ECLI:NL:RBOVE:2024:6459

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/08/314579 / HA RK 24-55
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling Lijst der Geldelijke Regelingen voor landinrichting Blokzijl-Vollenhove

In deze zaak hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het besluit van de uitvoeringscommissie tot vaststelling van de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. Verzoekers stellen dat zij minder grond hebben gekregen qua hoedanigheid en gebruiksbestemming dan zij hebben ingebracht. Ze verzoeken de rechtbank om compensatie door indeling in een lagere nutsklasse en/of toekenning van een geldbedrag. De rechtbank oordeelt dat het beroep op twee punten gegrond is: de nutsklasse en de interne ontsluiting. De rechtbank corrigeert de LGR van verzoekers van klasse 4 naar klasse 3 en kent een bedrag van € 2.000,00 toe. De procedure omvat een ontwerpbesluit van de uitvoeringscommissie, zienswijzen van verzoekers, en een zitting waar verzoekers en de uitvoeringscommissie hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank concludeert dat de indeling in klasse 4 niet gerechtvaardigd is en dat de interne ontsluiting niet voldoende is onderbouwd door verzoekers. De uitvoeringscommissie wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: C/08/314579 / HA RK 24-55
Beschikking van 20 november 2024
in de zaak van

1.V.O.F. [verzoeker 1],

en haar vennoten:
2.
[verzoeker 2],
3.
[verzoeker 3],
allen te Sint [vestigingsplaats],
verzoekers,
hierna samen te noemen: [verzoekers],
advocaat: mr. A. Kroondijk,
tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE BLOKZIJL-VOLLENHOVE
zetelende te Zwolle,
verweerster,
hierna te noemen: de uitvoeringscommissie,
vertegenwoordigd door mr. ing. J. Heinen van de provincie Overijssel.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. [verzoekers] hebben tegen het besluit tot vaststelling van de LGR beroep ingesteld. [verzoekers] stellen dat zij mindere grond toegedeeld hebben gekregen qua hoedanigheid/gebruiksbestemming dan zij hebben ingebracht. Zij verzoeken de rechtbank om haar daarvoor – via indeling in een lagere nutsklasse en/of door toekenning van een geldbedrag – te compenseren. De rechtbank oordeelt dat het beroep op twee punten gegrond is, namelijk wat betreft de nutsklasse en de interne ontsluiting (het koepad). De rechtbank bepaalt dat de LGR van [verzoekers] voor de locatie [locatie 1] dient te worden gecorrigeerd van klasse 4 naar klasse 3 en met een te ontvangen bedrag van € 2.000,00.

2.De procedure

2.1.
De uitvoeringscommissie heeft op 12 april 2023 een ontwerpbesluit tot het vaststellen van de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove genomen. Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen van 9 mei tot en met 19 juni 2023.
2.2.
[verzoekers] hebben overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het ontwerp een zienswijze ingediend.
2.3.
[verzoekers] zijn op 20 november 2023 over hun zienswijze gehoord.
2.4.
Bij besluit van 14 februari 2024 heeft de uitvoeringscommissie de LGR voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove vastgesteld. De door [verzoekers] ingediende zienswijze heeft niet tot aanpassing van de LGR geleid.
2.5.
Het besluit LGR is op 29 maart 2024 bekendgemaakt en heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. De beroepstermijn liep van 2 april tot en met 13 mei 2024.
2.6.
Tegen het besluit tot vaststelling van de LGR hebben [verzoekers] beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg).
2.7.
De uitvoeringscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
2.8.
Het beroep van [verzoekers] is op 9 oktober 2024 ter zitting behandeld. [verzoeker 2] en [verzoeker 3] zijn hierbij verschenen. Zij werden bijgestaan door mr. Kroondijk. De uitvoeringscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ing. J. Heinen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er besproken is. De spreekaantekeningen van mr. Kroondijk zijn aan het dossier toegevoegd.
2.9.
Vervolgens is beschikking bepaald.

3.Overgangsrecht

3.1.
De Wilg is met ingang van 1 januari 2024 ingetrokken. Ruilverkaveling is sindsdien geregeld in de Omgevingswet. Op grond van het bepaalde in artikel 4.5 lid 1 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet blijft de Wilg echter van toepassing op de vaststelling van de LGR als het ontwerpbesluit vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Dat is hier het geval.

4.Het beroep en de beoordeling daarvan

4.1.
De rechtbank onderscheidt in de stellingen van [verzoekers] drie punten. Die zullen hierna afzonderlijk worden besproken. Daarbij zal bij elk punt eerst op de stellingen van [verzoekers] worden ingegaan. Vervolgens komt het verweer van de uitvoeringscommissie aan de orde. Afgesloten wordt telkens met een oordeel van de rechtbank.
Eén of twee bedrijven
4.2.
[verzoekers] hebben twee bedrijfslocaties: [locatie 2] en [locatie 1]. Volgens [verzoekers] zijn deze locaties functioneel en organisatorisch sterk met elkaar verbonden. Er is sprake van een gezamenlijke bedrijfsvoering. De kavels van beide locaties worden gebruikt voor hetzelfde doel, rundvee wordt uitgewisseld en het land wordt als één geheel opgegeven bij de RVO. De twee locaties moeten daarom, ondanks de fysieke scheiding, als één bedrijf worden gezien, aldus [verzoekers]
4.3.
De uitvoeringscommissie heeft het volgende naar voren gebracht. Het bedrijf van verzoekers bestaat uit twee bedrijfslocaties. Ook op het wensformulier is vermeld dat er sprake is van een tweede huiskavel. Uitgangspunt is derhalve dat het bedrijf van verzoekers twee bedrijfskavels als bedoeld in artikel 1 sub e Bilg heeft. De bedrijfslocaties zijn wat betreft de nutsklasse afzonderlijk beoordeeld en dat is ook geoorloofd, aldus de uitvoeringscommissie.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Er is sprake van twee bedrijfslocaties die fysiek van elkaar gescheiden zijn. In de toedeling is hier ook rekening mee gehouden. Er zijn immers voor beide locaties kavels ingebracht en ook weer toegedeeld. Niet gesteld of gebleken is dat verzoekers daar in die procedure (bij de toedeling) iets tegenin hebben gebracht. In de LGR wordt de verkaveling financieel afgerekend. Daarbij wordt voortgeborduurd op de toedeling. Het zou dan inconsistent zijn als er bij toedeling naar beide bedrijfslocaties gekeken wordt, maar het vervolgens bij de LGR toch weer als één geheel beoordeeld wordt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beide bedrijfslocaties voor het nut terecht afzonderlijk van elkaar zijn beoordeeld.
Nut van de verkaveling
4.5.
Verzoekers hebben aangegeven dat als de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van één locatie, wat dus het geval is, indeling van de locatie [locatie 2] in klasse 0 gehandhaafd dient te blijven. De rechtbank zal daarom verder niet op argumenten die op deze locatie zien, ingaan.
4.6.
De locatie [locatie 1] is ingedeeld in klasse 4: ‘zeer sterke verbetering’. Verzoekers stellen dat dit niet klopt. Volgens verzoekers is een deel van de huiskavel verloren gegaan en heeft er deels een vergroting plaatsgevonden. Verder is er geen sprake van een sterke samenvoeging van de kavels aangezien er 6 veldkavels zijn ingebracht en 3 weer zijn toegedeeld. Er is geen algehele samenvoeging op afstand. Ook is de ontsluiting aanzienlijk verslechterd. De ingebrachte kavels waren allemaal direct ontsloten aan de openbare weg. Dat is bij de toedeling niet meer het geval. Bovendien is er sprake van fysieke achteruitgang. Een groot deel van de huiskavel wordt ontsloten door één dam die op basis van kavelaanvaarding is aangelegd. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met het feit dat het toegedeelde laag veenweide land is, wat in het voorjaar lang nat is, drassig bij weersextremen en in het najaar moeilijk te bereiken. Er moet vaak omgereden worden. Er is geen aanzienlijke afstandsverkorting en er heeft ook geen vormverbetering plaatsgevonden. Van een zeer sterke verbetering kan, ook gelet op de relatief goede inbrengsituatie, niet worden gesproken, aldus [verzoekers]
4.7.
De uitvoeringscommissie onderbouwt indeling in klasse 4 als volgt. Voor de schatting van het nut wordt de toedeling vergeleken met de inbreng. Op basis van die vergelijking dient indeling in een klasse plaats te vinden op basis van de criteria zoals opgenomen in de Nadere Regels. In dit geval wordt voldaan aan de criteria die leiden tot indeling in klasse 4 (zeer sterke verbetering). Er is een bedrijfskavel van 23.47.85 ha ingebracht (24,1 % van de bedrijfsoppervlakte) en 7 veldkavels (zie punt 5.5 van het verweerschrift). Toegedeeld is een bedrijfskavel met een oppervlakte van 75.13.90 ha (74,7% van de bedrijfsoppervlakte) en drie veldkavels. De bedrijfskavel is met 220% vergroot. Dat is een zeer sterke vergroting. Bovendien zijn de drie resterende veldkavels direct aansluitend aan de bedrijfskavel toegedeeld.
Verder wijst de uitvoeringscommissie erop dat het ontsluitingsnut moet worden onderscheiden van het verkavelingsnut. Voor de bepaling van het ontsluitingsnut is slechts relevant of een kavel ontsloten is aan de openbare weg. Dat is het geval. De bedrijfskavel is in zijn geheel ontsloten aan de openbare weg, ondanks de wijzigingen aan het semi verharde pad. Een kavel is een eenheid, dus als één kavel is ontsloten, geldt dat voor de gehele kavel. De interne ontsluiting speelt geen rol bij het bepalen van het nut.
Bovendien moet het criterium afstandsverkorting niet worden verward met interne ontsluiting. Inherent aan vergroting van de bedrijfskavel is dat een afstand binnen die kavel groter kan worden, aldus de uitvoeringscommissie.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit artikel 62 lid 1 Wilg volgt wat de LGR dient in te houden. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de uitkomst van de schatting van de verandering van de onroerende zaken als gevolg van de landinrichting voor iedere eigenaar, oftewel het nut van de verkaveling (artikel 62 lid 1 onder a jo 68 lid 1 onder a Wilg). In artikel 25 Besluit inrichting landelijk gebied (hierna: Bilg) is dit nader uitgewerkt. In dit artikel staat dat het nut wordt bepaald aan de hand van één of meer objectieve factoren en één of meer subjectieve factoren. De objectieve factoren betreffen de ontsluiting en de waterhuishoudkundige toestand van de kavels (artikel 25 lid 2 Bilg) en de subjectieve factoren betreffen de kavelconcentratie, afstand van de veldkavels tot bedrijfskavel, aantal kavels per bedrijf en de grootte en vorm van de kavels (25 lid 3 Bilg). Verschillen tussen inbreng en toedeling kunnen op deze manier op geld worden gewaardeerd.
In dit geval is voor één objectieve factor gekozen, namelijk de ontsluiting. In de Nadere Regels is bepaald dat de ontsluiting zowel in de inbreng als in de toedeling wordt geschat in drie klassen, waaraan punten zijn verbonden.
Verder heeft de toetsing op alle in artikel 25 lid 3 Bilg genoemde subjectieve factoren in de Nadere Regels een vertaling gevonden in een classificeringstabel met 5 klassen (0 tot en met 4), waarbij de mate waarin op de factoren verbetering is geschat bepalend is voor de indeling in één van de klassen. De criteria voor indeling in een klasse gelden niet cumulatief, maar alternatief. Uit artikel 15 lid 2 Bilg volgt dat vergroting van de bedrijfs- of huiskavel als eerste en voornaamste criterium voor indeling in een klasse wordt gehanteerd.
Uit de Nadere Regels blijken de volgende nutsklassen:
Klasse 0:Geen of nagenoeg geen wijziging in de verkavelingssituatie.
Klasse 1:Geringe verbetering:
Beperkte samenvoeging van de huis-, bedrijfskavel of kavel(s) op afstand, perceelvergroting of vormbetering en/of
Geen of weinig afstandsverkorting.
Klasse 2:Matige verbetering:
Beperkte tot matige vergroting van de huis-, bedrijfskavel of kavel(s) op afstand, dan wel Matige beperking van het aantal kavels en/of;
Beperkte tot redelijke afstandsverkorting en/of;
Matige vormverbetering
Klasse 3:Sterke verbetering:
Matige tot sterke vergroting van de huis-, bedrijfskavel of kavel(s) op afstand, dan wel
Sterke beperking van het aantal kavels en/of;
Overwegend flinke afstandsverkorting en/of;
Duidelijke vormverbetering;
Klasse 4:Zeer sterke verbetering:
Sterke tot zeer sterke vergroting van de huis-, bedrijfskavel of kavel(s) op afstand, zijnde:
Algehele of nagenoeg algehele samenvoeging van de bedrijfskavel of kavel(s) op afstand.
4.9.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of bij de vergelijking van inbreng en toedeling de schatters terecht tot de conclusie zijn gekomen dat het bedrijf van [verzoekers] wat betreft de locatie [locatie 1] qua nut in klasse 4 moet worden ingedeeld, of dat dit een andere klasse had moeten zijn.
4.10.
De rechtbank constateert (met partijen) dat er sprake is van bedrijfskavelvergroting. Volgens de uitvoeringscommissie bedraagt die vergroting 220%. [verzoekers] zijn het daar niet mee eens. Het verschil van mening zit in drie inbrengpercelen die [verzoekers] tot de huiskavel rekenen en de uitvoeringscommissie niet. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In artikel 1 Bilg staat dat een huiskavel een kavel met een woonhuis is (sub d). Een bedrijfskavel is een kavel met en gebouw of complex van gebouwen, dienende voor de uitoefening van een landbouwbedrijf (sub e).
Onder kavel wordt verstaan: “een aaneengesloten oppervlakte grond van een eigenaar, omgeven door grond van andere eigenaren of door openbare wegen of spoorwegen, of door niet overschrijdbare waterlopen”. [1]
Als er geen dam of brug over een sloot (waterloop) ligt, is die sloot niet overschrijdbaar. Ook dit heeft de rechtbank eerder overwogen, zie de in noot 1 genoemde uitspraak van 12 december 2018, overigens in navolging van het standpunt van de uitvoeringscommissie van die ruilverkaveling, ook in de provincie Overijssel. Tegen dit oordeel is geen cassatieklacht ingediend.
Als er dus een sloot tussen twee stukken grond ligt die feitelijk niet overschrijdbaar is, is er sprake van twee kavels.
Vast staat dat [verzoekers] een brug hadden aangelegd over de sloot die ligt langs inbrengkavel 7 (kaart 7.3.1 bij het verweerschrift). [verzoekers] hebben ter zitting verklaard dat die brug circa 2,40 meter breed en 12 meter lang was. Onweersproken is dat via die brug de daarachter gelegen percelen (inbrengkavels 1, 2 en 6 op kaart 7.3.1 bij het verweerschrift) door koeien en kleine trekkers bereikt konden worden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er sprake is van een overschrijdbare waterloop. Dat betekent dat genoemde inbrengpercelen onderdeel uitmaakten van de bedrijfskavel. Als hier rekening mee wordt gehouden kom je tot een bedrijfskavelvergroting van circa 146% (inbreng bedrijfskavel 30.52.00 ha, toedeling 75.13.90 ha).
4.11.
Een ander element dat bij de indeling van het bedrijf van [verzoekers] een rol heeft gespeeld, is de kavelconcentratie. Daarvan staat - mede gelet op het hiervoor overwogene - vast dat er 6 veldkavels zijn ingebracht en 3 veldkavels zijn toegedeeld. Die veldkavels sluiten, als je naar de kaart kijkt, direct aan op de bedrijfskavel. In feite zijn ze daar echter wel van gescheiden (doordat er een weg/wetering tussen ligt).
4.12.
Verzoekers stellen dat de ontsluiting aanzienlijk verslechterd is. De rechtbank stelt voorop dat de uitvoeringscommissie terecht heeft opgemerkt dat het ontsluitingsnut en het verkavelingsnut twee verschillende dingen zijn. Dat volgt ook uit het hiervoor in r.o. 4.8 overwogene. Voor de bepaling van het ontsluitingsnut is, zo blijkt uit de Nadere Regels, alleen relevant of een kavel ontsloten is aan de openbare weg. Dat is bij alle kavels van [verzoekers] het geval. Tijdens de zitting is namelijk gebleken dat het pad vooraan bij de bedrijfskavel tot net voorbij de gebouwen in beheer is bij de gemeente. Via het erf zijn de achtergelegen percelen ontsloten. Over de vraag of de andere kavels zijn ontsloten aan de openbare weg, bestaat tussen partijen verder geen discussie. De
interneontsluiting speelt bij het bepalen van het nut geen rol. Bij bespreking van het derde punt uit het verzoekschrift zal op de standpunten van partijen over de interne ontsluiting worden ingegaan.
4.13.
Verzoekers stellen dat er sprake is van een beperkte tot redelijke afstandsverkorting. De uitvoeringscommissie heeft dat niet betwist. Hier zal dan ook van uit worden gegaan.
4.14.
Verzoekers voeren verder aan dat er geen sprake is van vormverbetering. De ingebrachte percelen waren rechthoekig van vorm en de toegedeelde percelen zijn dat ook, aldus [verzoekers] De uitvoeringscommissie heeft dat niet betwist. De rechtbank zal hier dan ook van uitgaan.
4.15.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende conclusie. Bij het bepalen van het nut moeten de hele inbreng en toedeling met elkaar vergeleken worden. Er moet worden gekeken of aan de criteria uit een bepaalde nutsklasse is voldaan. Voor indeling in klasse 4 is het criterium “
Sterke tot zeer sterke vergroting van de huis-, bedrijfskavel of kavel(s) op afstand, zijnde: algehele of nagenoeg algehele samenvoeging van de bedrijfskavel of kavel(s) op afstand”. Het gaat, in tegenstelling tot bij de andere klassen, naar het oordeel van de rechtbank niet om alternatieve criteria. De samenvoeging (laatste zin) is doorslaggevend. Dat blijkt uit het woordje ‘zijnde’ (in plaats van ‘en/of’ en ‘dan wel’, zoals bij de andere klassen).
In het geval van [verzoekers] is wat betreft de locatie [locatie 1] sprake van een sterke vergroting van de bedrijfskavel. Verder zijn er zes veldkavels ingebracht en drie veldkavels toegedeeld. Van algehele of nagenoeg algehele samenvoeging van de bedrijfskavel of kavel(s) op afstand is hiermee, nu er nog drie veldkavels overblijven, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Aan de criteria voor indeling in klasse 4 wordt dan ook niet voldaan. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, indeling in klasse 3 gerechtvaardigd is. Dat betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal bepalen dat de LGR van [verzoekers] voor wat betreft de locatie [locatie 1] moet worden gecorrigeerd van klasse 4 naar klasse 3.
De interne ontsluiting
4.16.
Verzoekers stellen dat de verkaveling de interne ontsluiting van hun percelen aanzienlijk heeft verslechterd en voeren hiertoe het volgende aan.
Verzoekers kunnen ter ontsluiting van de huiskavel gebruik maken van een semi-verharde weg die eigendom is van het waterschap. Die weg is niet openbaar. Verzoekers kunnen dus geen recht van weg afdwingen. Het waterschap heeft bovendien alle dammen van negen kavels in de bedrijfskavel van verzoeker, die allen ontsloten waren op het semi verharde pad, eruit gehaald. Dat is gebeurd naar aanleiding van nalatig onderhoud van de vorige eigenaar en de enorme waterlast die hierdoor is ontstaan. Dat betekent dat verzoekers geen ontsluiting meer op deze semi verharde weg hebben door een oorzaak die gelegen is bij de vorige eigenaar. Verzoekers stellen dat dit (op basis van artikel 4 lid 1 tot en met 4 en 6 van de Nadere Regels) als verrekenpost tussen de opkomende eigenaar ([verzoekers]) en de afgaande eigenaar verrekend had moeten worden.
Verder is een kavelpad met rubbermatten van ca 180 meter ingebracht. Dit pad liep vanaf de achterkant van de stal naar de door [verzoekers] aangelegde brug. Door de verkaveling zijn het pad en de brug onbruikbaar geworden, omdat een deel van de huiskavel niet meer opnieuw is toegedeeld. Bovendien moeten verzoekers kosten maken om dit op te ruimen. Verzoekers zijn hier in de kavelaanvaarding niet voor gecompenseerd.
In het kader van kavelaanvaardingswerken hebben verzoekers één dam vergoed gekregen, zonder enig pad of verharding terwijl er wel 180 meter pad was ingebracht. Met deze enkele, onverharde dam in kavelaanvaarding wordt een wetering van ongeveer 10 meter overgestoken, waarbij achtergelegen en lager gelegen kavels van ongeveer 30 ha worden ontsloten. De lengte hiervan vanuit de stal tot de nieuwe dam is ongeveer 368 meter. Het is onmogelijk om met vee en/of zwaar landbouwverkeer vanuit de stal dit achterste deel van de huiskavel te bereiken in natte periodes en in het voor- en najaar. Er moet dan omgereden worden.
4.17.
De uitvoeringscommissie voert aan dat het inherent is aan een vergroting van de bedrijfskavel dat de afstand binnen die kavel groter kan worden. Zij wijst daarbij op een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant.
Verder stelt de uitvoeringscommissie zich op het standpunt dat er weliswaar een kavelpad is ingebracht door verzoekers, maar dat dit kavelpad ook weer is toegedeeld.
De verrekenposten uit artikel 4 sub 1 tot en met 5 en sub 7 van de Nadere Regels houden geen relatie met het opruimen van de dammen. De uitvoeringscommissie ziet dan ook niet in waarom deze verrekenposten toegepast hadden moeten worden.
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Doel van de verkaveling is verbetering van de bedrijfsinrichting en -exploitatiemogelijkheden. Dat doel kan onder andere worden bereikt door vergroting van de bedrijfskavel en dat is hier gebeurd. Inherent aan vergroting van de bedrijfskavel is dat de inrichting en ontsluiting na herverkaveling moet worden herzien en aangepast. Vast staat dat de nieuw toegedeelde kavels wel te bereiken zijn. De ontsluiting kan bovendien verder worden verbeterd, bijvoorbeeld door een kavelpad aan te leggen. Er zijn dus wel mogelijkheden. De financiële gevolgen daarvan komen voor rekening van de individuele belanghebbenden en kunnen niet worden afgewenteld op de gezamenlijk belanghebbenden. Dat er kosten gemaakt moeten worden om de gebruiksmogelijkheden en interne ontsluiting te optimaliseren is - zoals hiervoor al overwogen is - ook niet van invloed op de beoordeling van het verkavelingsnut.
Dat neemt niet weg dat uit het stelsel van de Wilg volgt dat alle voor- en nadelen als gevolg van de ruiling via de LGR dienen te worden verrekend. Daarmee wordt voorzien in een algehele financiële afwikkeling van de herverkaveling. Het gaat daarbij niet alleen om verschillen in oppervlakte, maar ook om eventuele verschillen in gebruikswaarde of kwaliteit (Hoge Raad 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1020). Dat betekent dat de interne ontsluiting qua inbreng en toedeling wel vergeleken dient te worden. De uitvoeringscommissie heeft dat in haar besluit op de zienswijze ook gedaan, maar is tot de conclusie gekomen dat er geen reden was om tot vergoeding over te gaan.
De rechtbank overweegt dat in de Wilg, de daarop geënte regelgeving en de Nadere regels voor de Lijst der Geldelijke Regelingen voor het herverkavelingsblok Blokzijl-Vollenhove (de Nadere regels) niet is voorzien in een verrekenpost voor de interne ontsluiting. Dit is hierbij dus niet meegenomen. Om toch voor een vergoeding als (overige) verrekenpost in aanmerking te komen, moeten verzoekers aantonen dat er sprake is van een nadeel dat redelijkerwijs niet ten laste van de toegedeelde eigenaar dient te komen.
De rechtbank is van oordeel dat daar bij de verwijderde dammen geen sprake van is. [verzoekers] hebben hun stelling naar het oordeel van de rechtbank namelijk onvoldoende (met stukken) onderbouwd. Zo is niet gesteld of gebleken dat met deze dammen rekening is gehouden bij de vergelijking van het aantal ingebrachte dammen en de toegedeelde dammen. Bovendien blijkt nergens uit dat de dammen zijn verwijderd vanwege achterstallig onderhoud door de afgaande eigenaar. De overgelegde foto’s kunnen dit niet aantonen. De rechtbank ziet dan ook geen mogelijkheid voor verrekening.
Anders is dat voor het ingebrachte kavelpad van 180 meter. Dat kavelpad is wel weer toegedeeld, maar heeft nu geen nut meer. Er is op dit punt dus verschil tussen inbreng en toedeling. De rechtbank is van oordeel dat dit verschil redelijkerwijs niet voor rekening van [verzoekers] moet komen. De rechtbank zal bepalen dat de LGR van [verzoekers] dient te worden gecorrigeerd en zal hiervoor een bedrag vaststellen.
Voor de hoogte van het bedrag gaat de rechtbank ervan uit dat de rubbermatten opnieuw gebruikt kunnen worden. Er wordt daarom alleen een vergoeding toegekend voor het verplaatsen van het pad naar een nieuwe locatie. Omdat nergens uit blijkt hoe hoog die kosten zijn, zal de rechtbank die kosten, gebruik makend van artikel 6:97 BW (de rechter mag schade die niet nauwkeurig kan worden vastgesteld schatten), zelf schatten. Bij die schatting houdt de rechtbank onder andere rekening met de lengte van het pad, het gewicht van de matten, het egaliseren van de ondergrond en het opladen, schoonmaken en op een nieuwe locatie terugplaatsen van de matten. De rechtbank komt alles afwegend ex aequo et bono uit op een bedrag van € 2.000,00.
Proceskosten
4.19.
Omdat de uitvoeringscommissie overwegend in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van [verzoekers] tot op heden begroot op € 688,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de LGR van [verzoekers] voor de locatie [locatie 1] op grond van hetgeen is overwogen in r.o. 4.5 tot en met 4.15 dient te worden gecorrigeerd van klasse 4 naar klasse 3;
5.2.
bepaalt dat de LGR van [verzoekers] voor de locatie [locatie 1] op grond van hetgeen is overwogen in r.o. 4.16 tot en met 4.18 dient te worden gecorrigeerd met een te ontvangen bedrag van € 2.000,00;
5.3.
veroordeelt de uitvoeringscommissie in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekers] tot op heden begroot op € 688,00;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
RechtsmiddelverwijzingTegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de uitvoeringscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te ’s-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.

Voetnoten

1.Deze definitie wordt in literatuur en jurisprudentie gebruikt, zie onder meer de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2018, r.o. 4.17 en de verwijzing naar literatuur en jurisprudentie in de daar genoemde noten (te kennen uit: Hoge Raad 6 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:382, gepubliceerd onder meer in NJ 2020, 273). Ook in de nieuwe Omgevingswet is dit de definitie van een “kavel”.