Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Deventer, het college
Inleiding
Wet maatschappelijke ondersteuning 2025 (Wmo 2015).
Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Partijen hebben vervolgens op elkaars standpunten gereageerd.
Beoordeling door de rechtbank
Op 16 december 2021 heeft [naam 3] ([naam 3]), medisch adviseur/arts, een medisch advies uitgebracht. Op 4 februari 2022 heeft het college een bouwkundig ergonomisch onderzoek aangevraagd bij JPH Consult. Op 3 maart 2022 heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
Trompetter & partners op verzoek van het college een sociaal-medisch advies uitgebracht.
Weigering aanbouw/ plaatsen van een unit
Die vraag kan slechts worden beantwoord op grond van een onderzoek naar de beperkingen van de betrokkene en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden, waaronder de kosten van de aanpassing van de eigen woning en de daadwerkelijke beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen andere woonruimten voor betrokkene. Dit betekent dan ook dat de vraag of de toepassing van dit primaat in een concreet geval tot een voorziening leidt die voldoet aan artikel 2.3.5 van de Wmo moet worden beantwoord op grond van een beoordeling van alle daarvoor relevante feiten en omstandigheden. [1] Voor de vraag of een verhuizing als een passende voorziening kan worden gezien, kunnen als concrete aspecten onder meer worden betrokken het belang bij behoud van de huidige woonomgeving, een eventuele stijging in de woonlasten als gevolg van de verhuizing, alsmede de wijziging in het wooncomfort bij een verhuizing, afgezet tegen de kosten van een woningaanpassing. [2]
Voor de psychische aandoening is volgens [naam 3] ook geen genezing mogelijk.
Bij toenemende stress/spanningen/psychosociale problemen bestaat er volgens [naam 3] een risico op verergering van de klachten/beperkingen.
is niet geadviseerd. Op verzoek van het college heeft de medisch adviseur van
Trompetter & partners [naam 4] op 28 juni 2023 een nieuw medisch advies uitgebracht.
[naam 4] heeft verder aangegeven dat hij bij het onderzoek geen aandoeningen heeft aangetroffen die een medische contra-indicatie vormen voor verhuizen.
Als eiseres door een verhuizing haar netwerk verliest, in een in het geheel niet vergelijkbare woonsituatie terecht komt, financiële problemen oploopt door hogere woonlasten, ver van voorzieningen af komt te wonen of geen mogelijkheden heeft om aan voor haar passende, zingevende activiteiten deel te nemen, zal dat een negatieve invloed op de psychische problematiek hebben. Dat staat echter niet gelijk aan een medische contra indicatie, omdat de psychische problematiek niet met zekerheid zal optreden, maar mede afhangt van de hierboven beschreven sociale factoren, aldus [naam 4].
Dat er volgens [naam 4] niet op voorhand sprake is van een medische contra-indicatie, is in dit geval minder relevant. Immers, beide deskundigen erkennen dat een verhuizing een negatieve impact kan hebben op de psychische problematiek van eiseres. JPH Consult adviseert in het bouwkundig ergonomisch onderzoek daarbij bovendien expliciet
tegeneen verhuizing. Het college had dan ook nader moeten onderbouwen waarom de door haar voorgestelde woningen, ondanks de psychische problematiek, voor eiseres passend zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het college miskent dat eiseres met de aangeboden huurwoningen aldus in een andere woonomgeving zou komen te wonen. Het college heeft dit punt dan ook onvoldoende in de besluitvorming meegewogen. De rechtbank betrekt hierbij ook dat in het sociaal-medisch advies van [naam 4], zoals hiervoor ook al is gezegd,
is weergegeven dat als eiseres door een verhuizing haar netwerk verliest, dat een negatieve invloed op de psychische problematiek zal hebben en dat in het bouwkundig ergonomisch onderzoek van JPH Consult wegens de psychische gevolgen een verhuizing juist wordt afgeraden.
De huidige woonlasten van eiseres bedragen, zoals het college ook heeft aangegeven in de aanvullende reactie van 29 maart 2024, bruto € 704,- en rekening houdend met de maandelijkse teruggave van de belastingdienst netto € 586,-, terwijl het college bij verhuizing naar een aangepaste woning rekent met een huurbedrag van € 875,-.
De woonlasten stijgen dus met € 289,-. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende acht heeft geslagen op deze aanzienlijke stijging van de woonlasten.
Zelfs met de beperkte compensatie van € 120,- per maand gedurende drie jaar, is de lastenverzwaring aanzienlijk. Daar komt bij dat het college geen rekening heeft gehouden met een stijging van de huurlasten, terwijl naar algemeen bekend mag worden verondersteld de huurprijzen doorgaan jaarlijks stijgen, zowel binnen de sociale als particuliere sector. Hierdoor is niet duidelijk of de financiële consequenties van verhuizen voor eiseres aanvaardbaar zijn.
Het college is naar aanleiding van de zitting in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te doen. Ook met de nadere toelichting is het college er niet in geslaagd om te motiveren dat eiseres met de toepassing van het verhuisprimaat voldoende gecompenseerd wordt. Aangenomen kan dan ook worden dat het college niet in staat is hiervoor een voldoende draagkrachtige motivering te geven. Aangezien verder een aanbouw, zo is niet in geschil, in de behoeften van eiseres zal voorzien, terwijl op grond van artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 de voorkeuren van eiseres in de besluitvorming dienen te worden betrokken en eiseres de voorkeur voor een aanbouw heeft uitgesproken, is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst van het geschil naar alle waarschijnlijkheid geen andere kan zijn dan dat aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanbouw bestaande uit een slaap- en badkamer zal moeten worden verstrekt. Daarbij betrekt de rechtbank dat gelet op de overgelegde offertes, het prijsverschil tussen een aanbouw en een unit niet wezenlijk groot is, zodat het college ook in redelijkheid niet (alsnog) voor een unit zou moeten kunnen opteren. Bovendien heeft eiseres aangegeven dat een unit feitelijk niet te realiseren is op haar achtererf en het college heeft dit niet bestreden. Aangezien evenwel de kosten van een aanbouw nog moeten worden begroot, aangezien de bestaande overgelegde offertes gelet op de prijsontwikkelingen in de bouw niet zonder meer nog toereikend zijn, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien.
In plaats daarvan zal de rechtbank bepalen dat het college een nieuw besluit zal moeten nemen waarbij aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanbouw aan haar woning bestaande uit een slaap- en badkamer (maatwerkvoorziening in natura) wordt toegekend, dan wel ten behoeve van het realiseren van die aanbouw aan eiseres een persoonsgebonden budget (maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb) verstrekt.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college een nieuw besluit neemt, waarbij aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanbouw aan haar woning bestaande uit een slaap- en badkamer (maatwerkvoorziening in natura), dan wel een pgb ten behoeve van het realiseren van die aanbouw wordt toegekend (maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb);
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
mr. H.J. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op