ECLI:NL:RBOVE:2024:6458

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/08/314580 / HA RK 24-56
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling Lijst der Geldelijke Regelingen voor landinrichting Blokzijl-Vollenhove

Deze zaak betreft een beroep tegen de vaststelling van de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. Verzoekers hebben op drie onderdelen beroep ingesteld tegen het besluit van de uitvoeringscommissie. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op één onderdeel gegrond is, namelijk de ontsluiting van een perceel. De rechtbank heeft bepaald dat de LGR van verzoekers gecorrigeerd moet worden met een bedrag van € 17.250,-. De overige beroepsgronden, betreffende de verbeteringssituatie en de grondwaarde, zijn ongegrond verklaard. De proceskosten worden gecompenseerd.

De procedure begon met een ontwerpbesluit van de uitvoeringscommissie op 12 april 2023, dat ter inzage lag van 9 mei tot en met 19 juni 2023. Verzoekers dienden zienswijzen in en werden op 20 november 2023 gehoord. Het definitieve besluit werd op 14 februari 2024 vastgesteld en op 29 maart 2024 bekendgemaakt. De beroepstermijn liep van 2 april tot en met 13 mei 2024. Verzoekers hebben hun beroep ingesteld op grond van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg).

De rechtbank heeft de argumenten van verzoekers en de uitvoeringscommissie zorgvuldig afgewogen. Bij de beoordeling van de verbeteringssituatie is vastgesteld dat er sprake is van een aanzienlijke vergroting van de huiskavel, wat de indeling in klasse 2 rechtvaardigt. Wat betreft de grondwaarde is de rechtbank van oordeel dat de indeling in bodemgeschiktheidsklassen correct is en dat de twijfels van verzoekers over de onafhankelijkheid van de taxateur niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de uitvoeringscommissie niet heeft voldaan aan een toezegging over de ontsluiting van een perceel, wat heeft geleid tot de toekenning van een vergoeding voor de ontsluiting.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: C/08/314580 / HA RK 24-56
Beschikking van 20 november 2024
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,2. [verzoekster] ,3. [verzoeker 2] EN [verzoeker 2] ,

allen te [woonplaats] ,
verzoekers,
hierna samen te noemen: [verzoekers] c.s.,
procederend in persoon.
tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE BLOKZIJL-VOLLENHOVE
zetelende te Zwolle,
verweerster,
hierna te noemen: de uitvoeringscommissie,
vertegenwoordigd door mr. ing. J. Heinen van de provincie Overijssel.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. [verzoekers] c.s. hebben tegen het besluit tot vaststelling van de LGR op drie onderdelen beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep op één onderdeel gegrond is, namelijk wat betreft de ontsluiting. De rechtbank bepaalt dat de LGR van [verzoekers] c.s. dient te worden gecorrigeerd met een te ontvangen bedrag van € 17.250,-. Het beroep wordt op de overige punten (verbeteringssituatie en grondwaarde) ongegrond verklaard. De proceskosten worden gecompenseerd.

2.De procedure

2.1.
De uitvoeringscommissie heeft op 12 april 2023 een ontwerpbesluit tot het vaststellen van de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove genomen. Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen van 9 mei tot en met 19 juni 2023.
2.2.
[verzoekers] c.s. hebben overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het ontwerp twee zienswijzen ingediend.
2.3.
[verzoekers] c.s. zijn op 20 november 2023 over hun zienswijzen gehoord.
2.4.
Bij besluit van 14 februari 2024 heeft de uitvoeringscommissie de LGR voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove vastgesteld. De door [verzoekers] c.s. ingediende zienswijzen hebben niet tot aanpassing van de LGR geleid.
2.5.
Het besluit LGR is op 29 maart 2024 bekendgemaakt en heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. De beroepstermijn liep van 2 april tot en met 13 mei 2024.
2.6.
Tegen het besluit tot vaststelling van de LGR hebben [verzoekers] c.s. beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg).
2.7.
De uitvoeringscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
2.8.
[verzoekers] c.s. hebben op 27 september 2024 twee aanvullende producties overgelegd.
2.9.
Het beroep van [verzoekers] c.s. is op 9 oktober 2024 ter zitting behandeld. Namens [verzoeker 2] zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. De uitvoeringscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ing. J. Heinen . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er besproken is. De spreekaantekeningen van de uitvoeringscommissie zijn aan het dossier toegevoegd.
2.10.
Vervolgens is beschikking bepaald.

3.Overgangsrecht

3.1.
De Wilg is met ingang van 1 januari 2024 ingetrokken. Ruilverkaveling is sindsdien geregeld in de Omgevingswet. Op grond van het bepaalde in artikel 4.5 lid 1 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet blijft de Wilg echter van toepassing op de vaststelling van de LGR als het ontwerpbesluit vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Dat is hier het geval.

4.Het beroep en de beoordeling daarvan

4.1.
[verzoekers] c.s. voeren drie beroepsgronden aan. Die zullen hierna afzonderlijk worden besproken. Daarbij zal bij iedere beroepsgrond eerst op de stelling van [verzoekers] c.s. worden ingegaan. Vervolgens komt het verweer van de uitvoeringscommissie aan de orde. Afgesloten wordt telkens met een oordeel van de rechtbank.
1) Verbeteringssituatie
4.2.
[verzoekers] c.s. stellen dat er, als de inbreng en toedeling vergeleken worden, geen sprake is van een verbetering, maar van een verslechtering. De huiskavel van [verzoekers] c.s. is, tegen hun uitdrukkelijke wens in, vergroot. Volgens de uitvoeringscommissie leidt dat tot een waardevermeerdering, maar de veldkavel aan de [adres 1] wordt gehalveerd. Dat zou tot een waardevermindering moeten leiden die dan gecompenseerd zou moeten worden in de LGR, aldus [verzoekers] c.s. Bovendien blijft het aantal kavels gelijk en is er geen afstandsverkorting. Ook is er geen vormverbetering, want een vierkante kavel wordt ingeruild voor een heel langgerekte kavel. Indeling is klasse 2 (matige verbetering) is volgens [verzoekers] c.s. dan ook niet juist. [verzoekers] c.s. willen dat de bij hun in rekening gebrachte bedragen ongedaan worden gemaakt.
4.3.
De uitvoeringscommissie stelt zich op het standpunt dat het bedrijf van [verzoekers] c.s. terecht is ingedeeld in klasse 2. De huiskavel is vergroot met 44%. Dat is een sterke vergroting en al voldoende reden om de mate van wijziging van de verkaveling in te delen in klasse 2 of zelfs klasse 3. Naast deze verbetering is er geen sprake van een verslechtering wat betreft de toedeling van de veldkavels. Er zijn twee veldkavels ingebracht en op dezelfde plaats weer toegedeeld. Dat daarbij één van de twee veldkavels is verkleind, is inherent aan vergroting van de huiskavel, aldus de uitvoeringscommissie.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor het bepalen van het nut van de herverkaveling – de verandering van de waarde van de onroerende zaken als gevolg van de landinrichting – wordt op basis van artikel 25 lid 3 van het Besluit inrichting landelijk gebied (Bilg) de mate van wijziging onder meer getoetst aan de hand van de in dit artikel vermelde subjectieve factoren. In de “Nadere regels voor de Lijst der Geldelijke Regelingen voor het herverkavelingsblok Blokzijl-Vollenhove” (hierna: de Nadere regels) heeft de toetsing op deze factoren een vertaling gevonden in een classificeringstabel met 5 klassen, waarbij de mate waarin op de factoren verbetering is geschat bepalend is voor de indeling in één van de klassen. De laagste klasse, is klasse 0. Indeling in die klasse geschiedt als er geen of nagenoeg geen wijziging in de verkavelingssituatie heeft plaatsgevonden. Bij klasse 2, dat is de klasse waar [verzoekers] c.s. zijn ingedeeld, is er sprake van een matige verbetering: een beperkte tot matige vergroting van de huis-, bedrijfskavel of kavel(s) op afstand, dan wel matige beperking van het aantal kavels en/of beperkte tot redelijke afstandsverkorting en/of matige vormverbetering. De criteria voor indeling in een klasse gelden niet cumulatief, maar alternatief. Uit artikel 15 lid 2 Bilg volgt dat vergroting van de huis- of bedrijfskavel als eerste en voornaamste criterium voor indeling in een klasse wordt gehanteerd.
4.5.
In het geval van [verzoekers] c.s. is er sprake van aanzienlijke vergroting van de huiskavel (meer dan veertig procent). Het aantal veldkavels is gelijk gebleven. Eén van de veldkavels is verkleind doordat de huiskavel is vergroot. Hoewel de rechtbank begrijpt dat [verzoekers] c.s. geen vergroting van de huiskavel hadden gewild, is dat – zo heeft de uitvoeringscommissie terecht aangevoerd – geen aspect waarmee bij de bepaling van het nut rekening dient te worden gehouden. Het nut van de verkaveling wordt immers beoordeeld aan de hand van geobjectiveerde en alternatieve criteria. Dat er geen sprake is van afstandsverkorting of van matige vormverbetering, betekent daarom niet dat indeling in klasse 2 niet aan de orde kan zijn. De rechtbank acht het standpunt van de uitvoeringscommissie dat de uitkomst van een vergelijking tussen de oude en nieuwe verkaveling aan de hand van de Nadere regels, de kwalificatie in klasse 2 (matige verbetering) rechtvaardigt, dan ook niet onjuist. Het beroep is op dit onderdeel ongegrond.
2) Grondwaarde
4.6.
[verzoekers] c.s. hebben in hun zienswijze bezwaar gemaakt tegen de agrarische verkeerswaarde van het ingebrachte perceel [perceel 1] ( [adres 1] ) en het toegedeelde perceel [perceel 2] ( [adres 2] ). Deze percelen zijn vervolgens op 22 augustus 2023 bezocht door de heer A. Moning, bodemdeskundige bij de provincie Overijssel. Hij heeft geconstateerd dat de bodemgesteldheid volledig overeenkomt met de ruilklassenkaart. [verzoekers] c.s. geven in hun beroepschrift aan dat zij de onafhankelijkheid van Moning betwijfelen. De provincie is opdrachtgever van de verkaveling en daarmee belanghebbende. Er is volgens [verzoekers] c.s. sprake van ‘een slager die zijn eigen vlees keurt’. [verzoekers] c.s. willen graag dat de categorisering en feitelijke waardebepaling door een onafhankelijke deskundige plaatsvinden.
4.7.
De uitvoeringscommissie voert in haar verweerschrift het volgende aan. In de systematiek van de herverkaveling wordt per bodemgeschiktheidsklasse (ruilklasse) een agrarische verkeerswaarde vastgesteld. Die waarde wordt op grond van de wet bepaald door Gedeputeerde Staten. Het gaat (dus) niet om de waarde in het vrije economische verkeer. Overeenkomstig artikel 20 van de Regeling inrichting landelijk gebied (Rilg) zijn alle gronden in het blok ingedeeld in ruilklassen. Aan elke ruilklasse is een eigen agrarische verkeerswaarde (ruilwaarde) toegekend. Die indeling is zorgvuldig tot stand gekomen en voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Moning heeft vastgesteld dat de indeling in de ruilklassen volledig overeenkomt met de bevindingen in het veld. [verzoekers] c.s. hebben hier enkel tegenin gebracht dat zij twijfelen aan zijn onafhankelijkheid. Zij hebben hun betwisting van de ruiklasse daarmee onvoldoende onderbouwd.
4.8.
Naar aanleiding van het verweer van de uitvoeringscommissie hebben [verzoekers] c.s. de gronden laten taxeren door de heer [naam 3] van [bedrijf] . Het taxatierapport hebben zij overgelegd. Uit het rapport volgt dat het doel van de taxatie is om de marktwaarde van de percelen vast te stellen.
4.9.
De uitvoeringscommissie heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat een taxatie van de marktwaarde niet kan dienen ter onderbouwing van de bestrijding van ruilklassen. Zij verwijst daarbij naar een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:382) waarin kort samengevat is bevestigd dat de indeling van gronden in een bepaalde bodemgeschiktheidsklasse met de daaraan gekoppelde ruilwaarde niet kan worden bestreden met een taxatie van de marktwaarde, aangezien een taxatie van de marktwaarde niet is gebaseerd op de bij de herverkaveling gehanteerde systematiek.
4.10.
De rechtbank volgt de uitvoeringscommissie in haar standpunt en licht dat als volgt toe. In het systeem van de herverkaveling wordt uitgegaan van het beginsel van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming (artikel 52 lid 3 Wilg). Om de hoedanigheid en gebruiksbestemming te kunnen bepalen zijn alle gronden in het blok ingedeeld in bodemgeschiktheidsklassen met daarbij behorende schattingswaarde. Kwaliteitsverschillen komen tot uitdrukking in de bodemgeschiktheidsklassen en de daaraan gekoppelde ruilwaarde. Uit artikel 18 van de Rilg volgt dat bij de indeling van de gronden in een bodemgeschiktheidsklasse (onder meer) de verkaveling en het feitelijke gebruik geen rol spelen.
4.11.
De inbreng en toedeling van [verzoekers] c.s. zijn ingedeeld in een bodemgeschiktheidsklasse. Op grond van het door [verzoekers] c.s. ingebrachte taxatierapport kan niet worden geconcludeerd dat deze indeling niet juist is, nu dit rapport niet is gebaseerd op de hiervoor genoemde systematiek. In dit rapport is immers een marktwaarde aan de grond toegekend. [verzoekers] c.s. hebben verder niets aangevoerd waaruit volgt dat de indeling in de bodemgeschiktheidsklasse niet deugt. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat de indeling klopt. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om een nieuw onderzoek door een onafhankelijke deskundige te laten uitvoeren. Het beroep kan op dit onderdeel niet slagen.
3) Ontsluiting
4.12.
[verzoekers] c.s. stellen dat zij een perceel toegedeeld hebben gekregen dat niet bereikbaar is (voor anderen dan [verzoeker 2] ). Het gaat om perceel [perceel 3] bij/direct naast [adres 2] (de huiskavel). [verzoeker 2] woont hier in een boerderij. Die boerderij is op 7 december 2020 in twee wooneenheden opgedeeld. [verzoekers] woont in het achterste gedeelte (perceel [perceel 4] ). Het voorste gedeelte (perceel [perceel 5] ) is bij akte van 1 maart 2021 geleverd aan derden. Er is bij de verkoop een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van de percelen die [verzoeker 2] al in bezit had (perceel [perceel 4] plus het achterliggende landbouwperceel [perceel 6] ). Voor het nieuwe perceel (dat toen ook nog niet aan [verzoekers] c.s. was toegedeeld) is geen erfdienstbaarheid gevestigd. De eigenaar van het voorste gedeelte weigert toegang te verlenen voor het bewerken van het nieuwe perceel. Gebruik van dit perceel door derden is hierdoor onmogelijk.
[verzoekers] c.s. stellen dat zij er steeds van uitgingen en ook van uit mochten gaan dat bij eventuele toedeling van voornoemd perceel [perceel 3] dit perceel via de oorspronkelijke erfdienstbaarheid bereikbaar zou zijn. Tijdens de hoorzitting is hen dit toegezegd en daarom is daar bij de verkoop van het perceel waar thans de erfdienstbaarheid op rust (het voorste gedeelte van de boerderij) van uitgegaan. [verzoekers] c.s. onderbouwen hun stelling onder meer met een verslag van de hoorzitting van 17 december 2019 en een interne e-mail van een medewerker van het kadaster aan de uitvoeringscommissie.
[verzoekers] c.s. willen dat aan hen in de LGR een waardevermindering als gevolg van de onbereikbaarheid van het perceel wordt toegekend of dat de uitvoeringscommissie voor haar rekening en risico alsnog zorgdraagt voor ontsluiting en bereikbaarheid van het perceel. Daarnaast willen zij een vergoeding voor het verlies aan vruchtgebruik vanaf 8 december 2022 tot het moment dat de ontsluiting geregeld is. Verder willen zij dat de uitvoeringscommissie de kosten betaalt die [verzoekers] c.s. hebben gemaakt voor mediation. Door het – tegen de wil van [verzoekers] c.s. in – toedelen van een extra perceel bij de huiskavel is er een conflict ontstaan met de eigenaar van het voorste gedeelte van de boerderij.
4.13.
De uitvoeringscommissie voert het volgende aan. Deze beroepsgrond heeft betrekking op het plan van toedeling. Daar worden erfdienstbaarheden gevestigd. Het ruilplan is op 15 april 2021 vastgesteld. [verzoekers] c.s. hebben daar destijds geen beroep tegen ingesteld. Het ruilplan is nu onherroepelijk geworden. Bezwaren daartegen kunnen in een procedure over de LGR niet meer aan de orde komen. Het beroep moet alleen daarom al ongegrond worden verklaard, aldus de uitvoeringscommissie.
Verder brengt de uitvoeringscommissie naar voren dat de LGR wordt opgesteld met inachtneming van het onherroepelijk geworden ruilplan. Het ruilplan is opgemaakt aan de hand van de situatie op de peildatum (1 september 2014). Het voorste deel van de boerderij was op die datum nog niet verkocht. In het ruilplan zijn alle aan [verzoekers] c.s. toegedeelde percelen ontsloten aan de openbare weg Het nieuwe perceel is, op basis van de gegevens op de peildatum, bereikbaar via de andere percelen van [verzoekers] c.s. In de ontsluiting is niets gewijzigd. Dat een ontsluiting ontbreekt is dan ook niet het gevolg van het ruilplan, maar van een transactie die na de peildatum is verricht. Rechthebbenden zijn zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van door hen na de peildatum doorgevoerde wijzigingen in de rechtstoestand. Verzoekers wisten dat er een ruilplan in voorbereiding was. Ook in de basisregistratie kadaster stond dat het betreffende perceel onderdeel was van een herverkaveling. Dat verzoekers hier geen rekening mee hebben gehouden kan de uitvoeringscommissie niet worden verweten.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. [verzoekers] c.s. hebben destijds een zienswijze ingediend tegen het ontwerp ruilplan. Zij waren het niet eens met de voorgenomen toedeling. Naar aanleiding van die zienswijze zijn [verzoekers] c.s. gehoord. Uit het verslag van de hoorzitting van 17 december 2019 blijkt dat er op de hoorzitting over de toedeling gesproken is en dat de heer [naam 4] toen heeft gezegd: “Er ligt een recht van weg op de huiskavel van [naam 5] , dit blijft dan zo”. Tussen partijen is niet in geschil dat dit gaat over perceel [perceel 3] (het later aan [verzoekers] c.s. toegedeelde perceel) en dat dit is gezegd omdat [verzoekers] c.s. aangaven dat zij geen vergroting van de huiskavel wensten (en zij dit perceel dus liever niet toegedeeld wilden krijgen).
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een toezegging dat, als perceel [perceel 3] zou worden toegedeeld - hetgeen is gebeurd - de oorspronkelijke erfdienstbaarheid zou blijven bestaan en dat [verzoekers] c.s. daarvoor geen actie hoefden te ondernemen. [verzoekers] c.s. mochten op deze toezegging vertrouwen en zij mochten ervan uitgaan dat de uitvoeringscommissie zich aan die toezegging zou houden. De uitvoeringscommissie heeft dit echter niet gedaan. De oorspronkelijke erfdienstbaarheid is immers niet in het ruilplan opgenomen en is (dus) komen te vervallen. Het toegedeelde perceel [perceel 3] is nu onbereikbaar voor anderen dan [verzoeker 2] . Het perceel kan hierdoor niet worden gebruikt door derden, terwijl dit wel is beoogd.
4.16.
Dat [verzoekers] c.s. geen beroep hebben ingesteld tegen het ruilplan, kan hun in dit specifieke geval naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen. Er is namelijk sprake van een heel duidelijke en concrete toezegging. [verzoekers] was het niet eens met het ruilplan en toedeling van extra grond bij de huiskavel was een probleem voor haar. De uitvoeringscommissie was hiervan op de hoogte voordat het ruilplan definitief werd vastgesteld. Dat blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 17 december 2019.. Bovendien was het ruilplan ten tijde van de verkoop van het voorste gedeelte van de boerderij op 1 maart 2021 nog niet vastgesteld. Het ruilplan is namelijk vastgesteld op 15 april 2021. [verzoekers] c.s. hebben destijds een zienswijze ingediend tegen het ontwerp ruilplan (zie hiervoor). De uitvoeringscommissie heeft toen per brief van 16 juni 2020 twee toedelingsvoorstellen aan [verzoekers] gestuurd. In één van die voorstellen werd er meer grond bij de huiskavel toegedeeld. [verzoekers] c.s. wisten weliswaar dat het ruilplan in voorbereiding was en dit bleek ook uit de melding in het kadaster, maar zij konden op het moment van de verkoop nog niet weten wat er besloten was. Bovendien is de toezegging (mede) gedaan om de zorgen rondom de toedeling van extra grond bij de huiskavel weg te nemen. [verzoekers] c.s. mochten er naar het oordeel van de rechtbank in dat geval des te meer van uitgaan dat, als er uiteindelijk toch extra grond bij de huiskavel zou worden toegedeeld, zij op de toezegging over handhaving van de oorspronkelijke erfdienstbaarheid konden vertrouwen. Verder weegt mee dat in het ontwerp/de toedeling ook niet heel duidelijk staat dat er geen erfdienstbaarheid is. De rechtbank overweegt tot slot dat uit de e-mail van [naam 4] aan Heinen van 1 maart 2023 blijkt dat de uitvoeringscommissie zich ervan bewust is dat een ontsluiting ontbreekt en dat er ook aan haar kant mogelijk op dit punt iets niet helemaal goed is gegaan.
4.17.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verzoekers] c.s. zich terecht beroepen op de toezegging van de uitvoeringscommissie. [verzoekers] c.s. kunnen aanspraak maken op ontsluiting van het perceel (via een ander perceel dan het voorste gedeelte van de boerderij). Omdat het ruilplan onherroepelijk is, moet dit nu via de LGR geregeld worden. Dat betekent dat de rechtbank een vergoeding zal toekennen om het perceel te ontsluiten. Bij het vaststellen van de hoogte van die vergoeding houdt de rechtbank er rekening mee dat, als [verzoekers] c.s. wél beroep hadden ingesteld tegen het ruilplan, de uitvoeringscommissie het probleem recht had kunnen zetten. Die mogelijkheid is de uitvoeringscommissie nu ontnomen. De rechtbank komt alles afwegend tot een toerekening van 75% aan de uitvoeringscommissie en 25% aan [verzoekers] c.s.
4.18.
Uit de stukken blijkt dat het circa € 23.000,- kost om een alternatieve weg richting het toegedeelde perceel aan te (laten) leggen (zie verslag hoorzitting 20 november 2023, bijlage 4 bij het verweerschrift). Dat betekent dat het in de LGR te verrekenen bedrag zal worden vastgesteld op € 17.250,- (0,75 x € 23.000,-). De rechtbank houdt geen rekening met de andere door [verzoekers] c.s. gestelde kosten en gederfde inkomsten (voor o.a. het niet kunnen verhuren van het land, opnieuw inzaaien en doodspuiten land en mediation), omdat deze kosten onvoldoende onderbouwd zijn. De gestelde kosten blijken nergens uit. Er zijn bijvoorbeeld geen onderliggende facturen overgelegd. Bovendien is ook niet duidelijk of het perceel in 2023 en 2024 in zijn geheel niet is gebruikt.
Proceskosten
4.19.
In het feit dat partijen allebei voor een deel in het gelijk en voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen te verdelen. Dat betekent dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de LGR van [verzoeker 2] (Rnummer [nummer] ) op grond van hetgeen is overwogen in 4.12 tot en met 4.18 dient te worden gecorrigeerd met een te ontvangen bedrag van € 17.250,- ;
5.2.
verklaart het beroep van [verzoekers] c.s. voor het overige ongegrond;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
RechtsmiddelverwijzingTegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de uitvoeringscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te ’s-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.