ECLI:NL:RBOVE:2024:6460

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/08/314554 / HA RK 24-50
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove

Deze zaak betreft de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van de LGR op vijf onderdelen, waarvan er één ter zitting is ingetrokken. De rechtbank geeft partijen de gelegenheid om zich nader uit te laten over de nutsklasse en het aantal veldkavels. De uitvoeringscommissie moet onderbouwen hoe zij tot de gestelde aantallen is gekomen. De procedure begon met een ontwerpbesluit op 12 april 2023, dat ter inzage lag van 9 mei tot en met 19 juni 2023. Verzoeker diende een zienswijze in en werd op 8 november 2023 gehoord. De uitvoeringscommissie heeft op 14 februari 2024 de LGR vastgesteld, maar verzoekers zienswijzen leidden niet tot aanpassing. Het besluit werd op 29 maart 2024 bekendgemaakt, met een beroepstermijn van 2 april tot en met 13 mei 2024. De rechtbank behandelt het beroep op 9 oktober 2024. De uitvoeringscommissie heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank overweegt dat de indeling in nutsklasse 2 van verzoeker niet onterecht is, maar houdt verdere beslissingen aan totdat partijen zich hebben uitgelaten over de gestelde punten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: C/08/314554 / HA RK 24-50
Beschikking van 20 november 2024
in de zaak van
[verzoeker]
te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. P. Stehouwer te Groningen.
tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE BLOKZIJL-VOLLENHOVE
zetelende te Zwolle,
verweerster,
hierna te noemen: de uitvoeringscommissie,
vertegenwoordigd door mr. ing. J. Heinen van de provincie Overijssel.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. [verzoeker] heeft tegen het besluit tot vaststelling van de LGR op vijf onderdelen beroep ingesteld, waarvan er één ter zitting is ingetrokken. Voor zover het gaat om de bepaling van de nutsklasse en het aantal toegedeelde veldkavels, geeft de rechtbank in deze tussenbeschikking partijen de gelegenheid zich hierover nader uit te laten. Dat geldt ook voor de bepaling van het aantal gebruikseenheden waar de uitvoeringscommissie van uit is gegaan bij de bepaling of een nadere vergoeding voor bijvoorbeeld het dempen van sloten aan de orde is. De uitvoeringscommissie wordt in de gelegenheid gesteld te onderbouwen hoe ze tot de gestelde aantallen is gekomen.

2.De procedure

2.1.
De uitvoeringscommissie heeft op 12 april 2023 een ontwerpbesluit tot het vaststellen van de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove genomen. Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen van 9 mei tot en met 19 juni 2023.
2.2.
[verzoeker] heeft overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het ontwerp een zienswijze ingediend.
2.3.
[verzoeker] is op 8 november 2023 over zijn zienswijze gehoord.
2.4.
Bij besluit van 14 februari 2024 heeft de uitvoeringscommissie de LGR voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove vastgesteld. De door [verzoeker] ingediende zienswijzen hebben niet tot aanpassing van de LGR geleid.
2.5.
Het besluit LGR is op 29 maart 2024 bekendgemaakt en heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. De beroepstermijn liep van 2 april tot en met 13 mei 2024.
2.6.
Tegen het besluit tot vaststelling van de LGR heeft [verzoeker] beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg).
2.7.
De uitvoeringscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
2.8.
Het beroep van [verzoeker] is op 9 oktober 2024 ter zitting behandeld. [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigde mr. P. Stehouwer. De uitvoeringscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ing. J. Heinen (Provincie), de heer [naam 1] (voorzitter) en de heer [naam 2] (Kadaster). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er besproken is. De pleitnotities van mr. Stehouwer namens [verzoeker] zijn aan het dossier toegevoegd.
2.9.
Vervolgens is beschikking bepaald.

3.Overgangsrecht

3.1.
De Wilg is met ingang van 1 januari 2024 ingetrokken. Ruilverkaveling is sindsdien geregeld in de Omgevingswet. Op grond van het bepaalde in artikel 4.5 lid 1 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet blijft de Wilg echter van toepassing op de vaststelling van de LGR als het ontwerpbesluit vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Dat is hier het geval.

4.Het beroep en de beoordeling daarvan

4.1.
[verzoeker] heeft vijf beroepsgronden aangevoerd. Die zullen hierna afzonderlijk worden besproken. Daarbij zal bij iedere beroepsgrond eerst op de stelling van [verzoeker] worden ingegaan. Vervolgens komt het verweer van de uitvoeringscommissie aan de orde. Daarna volgt telkens de beoordeling door de rechtbank.
1) het nut
4.2.
[verzoeker] stelt dat hij wat betreft het nut ten onrechte in klasse 2 is ingedeeld. Volgens hem moet dat klasse 0 zijn, of, volgens de pleitnota, desnoods klasse 1.
[verzoeker] heeft meer grond ingebracht dan waar de uitvoeringscommissie rekening mee houdt, hij heeft ook een deel bos/natuurterrein ingebracht. Dit werd in de praktijk, voor zover het geen bos was, agrarisch gebruikt. Vanuit de bedrijfsvoering gezien is de overbedeling dan ook minder groot dan het lijkt.
Ten onrechte gaat de uitvoeringscommissie ervan uit dat de kavelvorm bij inbreng en toedeling ongeveer gelijkwaardig is. De uitvoeringscommissie neemt bij de vergelijking kavel 1 niet mee. Dat is niet juist. Wordt deze wel meegenomen dan is er sprake van een verslechtering.
Ook is er amper sprake van afstandsverkorting, het gaat hooguit om 200 meter.
Er heeft geen enkele vergroting van de huiskavel plaatsgevonden, terwijl dat bij uitstek bepalend zou moeten zijn voor het nut.
Er is geen rekening gehouden met schaduwwerking bij een aantal percelen.
Ten onrechte stelt de uitvoeringscommissie dat er sprake is van kavelconcentratie. Weliswaar is kavel 10 terecht buiten beschouwing gelaten, maar dat geldt niet voor kavel 5. Er is geen juridische reden om deze buiten beschouwing te laten. Bovendien zijn er houtwallen/singels aanwezig tussen bepaalde percelen en zijn dat feitelijk afzonderlijke kavels. Ook kavel 9 bestaat in feite uit twee bewerkingskavels.
4.3.
De uitvoeringscommissie heeft het volgende aangevoerd.
Als gekeken wordt naar inbreng en toedeling van alle gronden, is het bedrijf van [verzoeker] vergroot met 2.38.20 ha. Als gekeken wordt naar alleen inbreng en toedeling van cultuurgrond is het bedrijf met 3.08.95 ha vergroot.
De schatting van het nut is gebaseerd op artikel 68 Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) en artikel 25 Besluit inrichting landelijk gebied (Bilg). Op basis daarvan heeft de uitvoeringscommissie Nadere Regels vastgesteld waarin de criteria zijn opgenomen voor indeling in de verschillende klassen.
Volgens de uitvoeringscommissie is indeling in klasse 2, matige verbetering, in dit geval terecht. De criteria voor indeling in deze klasse zijn:
Beperkte tot matige vergroting van de huis-, bedrijfskavel of kavel(s) op afstand, dan wel:
  • Matige beperking van het aantal kavels en/of
  • Beperkte tot redelijke afstandsverkorting en/of
  • Matige vormverbetering.
Weliswaar is vergroting van de bedrijfskavel het belangrijkste criterium, maar ook als aan één van de andere criteria wordt voldaan is indeling in klasse 2 mogelijk. Het zijn immers alternatieve criteria. Volgens de uitvoeringscommissie is bij [verzoeker] sprake van een matige beperking van het aantal veldkavels (van 4 naar 3) en er is sprake van afstandsverkorting (400 tot 900 meter). Als alle percelen worden betrokken (en niet alleen, zoals verzoeker doet, perceel 1) is er geen sprake van vormverslechtering.
Percelen 5 en 10 zijn op uitdrukkelijk verzoek van [verzoeker] weer toegedeeld. Dat is niet in overeenstemming met de uitgangspunten van verkaveling, namelijk om bewerking zo doelmatig mogelijk te maken. Om die reden worden deze niet meegerekend voor het nut.
Schaduwwerking is geen element dat wordt meegenomen bij de bepaling van het nut.
Bij de schatting van het nut wordt uitgegaan van kavels en niet van (verschillende) percelen die samen één kavel vormen.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
De basiskosten voor de ruilverkaveling die bij alle deelnemers in rekening worden gebracht, worden vastgesteld naar mate van het nut dat de ruilverkaveling voor hen heeft. Op grond van artikel 68 Wilg en artikel 25 Bilg kan de uitvoeringscommissie nadere regels vaststellen om de objectieve factoren en subjectieve factoren te beschrijven waarmee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van het nut. De uitvoeringscommissie Blokzijl-Vollenhove heeft Nadere Regels opgesteld waarin wat betreft de subjectieve factoren, vijf klassen zijn beschreven (0 tot en met 4). Hoe hoger de indeling, hoe meer punten er worden behaald en hoe hoger ook de basiskosten op de LGR.
De criteria zijn als volgt vastgesteld:
Klasse 0:
Geen of nagenoeg geen wijziging in de verkavelingssituatie.
Klasse 1: geringe verbetering
Beperkte samenvoeging van de huis-, bedrijfskavel of kavel(s) op afstand, perceels-vergroting en/of
geen of weinig afstandsverkorting.
Klasse 2 is hierboven (r.o. 4.3) omschreven.
4.5.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of bij de vergelijking van inbreng en toedeling de schatters terecht tot de conclusie zijn gekomen dat het bedrijf van [verzoeker] wat betreft het nut in klasse 2 moet worden ingedeeld, of dat dit een andere klasse had moeten zijn.
4.6.
De rechtbank constateert (met partijen) dat er in elk geval geen sprake is van huis-, of bedrijfskavelvergroting. De percelen bij de huis/bedrijfskavel zijn ongewijzigd weer toegedeeld.
4.7.
De uitvoeringscommissie baseert de indeling in klasse 2 op twee argumenten: matige beperking van het aantal veldkavels en afstandsverkorting.
Verder stelt ze dat er geen sprake is van vormverslechtering (maar dus ook niet van vormverbetering)
4.8.
Ten aanzien van de vraag of er al dan niet sprake is van vormverslechtering, overweegt de rechtbank dat dit dus niet als argument door de uitvoeringscommissie is meegenomen voor indeling in klasse 2. Er is immers ook volgens de uitvoeringscommissie geen sprake van vormverbetering. En dat is het criterium.
De vraag of er dan wel sprake is van vormverslechtering, laat de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook in het midden.
4.9.
Ook het argument dat [verzoeker] noemt met betrekking tot wortel- en schaduwwerking, is geen onderdeel dat meeweegt voor de indeling in de nutsklasse.
4.10.
Wel van belang is de vraag of er sprake is van kavelconcentratie. In dit kader moet ten eerste worden beoordeeld of de uitvoeringscommissie terecht de kavels die zijn aangeduid met nummers 5 en 10 op het kaartje dat is overgelegd als bijlage 7.3 bij het verweerschrift, niet heeft meegerekend.
4.11.
De uitvoeringscommissie stelt dat deze kavels niet meegenomen moeten worden bij de vergelijking van inbreng en toedeling omdat deze percelen op uitdrukkelijk verzoek van de uitvoeringscommissie weer zijn toegedeeld. Dit is echter geen optimale toedeling en voldoet niet aan de bedoeling van de ruilverkaveling om het gebruiksgemak (het nut) te optimaliseren. De uitvoeringscommissie is tegemoetgekomen aan de wens van de uitvoeringscommissie, maar dat betekent niet dat, juist vanwege toedeling van deze percelen, het nut omlaag mag gaan.
4.12.
De rechtbank volgt de uitvoeringscommissie in deze redenering. De uitvoeringscommissie is [verzoeker] hier tegemoetgekomen in zijn wens, hoewel dat objectief gezien geen verkavelingsnut oplevert. Het gaat dan niet aan dat [verzoeker] om deze reden in een lagere nutsklasse zou worden ingedeeld. Dat zou immers betekenen dat hij minder meebetaalt voor de kosten van de ruilverkaveling terwijl juist op zijn eigen verzoek een (objectief gezien) minder voordelige toedeling heeft plaatsgevonden. Voldoende aannemelijk is dat als [verzoeker] dit verzoek niet had gedaan, de uitvoeringscommissie deze percelen ook niet zou hebben toegedeeld.
4.13.
[verzoeker] heeft verder aangevoerd dat er sprake is van minstens twee kavels extra in de toedeling omdat tussen de percelen 1 en 9 en tussen de percelen 7 en 9 houtwallen/singels staan. Ook perceel 9 bestaat uit twee afzonderlijk te bewerken delen (de nummers verwijzen naar de nummers op het kaartje dat als bijlage 7.3 door de uitvoeringscommissie is overgelegd).
4.14.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Onder kavel wordt verstaan: “een aaneengesloten oppervlakte grond van een eigenaar, omgeven door grond van andere eigenaren of door openbare wegen of spoorwegen, of door niet overschrijdbare waterlopen”. [1]
4.15.
Als er geen dam of brug over een sloot (waterloop) ligt, is die sloot niet overschrijdbaar. Ook dit heeft de rechtbank eerder overwogen, zie de in noot 1 genoemde uitspraak van 12 december 2018. Tegen dit oordeel is geen cassatieklacht ingediend.
Als er dus een sloot tussen twee stukken grond ligt die feitelijk niet overschrijdbaar is, is er sprake van twee kavels.
4.16.
Een houtwal tussen twee percelen, is in deze definitie echter geen belemmering om van één kavel te spreken. Dat er tussen de percelen 1 en 9 en tussen 9 en 7 een houtwal staat is dus geen belemmering om het als één kavel aan te merken.
4.17.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat ook perceel 9 uit twee delen bestaat. Ook volgens de uitvoeringscommissie zijn het in elk geval twee bewerkingseenheden (bijlage 15, pagina 2 bij het verweerschrift). Uit hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd onder punt 4 van zijn beroepschrift, maakt de rechtbank op dat het hier om een niet overschrijdbare sloot gaat.
Dat zou betekenen dat de percelen 1, 9 en 7 niet als één kavel maar als twee kavels moeten worden aangemerkt.
Onder punt 4 van zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] echter aangevoerd dat hij de sloot op perceel 9 wil dempen en dat hij daarvoor een vergoeding via de LGR wil ontvangen (zie hierna r.o. 4.29 e.v.).
Het is echter van tweeën één: ofwel er ligt een sloot en het zijn twee kavels, ofwel [verzoeker] ontvangt een vergoeding voor het dempen, maar dan is het ook één kavel.
Uit de zienswijze d.d. 8 juni 2023 leidt de rechtbank af dat de sloot op dat moment in elk geval nog niet gedempt was.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten.
4.18.
De rechtbank zal een oordeel over de vraag of de toedeling van [verzoeker] moet worden ingedeeld in klasse 0, 1, of 2, aanhouden totdat duidelijkheid bestaat over perceel 9 (zie r.o. 4.17). Daarbij zal ook de afstandsverkorting worden betrokken.
2) Peilbuis
4.19.
In één van de toegedeelde percelen bevindt zich een peilbuis van Vitens. [2] [verzoeker] heeft percelen zonder peilbuizen ingebracht. Het is een hinderlijk obstakel bij het bewerken en daarom stelt [verzoeker] dat hij hiervoor gecompenseerd moet worden. Bij zijn zienswijze heeft [verzoeker] hier een bedrag van € 3.250,00 aan gekoppeld.
4.20.
De uitvoeringscommissie heeft aangevoerd dat zich in het gebied veel peilbuizen van Vitens bevinden en dat niemand hiervoor is gecompenseerd. In de Nadere Regels is hiervoor geen verrekenbedrag opgenomen. Verrekening kan dan slechts aan de orde zijn indien er sprake is van een nadeel dat redelijkerwijs niet ten laste van de toegedeelde eigenaar dient te komen. Dat heeft [verzoeker] niet aangetoond, aldus de uitvoeringscommissie. [verzoeker] heeft bovendien zelf om toedeling van dit perceel gevraagd.
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de Nadere Regels is geen verrekenpost voor dergelijke peilbuizen opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet gezegd worden dat sprake is van een zodanig nadeel dat dit redelijkerwijs niet voor rekening van [verzoeker] kan blijven.
De rechtbank weegt daarbij mee dat er in de omgeving kennelijk heel veel peilbuizen zijn (zie het kaartje dat als bijlage 11 bij het verweerschrift is overgelegd) en dat – naar de uitvoeringscommissie onweersproken heeft gesteld – niemand daarvoor compensatie heeft gekregen.
Verder weegt de rechtbank mee dat het uiteindelijk, op de totale oppervlakte van het landbouwareaal, slechts om een minimale oppervlakte gaat.
Tot slot is van belang dat Vitens bereid is om een opstalrecht te laten vestigen (op haar kosten) of desnoods de peilbuis zal moeten verplaatsen.
3) Aanvoer van grond ten behoeve van demping sloten
4.22.
In zijn zienswijze voert [verzoeker] aan dat in het toegedeelde perceel [perceel 1] een dwarssloot zat. Er is wel een vergoeding gegeven voor kilveren, maar dat was onvoldoende om deze kavel vergelijkbaar te maken met de inbrengkavels. Geen van de ingebrachte kavels had binnensloten. Ook op de grens tussen percelen [perceel 2] en [perceel 3] [3] zat een sloot die gedempt moest worden. [verzoeker] heeft dat gedaan en de daarvoor benodigde grond heeft [verzoeker] zelf betaald. Deze kosten zijn ten onrechte niet als kavelaanvaarding aangemerkt.
4.23.
De uitvoeringscommissie heeft in haar besluit overwogen dat ten aanzien van perceel [perceel 1] de aanvraag voor kavelaanvaarding inclusief dwarssloot volledig is toegekend. Dit betreft kilveren, aanbrengen drainage en inzaaien.
Ten aanzien van de sloot tussen [perceel 2] en [perceel 3] stelt de uitvoeringscommissie dat [verzoeker] geen recht heeft op een vergoeding gelet op de vergelijking tussen inbreng en toedeling.
4.24.
In zijn verzoekschrift handhaaft [verzoeker] deze onderdelen. Volgens [verzoeker] was er meer nodig dan wat er in het kader van kavelaanvaarding is vergoed om perceel [perceel 1] vergelijkbaar te maken met zijn inbreng.
Ten aanzien van het standpunt van de uitvoeringscommissie dat zij met betrekking tot (het dempen van) de sloot tussen [perceel 2] en [perceel 3] een vergelijking heeft gemaakt tussen het aantal ingebrachte en het aantal toegedeelde sloten voert [verzoeker] onder meer aan dat de uitvoeringscommissie nalaat om te motiveren om hoeveel ingebrachte en toegedeelde sloten het dan gaat.
4.25.
In haar verweerschrift stelt de uitvoeringscommissie dat met de toekenning van een vergoeding voor kavelaanvaardingswerk voor perceel [perceel 1] de toedeling vergelijkbaar is gemaakt met de inbreng.
Ten aanzien van de sloot tussen [perceel 2] en [perceel 3] voert de uitvoeringscommissie aan dat er een recht op kavelaanvaarding is als er door de aanwezigheid van houtwallen of sloten meer bewerkingseenheden aanwezig zijn in de toedeling dan er zijn ingebracht. Uit de door de uitvoeringscommissie opgemaakte overzichtskaartjes (bijlage 15) blijkt dat [verzoeker] niet meer bewerkingseenheden toegedeeld heeft gekregen dan hij heeft ingebracht.
4.26.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de (nadere) vergoeding voor kavelaanvaardingswerken op perceel [perceel 1] het volgende. Naar haar oordeel heeft de uitvoeringscommissie voldoende aannemelijk gemaakt dat met de toegekende bedragen de kavel voldoende vergelijkbaar kon worden gemaakt met de inbreng. Het is de rechtbank niet gebleken dat de betaalde bedragen en de daarmee gemoeide werkzaamheden niet tot een vergelijkbaar perceel hebben kunnen leiden.
4.27.
Ten aanzien van de vergoeding voor het dempen van de sloot tussen percelen [perceel 2] en [perceel 3] overweegt de rechtbank het volgende.
Ter zitting is discussie gevoerd over de “bewerkingseenheden” die de uitvoeringscommissie heeft geteld (kaartjes overgelegd als bijlage 15). Volgens [verzoeker] zijn de kaarten (althans de inbrengkaart) niet juist. Er lagen geen sloten tussen percelen 1 en 2 (inbrengkaart, bijlage 15 blad 1), en ook niet tussen percelen 6 en 7 en evenmin tussen percelen 8 en 9. Percelen 3 en 4 waren als één perceel te bereiken/bewerken. Er was wel een sloot, maar die was heel kort. [verzoeker] kon met landbouwmachines van 10 meter breed van het ene naar het andere perceel komen.
Namens de uitvoeringscommissie is ter zitting aangevoerd dat zij dit visueel hebben beoordeeld. De uitvoeringscommissie is in het veld geweest en heeft daarnaast gebruik gemaakt van luchtfoto’s.
4.28.
De rechtbank constateert dat de luchtfoto’s waar de uitvoeringscommissie aan refereert niet zijn overgelegd en dat door [verzoeker] uitdrukkelijk wordt betwist dat er ten tijde van de kavelovergang sloten lagen.
De rechtbank zal daarom de uitvoeringscommissie in de gelegenheid stellen om de luchtfoto’s (of ander materiaal) waar zij haar standpunt op baseert, over te leggen. [verzoeker] krijgt de gelegenheid om daarop te reageren.
Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
4) Werkzaamheden perceel [perceel 4] (perceel 9 op kaartbijlage 7.3)
4.29.
In zijn zienswijze heeft [verzoeker] aangevoerd dat zich hier een vergelijkbare situatie voordoet als bij punt 3. [verzoeker] zal grond moeten aankopen om de sloot in dit perceel te dempen. Daarnaast was één van de percelen door de vorige eigenaar verwaarloosd. [verzoeker] heeft zelf de opslag van bomen weggehaald. Daarnaast heeft hij een loonbedrijf ingeschakeld om de stobben te vrezen. Voor deze kosten alsmede voor de kosten van de benodigde grond wil [verzoeker] een vergoeding ontvangen.
In zijn beroepschrift voert [verzoeker] aan dat de uitvoeringscommissie in haar besluit niet duidelijk heeft gemaakt om hoeveel sloten het in de inbreng dan ging en [verzoeker] herhaalt dat hij in de inbrengsituatie geen tussensloten had.
4.30.
De uitvoeringscommissie heeft dit punt afgewezen omdat er volgens haar geen sprake is van achteruitgang van toedeling ten opzichte van de inbreng. Uit de vergelijking tussen inbreng en toedeling blijkt dat [verzoeker] geen recht op een vergoeding voor de omvorming van perceel 9 tot één gebruiksperceel.
4.31.
De rechtbank constateert dat wat betreft dit onderdeel dezelfde argumenten over en weer worden aangevoerd als ten aanzien van onderdeel 3. Of [verzoeker] recht heeft op een vergoeding voor het dempen van sloten en het stobbenfrezen om van perceel 9 één gebruiksperceel te maken, zal afhangen van de vergelijking van het aantal gebruikseenheden in de inbreng en in de toedeling.
De rechtbank zal een beslissing hierover derhalve ook aanhouden totdat partijen zich hierover hebben uitgelaten.
5) Oppervlakte- en waardeverschillen
4.32.
Dit onderdeel van het beroepschrift is, na uitleg door de uitvoeringscommissie in het verweerschrift, ter zitting door [verzoeker] ingetrokken. Het behoeft derhalve geen bespreking meer.
Vervolg
4.33.
De rechtbank zal de uitvoeringscommissie in de gelegenheid stellen om, binnen vier weken na de datum van deze tussenbeschikking, derhalve uiterlijk op 18 december 2024, de stukken over te leggen als bedoeld in r.o. 4.28 en 4.31 om aan te tonen dat [verzoeker] niet meer gebruikseenheden toegedeeld heeft gekregen dan hij heeft ingebracht. [verzoeker] zal in de gelegenheid worden gesteld om uiterlijk zes weken daarna (i.v.m. de feestdagen) zijn reactie te geven.
Partijen dienen zich op dezelfde data ook uit te laten over hetgeen is overwogen in r.o. 4.17 (ligt er nog een sloot c.q. moeten percelen 1, 9 en 7 als één of twee kavels worden aangemerkt).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de uitvoeringscommissie de uitvoeringscommissie in de gelegenheid om zich, uiterlijk op woensdag 18 december 2024, uit te laten zoals omschreven in r.o. 4.33, en bepaalt dat [verzoeker] in de gelegenheid wordt gesteld om zich uiterlijk zes weken nadien uit te laten c.q. te reageren;
5.2.
houdt elke verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.

Voetnoten

1.Deze definitie wordt in literatuur en jurisprudentie gebruikt, zie onder meer de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2018, r.o. 4.17 en de verwijzing naar literatuur en jurisprudentie in de daar genoemde noten (te kennen uit: Hoge Raad 6 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:382, gepubliceerd onder meer in NJ 2020, 273). Ook in de nieuwe Omgevingswet is dit de definitie van een “kavel”.
2.Het gaat hier om een peilbuis op de hoek van perceel 7 op het kaartje van bijlage 7.3
3.Dit zijn op kaartbijlage 7.3 de percelen 2 en 3.