen en het advies van de ergonomisch adviseur. De door het college genoemde woningen voldoen niet aan deze criteria. Eiseres stelt dat zij alle gevraagde (financiële) gegevens aan het college heeft verstrekt.
Overwegingen van de rechtbank

Weigering aanbouw/ plaatsen van een unit

6.1.
Beoordeeld dient te worden of het college terecht heeft bepaald dat verhuizen voorliggend is op het plaatsen van een unit/bijgebouw of aanpassen van de woning.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de weigering van het college om aan eiseres de gevraagde woonvoorziening toe te kennen niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Verhuisprimaat
6.3.
Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het zogeheten verhuisprimaat als zodanig niet in strijd is met de Wmo 2015. Dit laat onverlet dat steeds de vraag moet worden beantwoord of met de toepassing van dit primaat in een concreet geval een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd.
Die vraag kan slechts worden beantwoord op grond van een onderzoek naar de beperkingen van de betrokkene en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden, waaronder de kosten van de aanpassing van de eigen woning en de daadwerkelijke beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen andere woonruimten voor betrokkene. Dit betekent dan ook dat de vraag of de toepassing van dit primaat in een concreet geval tot een voorziening leidt die voldoet aan artikel 2.3.5 van de Wmo moet worden beantwoord op grond van een beoordeling van alle daarvoor relevante feiten en omstandigheden. [1] Voor de vraag of een verhuizing als een passende voorziening kan worden gezien, kunnen als concrete aspecten onder meer worden betrokken het belang bij behoud van de huidige woonomgeving, een eventuele stijging in de woonlasten als gevolg van de verhuizing, alsmede de wijziging in het wooncomfort bij een verhuizing, afgezet tegen de kosten van een woningaanpassing. [2]
6.4.
Het is aan het college om te beoordelen of met de toepassing van het verhuisprimaat in een concreet geval een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd. Dit betekent dat het college (zorgvuldig) onderzoek moet doen naar de beperkingen van eiseres en andere van belang zijnde feiten en omstandigheden, waaronder de kosten van de aanpassing van de eigen woning en de daadwerkelijke beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen andere woonruimten voor eiseres. [3]
6.5.
Vaststaat dat eiseres in verband met haar aandoeningen is aangewezen op een gelijkvloerse woning, die zonder traplopen te bereiken is en dat haar huidige woning niet passend is. Ook staat vast dat het plaatsen van een traplift op de huidige trap niet mogelijk is.
6.6.
In het medisch advies van JPH Consult van 16 december 2021 is aangegeven dat bij eiseres sprake is van een objectiveerbare aandoening van het ademhalingsstelsel en verder dat eiseres psychische klachten heeft. Volgens de medisch adviseur van JPH Consult [naam 3] is voor de aandoening van het ademhalingsstelsel geen genezing mogelijk en ook valt geen structurele verbetering te verwachten in klachten en beperkingen. De aandoening leidt tot een ernstige beperking in de energie- en spierzwakte en daarmee onder andere het traplopen, aldus [naam 3]. Verder is aangegeven dat gezien de bestaande aandoening van het ademhalingsstelsel het uiterst aannemelijk is dat eiseres vaak niet in staat is via de aanwezige steile trap de natte cel en de slaapruimte op de bovenverdieping te bereiken. Verhuizing naar een gelijkvloerse woning zou eventueel een oplossing kunnen zijn maar dit geeft een risico op verergering van de bestaande psychische aandoening.
Voor de psychische aandoening is volgens [naam 3] ook geen genezing mogelijk.
Bij toenemende stress/spanningen/psychosociale problemen bestaat er volgens [naam 3] een risico op verergering van de klachten/beperkingen.
Uit de rapportage van 11 maart 2022, uitgebracht door een bouwkundig ergonomisch adviseur van JPH Consult volgt dat de huidige woning van eiseres enkel geschikt is te maken door het realiseren van een aanbouw of plaatsen van een unit achter de woning. Verhuizen naar een meer geschikte woning, in bijzonder een gelijkvloerse woonsituatie,
is niet geadviseerd. Op verzoek van het college heeft de medisch adviseur van
Trompetter & partners [naam 4] op 28 juni 2023 een nieuw medisch advies uitgebracht.
In dit advies is aangegeven dat eiseres duurzame beperkingen in het uithoudingsvermogen heeft als gevolg van een blijvende longaandoening en dat in psychisch opzicht sprake is van een duurzame verhoogde gevoeligheid voor stemmingsproblematiek. Daarbij is aangegeven dat als eiseres in redelijke mate invloed heeft op haar functioneren een ernstige toename van klachten niet in de lijn der verwachting ligt en tevens hoe meer zaken spelen die haar belemmeren en buiten haar invloedssfeer liggen, hoe meer de psychische problematiek zal opspelen. Dit gaat onder andere gepaard met een verder energieverlies en moeite met de handelingen van dagelijks functioneren. In het advies is verder aangegeven dat eiseres vanuit gezondheidsoptiek is aangewezen op een gelijkvloerse woning die zonder traplopen te bereiken is. De huidige woning is voor eiseres medisch niet passend. Dit probleem is medisch gezien op te lossen door een verhuizing of aanpassing van de woning.
[naam 4] heeft verder aangegeven dat hij bij het onderzoek geen aandoeningen heeft aangetroffen die een medische contra-indicatie vormen voor verhuizen.
De stemmingsproblematiek is een aandachtspunt maar als andere oplossingen in redelijkheid zijn uitgesloten biedt verhuizen, volgens [naam 4], de enige mogelijkheid om het woonprobleem op te lossen. Bij verhuizen spelen ook sociale factoren een rol.
Als eiseres door een verhuizing haar netwerk verliest, in een in het geheel niet vergelijkbare woonsituatie terecht komt, financiële problemen oploopt door hogere woonlasten, ver van voorzieningen af komt te wonen of geen mogelijkheden heeft om aan voor haar passende, zingevende activiteiten deel te nemen, zal dat een negatieve invloed op de psychische problematiek hebben. Dat staat echter niet gelijk aan een medische contra indicatie, omdat de psychische problematiek niet met zekerheid zal optreden, maar mede afhangt van de hierboven beschreven sociale factoren, aldus [naam 4].
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende gewicht toegekend aan de hierboven door [naam 3] en [naam 4] genoemde psychische aspecten. Niet is gebleken dat het college rekenschap heeft gegeven van de psychische impact van een verhuizing.
Dat er volgens [naam 4] niet op voorhand sprake is van een medische contra-indicatie, is in dit geval minder relevant. Immers, beide deskundigen erkennen dat een verhuizing een negatieve impact kan hebben op de psychische problematiek van eiseres. JPH Consult adviseert in het bouwkundig ergonomisch onderzoek daarbij bovendien expliciet
tegeneen verhuizing. Het college had dan ook nader moeten onderbouwen waarom de door haar voorgestelde woningen, ondanks de psychische problematiek, voor eiseres passend zijn.
6.8.
De door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering dat de sociale factoren geen belemmering vormen bij het toepassen van het verhuisprimaat, acht de rechtbank onvoldoende. Uit de gedingstukken en zoals ter zitting uitdrukkelijk door eiseres naar voren is gebracht, volgt dat eiseres sinds 2018 in haar huidige woning in Deventer woont. Haar zoon woont naast haar en verleent mantelzorg. Haar dochter en broer wonen elders in Deventer. Eiseres heeft gewezen op haar sociale contacten in de buurt. De door het college aangeboden woningen liggen in een andere buurt van Deventer. Weliswaar ligt een van de woningen op 1,7 kilometer afstand, maar ook die woning ligt in een andere buurt, zodat de sociale omgeving van eiseres bij verhuizing noodgedwongen zal wijzigen.
De rechtbank is van oordeel dat het college miskent dat eiseres met de aangeboden huurwoningen aldus in een andere woonomgeving zou komen te wonen. Het college heeft dit punt dan ook onvoldoende in de besluitvorming meegewogen. De rechtbank betrekt hierbij ook dat in het sociaal-medisch advies van [naam 4], zoals hiervoor ook al is gezegd,
is weergegeven dat als eiseres door een verhuizing haar netwerk verliest, dat een negatieve invloed op de psychische problematiek zal hebben en dat in het bouwkundig ergonomisch onderzoek van JPH Consult wegens de psychische gevolgen een verhuizing juist wordt afgeraden.
6.9.
Verder heeft het college in de besluitvorming en de nadere motiveringen ook onvoldoende betrokken dat de voorgestelde huurwoningen een achteruitgang van het wooncomfort van eiseres zouden betekenen, nu deze veelal kleinere oppervlakten ten opzichte van de huidige woning hebben. Bovendien zijn (een deel van) de tegengeworpen woningen appartementen, terwijl eiseres thans, voor haar ontspanning, gesteld heeft te tuinieren als hobby. Een verhuizing naar een appartement zou in dit opzicht ook (evident) een achteruitgang in het wooncomfort met zich brengen. Deze achteruitgang kan bovendien, blijkens ook het advies van [naam 3], een negatieve invloed op haar psychische gesteldheid hebben.
6.10.
Tot slot wijst de rechtbank er op dat eiseres thans een koopwoning heeft.
De huidige woonlasten van eiseres bedragen, zoals het college ook heeft aangegeven in de aanvullende reactie van 29 maart 2024, bruto € 704,- en rekening houdend met de maandelijkse teruggave van de belastingdienst netto € 586,-, terwijl het college bij verhuizing naar een aangepaste woning rekent met een huurbedrag van € 875,-.
De woonlasten stijgen dus met € 289,-. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende acht heeft geslagen op deze aanzienlijke stijging van de woonlasten.
Zelfs met de beperkte compensatie van € 120,- per maand gedurende drie jaar, is de lastenverzwaring aanzienlijk. Daar komt bij dat het college geen rekening heeft gehouden met een stijging van de huurlasten, terwijl naar algemeen bekend mag worden verondersteld de huurprijzen doorgaan jaarlijks stijgen, zowel binnen de sociale als particuliere sector. Hierdoor is niet duidelijk of de financiële consequenties van verhuizen voor eiseres aanvaardbaar zijn.
6.11.
Het voorgaande brengt met zich dat het college het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. In de besluitvorming lijkt het college met name het grote kostenverschil tussen toepassing van het verhuisprimaat (voor het college relatief goedkoop) afgezet tegen aanpassing van de huidige woning middels een unit of aanbouw (voor het college relatief duur) doorslaggevend te hebben geacht, terwijl zij daarbij onvoldoende de sociale en psychische gevolgen, alsmede de gevolgen van die verhuizing voor de woonlasten en het wooncomfort voor eiseres heeft betrokken. Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
Zelf in de zaak voorzien?
6.12.
Indien een besluit wordt vernietigd, is de rechter op grond van artikel 8.41a van de Awb gehouden de mogelijkheden van definitieve beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Voor het gebruik van deze bevoegdheid is vereist dat de rechter de overtuiging heeft dat de uitkomst van het geschil, ingeval het bestuursorgaan opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn dan die waarin hij zelf voorziet en de toets aan het recht kan doorstaan. [4]
6.13.
De voor het college ten opzichte van een verhuiskostenvergoeding hogere kosten van de aanpassing van de woning van eiseres, afgezet tegen de negatieve gevolgen van een verhuizing voor eiseres, te weten het grote belang van continuering van haar huidige sociale omgeving, de stijging van de maandelijkse woonlasten, de achteruitgang in het wooncomfort en de psychische gevolgen van een verhuizing, maken dat een verhuizing in dit geval niet als een verantwoorde voorziening kan worden aangemerkt. Het college heeft daarom het verhuisprimaat ten onrechte tegengeworpen.
Het college is naar aanleiding van de zitting in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te doen. Ook met de nadere toelichting is het college er niet in geslaagd om te motiveren dat eiseres met de toepassing van het verhuisprimaat voldoende gecompenseerd wordt. Aangenomen kan dan ook worden dat het college niet in staat is hiervoor een voldoende draagkrachtige motivering te geven. Aangezien verder een aanbouw, zo is niet in geschil, in de behoeften van eiseres zal voorzien, terwijl op grond van artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 de voorkeuren van eiseres in de besluitvorming dienen te worden betrokken en eiseres de voorkeur voor een aanbouw heeft uitgesproken, is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst van het geschil naar alle waarschijnlijkheid geen andere kan zijn dan dat aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanbouw bestaande uit een slaap- en badkamer zal moeten worden verstrekt. Daarbij betrekt de rechtbank dat gelet op de overgelegde offertes, het prijsverschil tussen een aanbouw en een unit niet wezenlijk groot is, zodat het college ook in redelijkheid niet (alsnog) voor een unit zou moeten kunnen opteren. Bovendien heeft eiseres aangegeven dat een unit feitelijk niet te realiseren is op haar achtererf en het college heeft dit niet bestreden. Aangezien evenwel de kosten van een aanbouw nog moeten worden begroot, aangezien de bestaande overgelegde offertes gelet op de prijsontwikkelingen in de bouw niet zonder meer nog toereikend zijn, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien.
In plaats daarvan zal de rechtbank bepalen dat het college een nieuw besluit zal moeten nemen waarbij aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanbouw aan haar woning bestaande uit een slaap- en badkamer (maatwerkvoorziening in natura) wordt toegekend, dan wel ten behoeve van het realiseren van die aanbouw aan eiseres een persoonsgebonden budget (maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb) verstrekt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is, gelet op wat hiervoor is overwogen, onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en kan niet in stand blijven. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd. Een deugdelijke motivering voor het standpunt van het college dat eiseres kan verhuizen naar een andere geschikte woning en dat het verhuisprimaat van toepassing is, ontbreekt.
8. De rechtbank zal, nu het college de noodzaak van een gelijkvloerse woning heeft onderschreven, maar de precieze omvang van de kosten voor de aanbouw nog moeten worden vastgesteld, bepalen dat het college een nieuw besluit neemt, waarbij aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanbouw aan haar woning bestaande uit een slaap- en badkamer (maatwerkvoorziening in natura), dan wel een pgb ten behoeve van het realiseren van die aanbouw wordt toegekend (maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb).
9. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Verder is niet gebleken van kosten, die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college een nieuw besluit neemt, waarbij aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanbouw aan haar woning bestaande uit een slaap- en badkamer (maatwerkvoorziening in natura), dan wel een pgb ten behoeve van het realiseren van die aanbouw wordt toegekend (maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb);
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
De griffier is verhinderd om te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Artikel 2.1.3., tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 1.1.1, eerste lid, van de wmo 2015 definieert maatwerkvoorziening als op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van – voor zover hier van belang – de zelfredzaamheid.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Volgens vaste rechtspraak moet het college een stappenplan volgen wanneer een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het college moet onderzoeken:
( a) wat de hulpvraag is;
( b) wat de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn;
( c) wat de aard en omvang is van de gewenste en nodige maatschappelijke ondersteuning;
( d) of de nodige hulp en ondersteuning kan worden geboden door de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen.
Alleen als de in (d) genoemde mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 te verlenen. Als voor het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid is vereist, moet het college zo’n onderzoek laten uitvoeren.
Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Deventer 2022
De gemeenteraad van Deventer heeft ter uitvoering van onder meer artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Deventer 2022 (Verordening) vastgesteld. Deze Verordening gold op de datum van het bestreden besluit.
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a en b, van de Verordening komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van chronische of psychosociale problemen of de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
• op eigen kracht;
• met gebruikelijke hulp;
• met mantelzorg;
• met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
• met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of
• met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk 4 van de Verordening bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In het tweede lid is bepaald dat recht op een maatwerkvoorziening slechts bestaat voor zover deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.
Artikel 10 eerste lid, van de Verordening bepaalt dat een cliënt voor een woonvoorziening in aanmerking kan komen. De woonvoorziening heeft betrekking op de bereikbaarheid, toegankelijkheid en normaal gebruik van de woning. In het tweede lid is bepaald dat in aanvulling op artikel 9 een cliënt voor verhuis- en/of inrichtingskosten in aanmerking kan worden gebracht indien de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing niet als goedkoopst compenserende voorziening is aan te merken.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3506 en de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:702.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 november 2009, ECLI:NL:CRVB:BK4418.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3506.
4.Bijvoorbeeld: ABRvS 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2116, r.o. 9.4.