13.1.Bij uitspraak van 19 april 2023, zaaknummer ZWO 23/897, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om schorsing van de tweede omgevingsvergunning afgewezen. De reden hiervoor is dat het belangrijkste onderdeel van de bedrijfshal waar eiser hinder van ondervindt, de 5,55 meter hoge zijwand op zijn perceelsgrens, op 6 of 7 april 2023 al volledig was geplaatst. Wat betreft eisers verwijzing naar de, volgens hem onjuiste, standpunten van verweerder met betrekking tot artikel 6:19 van de Awb, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat dit door de rechtbank beoordeeld dient te worden in de nog lopende bodemprocedure. Dat betreft beroepszaak ZWO 22/2102.
14. Met het besluit van 19 oktober 2023 heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiser en de verleende tweede omgevingsvergunning ongewijzigd in stand gelaten.
15. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder zaaknummer ZWO 23/2424.
Toetsingskader met betrekking tot artikel 6:19 van de Awb
16. In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb staat dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Volgens de rechtspraak is een besluit in de regel slechts een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, indien hetzelfde bestuursorgaan bij nader besluit door intrekking, wijziging of vervanging, met herhaalde aanwending van dezelfde bevoegdheid en op dezelfde feitelijke grondslag, van het eerder door hem genomen besluit terugkomt, terwijl op dat moment tegen het eerdere besluit bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig is, of nog binnen de bezwaar- of (hoger)beroepstermijn aanhangig wordt gemaakt.
Een besluit tot wijziging van een besluit op aanvraag is in de regel alleen een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, Awb, indien dat wijzigingsbesluit op dezelfde aanvraag als het oorspronkelijke besluit is gebaseerd. In de rechtspraak is hierop een uitzondering geformuleerd. Uit die rechtspraak volgt dat, indien hangende een bezwaar- of beroepschriftprocedure over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bij nader besluit, naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag, een omgevingsvergunning wordt verleend voor een wijziging van het bouwplan waarvoor de eerdere omgevingsvergunning is verleend en de wijziging van ondergeschikte aard is, artikel 6:19 van de Awb op dat nadere besluit van toepassing is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor een dergelijke wijziging volgens vaste rechtspraak geen nieuwe aanvraag nodig zou zijn geweest. De vraag of een wijziging van ondergeschikte aard is, dient per concreet geval te worden beantwoord. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1587, overweging 2.4. 17. Eiser stelt dat de tweede omgevingsvergunning ziet op een wijziging dan wel vervanging van de eerste omgevingsvergunning. De eerste omgevingsvergunning bevat een fundamenteel gebrek, te weten dat een onjuiste bouwhoogte van 5,15 meter is vergund. Dit heeft verweerder rechtgezet door in de tweede omgevingsvergunning een bouwhoogte van 5,5 meter te vergunnen. Volgens eiser is sprake van een wijziging met voldoende samenhang, waardoor sprake is van een geval in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Eiser heeft hierbij verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5948, en 2 juli 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9000. 18. Verweerder stelt dat het verschil in bouwhoogte tussen de eerste en tweede omgevingsvergunning (0,45 meter) in relatie tot het gehele bouwplan te groot is om dit aan te merken als een wijziging van ondergeschikte aard. Het is juist de bouwhoogte die de schaduwwerking op eisers perceel veroorzaakt en daarmee de meeste ruimtelijke uitstraling met zich brengt. De ruimtelijke gevolgen van de nieuwe/hogere bouwhoogte moesten opnieuw worden afgewogen, waarvoor een aangepaste zonnestudie nodig was. Voor het kunnen beoordelen of de tweede omgevingsvergunning kon worden verleend, waren bovendien nieuwe technische gegevens vereist, zoals constructietekeningen en constructie-berekeningen. Door de vereiste nieuwe gegevens is geen sprake van dezelfde feitelijke grondslag.
Beoordeling van deze standpunten
19. De rechtbank merkt allereerst op dat het verlenen van de tweede omgevingsvergunning niet is gedaan omdat verweerder een fundamenteel gebrek in de eerste omgevingsvergunning wilde herstellen, zoals eiser betoogt. In de eerste omgevingsvergunning is beslist op de aanvraag van 30 november 2021, die ziet op een bedrijfshal met een bouwhoogte van 5,10 meter (en niet 5,15 meter, zoals eiser stelt). Omdat [bedrijf] een bedrijfshal met een hogere bouwhoogte wil realiseren, heeft hij op 23 december 2022 een nieuwe aanvraag bij verweerder ingediend. Deze aanvraag ziet op een bedrijfshal met een bouwhoogte van 5,55 meter (en niet 5,5 meter, zoals eiser stelt). Op die aanvraag heeft verweerder beslist en dat heeft geresulteerd in het verlenen van de tweede omgevingsvergunning.
20. De rechtbank moet beoordelen of de wijziging van het bouwplan in de tweede omgevingsvergunning ten opzichte van de eerste omgevingsvergunning (een toename van de bouwhoogte op de perceelsgrens van 5,10 meter naar 5,55 meter) kan worden aangemerkt als een wijziging van ondergeschikte aard.