ECLI:NL:RBOVE:2024:5337

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
11002773 \ CV EXPL 24-1128
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen voor gehuurde steigers en de rechtsverhouding tussen partijen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de besloten vennootschap [eiseres] B.V. tegen de vennootschap onder firma [gedaagde 1] V.O.F. en de betrokken gedaagden. De kern van het geschil betreft de vraag of de gedaagden verplicht zijn om de facturen van eiseres te betalen voor het huren van steigers en andere materialen. Gedaagden voerden aan dat zij geen overeenkomst met eiseres hadden gesloten, maar met hun klant, mevrouw [naam 1]. De kantonrechter oordeelde echter dat dit verweer niet slaagde. De rechter stelde vast dat de overeenkomst tot stand was gekomen tussen eiseres en gedaagden, en dat gedaagden verantwoordelijk waren voor de betaling van de facturen. De kantonrechter wees de vordering van eiseres toe, inclusief de rente en incassokosten, en veroordeelde gedaagden hoofdelijk tot betaling van een totaalbedrag van € 14.185,94, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de rechtsverhouding tussen partijen en de verplichtingen die voortvloeien uit de gesloten overeenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11002773 \ CV EXPL 24-1128
Vonnis van 15 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: J. Tukker,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats 1] ,
verschenen in persoon en als vennoot van gedaagde sub 1,
3.
[gedaagde 3],
wonende in [woonplaats 2] ,
verschenen in persoon en als vennoot van gedaagde sub 1,
gedaagde partijen, hierna gezamenlijk te noemen [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 8 maart 2024;
- het mondelinge verweer op de rolzitting, verwoord in de conclusie van antwoord, en de daar overgelegde producties van de zijde van [gedaagden] ;
- de aanvullende producties 8 en 9 van de zijde van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 15 augustus 2024, waar mr. Tukker spreekaantekeningen heeft overgelegd en waar de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat er is besproken;
- de akte uitlating producties van [eiseres] .
1.2.
[gedaagden] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen antwoordakte genomen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft de hierna te noemen mevrouw [naam 1] nog stukken naar de rechtbank gestuurd. Gelet op het feit dat mevrouw [naam 1] geen partij is in deze procedure en de wederpartij niet op de stukken heeft kunnen reageren, heeft de kantonrechter op die stukken geen acht geslagen.
1.4.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Samenvatting

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagden] de facturen van [eiseres] voor het huren van, onder andere, steigers moet betalen. Het (voornaamste) verweer van [gedaagden] , namelijk dat zij geen overeenkomst met [eiseres] heeft gesloten, maar haar klant, mevrouw [naam 1] , slaagt niet. Ook de andere verweren slagen niet. De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] toe.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is een bedrijf dat machines, materieel en gereedschap verhuurt.
3.2.
[eiseres] heeft aan [gedaagde 1] materialen verhuurd voor een project in Kampen. [gedaagden] heeft het factuurbedrag van dat project aan [eiseres] betaald.
3.3.
[eiseres] heeft ook materialen verhuurd voor een project in Amsterdam, bestaande uit werkzaamheden aan een pand van mevrouw [naam 1] , een klant van [gedaagden] . Daartoe heeft mevrouw [gedaagde 3] van [gedaagde 1] per e-mail van 8 september 2023 bij [eiseres] een offerte opgevraagd:
“Beste medewerker,
Ik wil graag een offerte voor het volgende,
Een steiger van 10.5 meter hoog voor en achter zijde woning. Met een net het liefst een zeil. De woning is via de tuin te bereiken.
De steiger moet volgende week geplaatst kunnen worden. Het liefst voor donderdag. Laden en lossen geen probleem, de vergunning is al geregeld.
Adres [adres]
Mochten er nog vragen zijn dan hoor ik dat uiteraard graag.
Met vriendelijke groet,
[gedaagde 3]
(…)”
3.4.
Na ontvangst van de offerte heeft mevrouw [gedaagde 3] het volgende aan [eiseres] gemaild:
“Beste [naam 2]
De offerte is akkoord.
Als jullie even laten weten hoe laat er opgebouwd gaat worden, dan zorg ik dat iemand aanwezig is.
Anders kunnen ze mij even bellen (…)”
3.5.
Daarop heeft [eiseres] als volgt gereageerd:
“(…)
Moet er vanuit jullie kant nog een referentie op de factuur?
En waar mag de factuur digitaal naartoe?
(…)”
3.6.
Na de facturatie voor het werk in Amsterdam is tussen partijen gediscussieerd over de hoogte van de factuur en over wie de factuur moet betalen. Mevrouw [gedaagde 3] heeft onder andere aan [eiseres] medegedeeld dat mevrouw [naam 1] verantwoordelijk is voor de factuur. [eiseres] heeft daarop geantwoord dat [gedaagden] de huurder en opdrachtgever is en dus verantwoordelijk is voor de factuur, omdat [eiseres] anders overal tussenin zit. Ook mevrouw [naam 1] heeft aan [eiseres] medegedeeld dat de factuur naar haar moet worden gestuurd. [eiseres] heeft laten weten dat zij, indien gewenst, ook een factuur op naam van [naam 1] wil maken, maar dat het eraan ligt wie er gaat betalen.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] wil dat [gedaagden] de facturen, de rente en de incassokosten betaalt. [eiseres] vordert daarom dat de kantonrechter [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om een bedrag van € 14.185,94 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 12.948,81 en de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten van € 899,87, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, de wettelijke rente over de proceskosten en in de nakosten.
4.2.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd.

5.De beoordeling

Het project in Kampen
5.1.
[eiseres] vordert betaling een bedrag van € 461,91 voor het project in Kampen. [eiseres] stelt daartoe dat [gedaagden] het factuurbedrag van € 2.685,52 te laat heeft betaald en daardoor de rente (€ 68,36) en de buitengerechtelijke incassokosten (€ 393,55) verschuldigd is geworden. Op 12 januari 2024 heeft [eiseres] de vordering namelijk uit handen gegeven aan Intercash. Intercash heeft dezelfde dag nog het dossier samengesteld en een brief opgesteld en de brief om 16:10 uur naar [gedaagden] gestuurd. Die dag om 16:47 uur heeft [gedaagden] de factuur betaald.
5.2.
[gedaagden] stellen dat zij - wat deze factuur betreft - nooit te maken hebben gehad met Intercash en dat zij geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn.
5.3.
Met betrekking tot het verschuldigd worden van buitengerechtelijke incassokosten heeft de Hoge Raad bepaald [1] dat het recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bestaat indien daadwerkelijk incassohandelingen zijn verricht. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in handelsovereenkomsten is niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht. Een enkele brief is in beginsel voldoende. Dit stelsel brengt mee dat, indien de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, de schuldenaar daarvoor de genormeerde vergoeding verschuldigd is, ongeacht de aard en omvang van de verrichte incassohandelingen.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagden] de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden op het moment dat de incassowerkzaamheden (het opstellen en verzenden van de aanmaning) zijn verricht. Die incassowerkzaamheden zijn in redelijkheid verricht; de betalingstermijn van de factuur was ruimschoots verstreken. [gedaagden] is dan ook buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Het bedrag van € 393,55 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.5.
Omdat [gedaagden] de factuur te laat heeft betaald, moet zij ook de wettelijke handelsrente betalen. De rente tot 12 januari 2024 van € 68,36 zal worden toegewezen. Met toepassing van artikel 6:44 BW zal ook de rente over het totaal achterstallige bedrag van € 461,91 worden toegewezen, zoals gevorderd vanaf 5 maart 2024.
Het project in Amsterdam
5.6.
[eiseres] heeft voor het project in Amsterdam een bedrag van € 13.724,03 gevorderd, bestaande uit het factuurbedrag van € 12.486,90, de rente tot 4 maart 2024 van € 337,26 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 899,87.
5.7.
[gedaagden] heeft gesteld dat zij de factuur niet heeft betaald, omdat zij van mening is dat de overeenkomst is gesloten tussen [eiseres] en de klant van [gedaagden] , mevrouw [naam 1] . [gedaagden] was slechts tussenpersoon. [eiseres] had de factuur dus naar mevrouw [naam 1] moeten sturen, aldus [gedaagden] .
5.8.
De kantonrechter stelt voorop dat het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst afhankelijk is van wat partijen tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort ook de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn. [2]
5.9.
De kantonrechter overweegt dat de correspondentie die heeft geleid tot het aangaan van de overeenkomst is gevoerd tussen [eiseres] en [gedaagden] . [gedaagden] heeft daarbij niet vermeld dat zij handelde namens haar klant [naam 1] . [naam 1] wordt nergens in de correspondentie genoemd. Op de vraag van [eiseres] waar de factuur heen moest worden gestuurd, heeft [gedaagden] niet geantwoord. Over de uitvoering van de werkzaamheden had [eiseres] enkel contact met [gedaagden] en met name met mevrouw [gedaagde 3] . Ook bij vragen kon [eiseres] bij haar terecht, zo blijkt uit haar e-mails. Gelet op deze gang van zaken was er voor [eiseres] bij het sluiten van de overeenkomst en tijdens de uitvoering van de overeenkomst geen enkele aanleiding om veronderstellen dat zij een overeenkomst sloot met een ander dan [gedaagden] . Dat het in de bouwwereld heel normaal is dat namens de klant enkel een offerte wordt opgevraagd, zoals [gedaagden] stelt, volgt de kantonrechter niet. Bij het project in Kampen heeft [gedaagden] het namelijk ook over haar opdrachtgever, maar betaalt [gedaagden] ook zelf de factuur. Verder is niet gesteld of gebleken dat aan de zijde van [gedaagden] sprake is geweest van een volmacht of van vertegenwoordiging. De kantonrechter concludeert dat de overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres] en [gedaagden] .
5.10.
Verder heeft [gedaagden] gesteld dat er een nadere afspraak met [eiseres] zou zijn gemaakt, die inhield dat mevrouw [naam 1] de factuur zou betalen. Dat heeft [eiseres] betwist.
5.11.
Duidelijk is dat er na de facturatie veel gesprekken en e-mailwisselingen hebben plaatsgevonden, zowel tussen [gedaagden] en [eiseres] als tussen mevrouw [naam 1] en [eiseres] /Intercash. Er wordt gediscussieerd over wie de factuur moet betalen en over de hoogte van de factuur. Uit de door [gedaagden] overgelegde stukken blijkt echter niet dat [eiseres] akkoord is gegaan met een wijziging van contractspartij. Ook uit de geluidsopnames van het gesprek tussen mevrouw [naam 1] en Intercash blijkt dat niet. [eiseres] heeft ook geen factuur naar mevrouw [naam 1] gestuurd. Voor zover [gedaagden] heeft gesteld dat mevrouw [naam 1] zou hebben toegezegd dat zij de factuur zou betalen (als zij een nieuwe factuur zou krijgen), geldt het volgende. Een schuld kan worden voldaan door een ander (artikel 6:30 BW). Zolang dat niet is gebeurd, is [gedaagden] niet bevrijd van haar betalingsverplichting. Tussen partijen staat vast dat ook mevrouw [naam 1] de factuur niet heeft betaald. [eiseres] is niet verplicht om mevrouw [naam 1] een factuur te sturen, zeker niet als zij de schuld van [gedaagden] niet heeft voldaan. [eiseres] kan dus van [gedaagden] betaling vorderen.
5.12.
Ten slotte heeft [gedaagden] aangevoerd dat het factuurbedrag nog zou worden verlaagd. De kosten waren relatief hoog en [eiseres] zou verlaging van het factuurbedrag hebben toegezegd.
5.13.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de correspondentie bij totstandkoming van de overeenkomst blijkt [gedaagden] akkoord is gegaan met de door [eiseres] gehanteerde tarieven. [gedaagden] heeft niet weersproken dat [eiseres] de overeengekomen tarieven heeft gefactureerd. Dat er bij een langere verhuurtermijn vaak lagere tarieven worden gehanteerd, kan zo zijn, maar daar is niets over afgesproken. Daarnaast heeft [eiseres] betwist dat zij na het versturen van de facturen heeft toegezegd dat zij de factuurbedragen zou verlagen. Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat telefonisch is toegezegd dat er naar de facturen gekeken zou worden. Dat heeft [eiseres] gedaan, maar volgens haar waren de factuurbedragen in overeenstemming met de offerte en was er dus geen aanleiding om de factuur aan te passen. Tot slot heeft [gedaagden] onvoldoende onderbouwd wat er dan precies niet zou kloppen aan de factuur. Dat het factuurbedrag relatief hoog was, betekent niet dat de factuur niet klopt. Mede gelet op de omstandigheid dat in dit geval de steiger en materialen op zeer korte termijn werden gehuurd, kan naar het oordeel van de kantonrechter een vergelijking met offertes van andere bedrijven, zoals [gedaagden] betoogt, niet zonder meer worden gemaakt.
5.14.
Gelet op het voorgaande zal [gedaagden] worden veroordeeld om het factuurbedrag van € 12.486,90 te betalen.
5.15.
Omdat [gedaagden] de factuur te laat heeft betaald, is zij de wettelijke handelsrente verschuldigd. De tot 4 maart 2024 berekende rente van € 337,26 zal worden toegewezen, en daarnaast de rente vanaf 5 maart 2024 tot de dag van volledige betaling.
5.16.
Ook de buitengerechtelijke incassokosten komen voor toewijzing in aanmerking. [eiseres] heeft aan de hand van de overgelegde aanmaningen voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Het bedrag van € 899,87 komt overeen met het tarief volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en zal worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
De proceskosten
5.17.
[gedaagden] wordt in deze zaak in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiseres] betalen. Deze worden begroot op:
kosten dagvaarding € 114,71
griffierecht € 1.409,00
salaris gemachtigde
€ 812,00(2 punten x tarief € 406,00)
totaal € 2.335,71
5.18.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna te bepalen.
5.19.
De nakosten worden begroot op € 135,00 (½ punt van het salaristarief met een maximum van € 135,00.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om een bedrag van € 14.185,94 aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 12.948,81 vanaf 5 maart 2024 tot de dag van volledige betaling, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 899,87 vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.335,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de nakosten, begroot op € 135,00;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.(SB)

Voetnoten

1.HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:1405).
2.HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284 en