ECLI:NL:RBOVE:2024:6930
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een strafzaak met parketnummer 08-952674-17. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een bedrag van € 504.812,00, dat zou zijn verkregen uit de uitvoer van en handel in verdovende middelen, alsmede witwassen. De veroordeelde, geboren in 1953, was bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis.
De procedure omvatte openbare terechtzittingen op 5 november, 7 november en 12 december 2024. Tijdens de zitting op 5 november heeft de officier van justitie verzocht om de vordering af te wijzen, omdat niet concreet kon worden vastgesteld of en in welke mate er sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering tot ontneming, onder andere vanwege een e-mail van een medewerker van de Verkeerstoren die gerechtvaardigd vertrouwen wekte dat er geen ontneming meer zou worden gevorderd.
De rechtbank oordeelde dat het vertrouwensbeginsel niet was geschonden en dat de vordering tot ontneming ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het daadwerkelijk verkregen voordeel uit de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde was veroordeeld. Daarom werd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is ondertekend door de rechters en griffiers.