ECLI:NL:RBOVE:2024:901

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
10505546 CV EXPL 23-1763
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en afwijzing van reconventionele vorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen meerdere vennootschappen. Partij A, bestaande uit drie vennootschappen, heeft partij B aangeklaagd voor het niet betalen van verschillende facturen die verband houden met verleende diensten. De rechtbank heeft vastgesteld dat partij B, ondanks herhaalde verzoeken, de facturen niet heeft voldaan, wat heeft geleid tot een vordering van in totaal € 25.000,00 aan partij A2, € 5.959,01 aan partij A3, en € 3.640,00 aan partij A1, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen van partij B in reconventie afgewezen, waarin zij schadevergoeding eiste wegens vermeende tekortkomingen van partij A2 en A3 in hun dienstverlening. De rechtbank oordeelde dat partij B niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat de facturen van partij A terecht waren. De rechtbank heeft partij B ook veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventionele als de reconventionele vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 10505546 CV EXPL 23-1763
Vonnis van 20 februari 2024
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
[partij A 1] N.V.
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1],
hierna te noemen: [partij A 1],
eisende partij in conventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij A 2] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2],
hierna te noemen [partij A 2],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij A 3] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 3],
hierna te noemen: [partij A 3],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. R.M.A. van den Berg, advocaat te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij B] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 4],
gedaagde partij in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
gemachtigde: mr. J. van Schendel, advocaat te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 augustus 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van [partij A 2] en [partij A 3];
- de mondelinge behandeling van 7 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden. De gemachtigde van eiseressen in conventie heeft een pleitnota overgelegd;
- de akte uitlating producties van de zijde van [partij B];
- akte uitlating van de zijde van [partij A 2] en [partij A 3].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij B] houdt zich bezig met de productie en distributie van functionele composietmaterialen. Enig bestuurder en aandeelhouder van [partij B] is [bedrijf 1] GmbH. Enig bestuurder van [bedrijf 1] GmbH is de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]). [naam 1] is tevens de volledig gevolmachtigde van [partij B] volgens de inschrijving bij de KvK.
2.2.
[partij B] behoort tot een groep van concernrelaties waartoe ook onder meer de besloten vennootschappen [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V. behoren. Als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie is een door [partij A 2] opgesteld schematisch overzicht van de concernrelaties overgelegd. Hieruit volgt onder meer dat [partij B] medeaandeelhouder is van [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 4] B.V. en indirect van [bedrijf 3] B.V.
2.3.
Op 18 juli 2017 zijn [partij A 2] en [partij B] een overeenkomst van opdracht aangegaan betreffende het verrichten van accountancy-werkzaamheden en fiscale advisering. Op de overeenkomst zijn de door [partij A 2] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. [partij A 2] is ook de accountant en adviseur geweest van aan [partij B] gelieerde vennootschappen, waaronder de [bedrijf 2] vennootschappen. Voor enkele vennootschappen is [partij A 2] nog steeds de accountant en bedrijfsadviseur.
2.4.
[partij A 2] heeft [partij B] gefactureerd voor de verrichte werkzaamheden. De facturen (met urenspecificaties) van de volgende data en totaalbedragen (inclusief btw) zijn door [partij B], ook na sommaties, onbetaald gelaten:
- factuur d.d. 9 maart 2022 € 3.872,00;
- factuur d.d. 25 maart 2022 € 224,33;
- factuur d.d. 31 maart 2022 € 4.849,08;
- factuur d.d. 9 september 2022 € 811,63;
- factuur d.d. 12 oktober 2022 € 226,51;
- factuur d.d. 12 oktober 2022 € 15.188,46;
- factuur d.d. 28 oktober 2022 € 363,00;
- factuur d.d. 7 december 2022
€ 79,07
Totaal € 25.614,08
2.5.
Medio 2017 zijn [partij A 3] en [partij B] een overeenkomst van opdracht aangegaan. In dat verband begeleidt [partij A 3] [partij B] bij het aanvragen van subsidies voor voorgenomen innovatieprojecten, meer specifiek subsidie in het kader van de Wet Bevordering Speur & Ontwikkelingswerk (hierna: WBSO-subsidie) en de Research & Development Aftrek (hierna: RDA). De overeenkomst is na een periode van twee jaar, stilzwijgend verlengd, telkens met één jaar.
2.6.
In het kader van deze overeenkomst heeft [partij A 3] voor [partij B] de aanvraag voor WBSO-subsidie voor de periode juli tot en met december 2022 ingediend. Op deze aanvraag is positief beschikt. Bij factuur van 18 oktober 2022 heeft [partij A 3] een bedrag van € 5.959,01 (inclusief btw) in rekening gebracht bij [partij B], zijnde 15% over het bij beschikking toegezegde subsidiebedrag, te vermeerderen met btw. [partij B] heeft de factuur van [partij A 3], ook na sommatie, niet voldaan.
2.7.
Bij e-mailbericht van 22 december 2021 heeft [naam 1] aan [partij A 2] verzocht een advocaat in te schakelen voor het opstellen van een vaststellingsovereenkomst en een licentieovereenkomst. [partij A 2] heeft dit bericht doorgezonden aan [partij A 1]. Op 29 december 2021 is door [partij A 1] een concept licentieovereenkomst toegezonden aan [partij A 2] met het verzoek de inhoud te bespreken met [naam 1] en de heer [naam 2]. De holding van de heer [naam 2] is de bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V.
2.8.
Bij factuur van 31 januari 2022 heeft [partij A 1] een bedrag van € 3.640,02 inclusief btw in rekening gebracht bij [bedrijf 2] B.V.
2.9.
Bij emailbericht van 12 juli 2022 met bijgevoegde factuur d.d. 11 juli 2022 (met urenspecificatie) heeft [partij A 1] aan [naam 1] het volgende meegedeeld:
“(…) At the end of December 2021, Mr [naam 3] of [partij A 2] (…) requested me to draw up a license agreement and settlement agreement for [partij B] ([partij B]) en [bedrijf 2]. Initially, I charged [bedrijf 2] for my work, but Mr. [naam 2] disputes the liability for the invoiced work, stating that he/[bedrijf 2] did not instruct me to do so.
I have now received your order from Mr [naam 3] from that time. I refer to your e-mail of 22 December 2021 to Mr [naam 3].
I note that you are an authorized representative at [partij B], but according to the trade register you do not have an authorized representative role at [bedrijf 2]. Assuming you could not bind [bedrijf 2] to the order.
Now that [bedrijf 2] does not consider itself bound, I feel compelled -in consultation with Mr [naam 3]- to charge for my activities at [partij B]. I have prepared a new invoice in this regard, requesting you to take care of payment. I have credited my invoice to [bedrijf 2].”
2.10.
[partij B] heeft het gefactureerde bedrag van € 3.640,02, ook na sommatie, niet voldaan.
2.11.
Met de dagtekening 25 maart 2023 heeft [partij B] een naheffingsaanslag opgelegd gekregen van de belastingdienst ter hoogte van € 96.455,00. Dit betreft een bedrag van € 63.840,00 wegens te weinig betaalde btw dan wel teveel terugontvangen btw en een bedrag van € 31.920,00 als boete. De belastingrente over 2022 bedraagt € 695,00. [partij B] heeft bezwaar ingediend tegen de naheffingsaanslag.
2.12.
Bij brief van 31 juli 2023 heeft de gemachtigde van [partij B] aan de gemachtigde van [partij A 2] onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) [partij B] wenste met name gebruik te maken van de diensten van [partij A 2] aan [partij B] en de aan haar gelieerde partijen als extra controle op de administraties van de vennootschappen. In het bijzonder zijn tussen in 2020 opgerichte [bedrijf 2]-vennootschappen en [partij A 2] regelmatige contacten ontstaan.
Gebleken is dat [partij A 2] tekortschoot in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht.
[partij A 2] factureerde de administratie van 2020, 2021 en 2022 maar heeft dit niet uitgevoerd. [partij B] ontving geen jaarrekeningen die zijn opgesteld door [partij A 2]. Alle documenten zijn daarvoor aangeleverd door [partij B]. Maar die zijn door [partij A 2] kwijtgeraakt en de administratie kan niet worden overgedragen aan de nieuwe accountant.
[partij B] constateert dat er verkopen zijn gedaan door [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] USA die niet geregistreerd zijn in de boekhouding van [bedrijf 3]. [partij A 2] wist, althans behoorde te weten dat de administratie niet juist was. In de administratie van [bedrijf 3] lopen de factuurnummers op volgorde, te beginnen met 1001. In de administratie behoren alle facturen te zitten. [partij A 2] had moeten zien dat factuur 1006 ontbrak waardoor de aan haar verstrekte informatie onvolledig was. Ze had geen samenstellingsverklaring mogen afgeven voor de jaarrekening 2020/2021 voor [bedrijf 3], te meer nu blijkt dat de omzet aanzienlijk hoger is dan is bevestigd. Ook als (indirect) aandeelhouder van [bedrijf 3] leidt [partij B] hierdoor schade.
In de jaarrekening 2020/2021 van [bedrijf 3] staat voorts een vordering op [partij B] genoemd van € 346.699, terwijl die in de administratie van [partij B] niet bekend is. Ook op de bankafschriften komen deze transacties niet voor.
[partij A 2] had [partij B] behoren te waarschuwen voor deze onregelmatigheden. [partij A 2] liet dit na en schoot daarmee tevens tekort in haar verplichtingen. [partij B] had in 2020 immers voor [partij A 2] gekozen als extra controle op de nieuwe aan haar gelieerde vennootschappen.
Omdat [partij A 2] de administratie en btw-aangifte verzorgde van alle betrokken vennootschappen had zij moeten constateren dat de facturen die [partij B] zogenaamd zond aan [bedrijf 3] vals waren. De facturen komen ook niet voor in de administratie van [partij B]. Het is dan ook onbegrijpelijk dat [partij B] nu geconfronteerd wordt met een aanzienlijke naheffingsaanslag plus boete en rente.
Uit een factuur van [partij A 1] blijkt dat [partij A 2] onjuist handelde als vertegenwoordiger van [partij B] en aan haar gelieerde vennootschappen. In deze hoedanigheid kan [partij A 2] ten onrechte [partij B] hebben vertegenwoordigd, terwijl zij [bedrijf 5] had dienen te vertegenwoordigen. Mocht [partij B] onverhoopt gehouden zijn om de factuur van [partij A 1] te voldoen, dan houdt [partij B] [partij A 2] aansprakelijk voor de schade die [partij B] lijdt als gevolg van de onjuist vertegenwoordiging.
Omdat [partij A 2] niet in staat was om de administratie van [partij B] over te dragen aan de nieuwe accountant heeft [partij B] hoge kosten en interne uren moeten besteden aan het opvragen van facturen bij al haar relaties om de jaarrekeningen alsnog te kunnen laten opstellen.
(…)
Namens cliënte ontbind ik de tussen [partij B] en [partij A 2] gesloten overeenkomst van opdracht en stel ik [partij A 2] namens cliënte aansprakelijk voor de schade van cliënte. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
De vorderingen in conventie
[partij A 1], [partij A 2] en [partij A 3] vorderen dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [partij B] veroordeelt tot:
betaling aan [partij A 2] van een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
betaling aan [partij A 3] van een bedrag van € 5.959,01, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 18 november 2022, althans 4 december 2022, althans de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
betaling aan [partij A 3] van een bedrag van € 893,85 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
betaling aan [partij A 1] van een bedrag van € 3.640,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 16 juli 2022, althans vanaf de vervaldatum van de sommatie van 3 oktober 2022, althans de dag van dagvaarding, althans in een goede justitie te bepalen datum;
betaling aan [partij A 1] van een bedrag van € 489,00 exclusief verrekenbare btw als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
betaling van de kosten van de procedure.
3.2.
Het verweer in conventie
[partij B] concludeert - samengevat - tot niet-ontvankelijk verklaring van [partij A 2], [partij A 3] en [partij A 1], dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiseressen in conventie in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
De vorderingen in reconventie
[partij B] vordert dat de kantonrechter:
voor recht verklaart dat [partij A 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de met [partij B] gesloten overeenkomst van opdracht met veroordeling van [partij A 2] tot vergoeding van de schade van [partij B] op te maken bij staat;
bij vonnis uitvoerbaar voorraad, [partij A 2] te veroordelen om aan [partij B] voorschotten op de schadevergoeding te betalen van € 96.455,00 en € 3.640,02, te vermeerderen met rente en kosten zoals door [partij A 1] in conventie wordt gevorderd;
voor recht verklaart dat [partij A 3] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de met [partij B] gesloten overeenkomst van opdracht met veroordeling van [partij A 3] tot vergoeding van de schade van [partij B] nader op te maken bij staat;
bij vonnis uitvoerbaar voorraad, [partij A 3] te veroordelen om aan [partij B] een voorschot op de schadevergoeding te betalen die gelijk is aan de hoogte van de factuur waarvan [partij A 3] betaling vordert, te vermeerderen met rente en kosten zoals door [partij A 3] in conventie wordt gevorderd;
[partij A 2], [partij A 3] en [partij A 1] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.5.
Het verweer in reconventie
[partij A 2] en [partij A 3] concluderen, samengevat, tot niet-ontvankelijk verklaring van [partij B] en splitsing van de zaak bij gebreke van voldoende samenhang en verwijzing van de vorderingen in reconventie naar de bevoegde kamer, althans de vorderingen van [partij B] af te wijzen, met veroordeling van [partij B] in de kosten van de procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
De kantonrechter constateert dat in conventie sprake is van subjectieve cumulatie in die zin dat sprake is van drie eisende partijen. De kantonrechter is van oordeel dat zij bevoegd is van de vorderingen in conventie kennis te nemen [1] , mede omdat [partij A 2] haar vordering tot de dag van dagvaarding heeft beperkt tot € 25.000,00 en (onvoorwaardelijk) afstand heeft gedaan van het meerdere. Ook in reconventie acht de kantonrechter zich bevoegd om over de vorderingen te oordelen omdat vanwege de samenhang een afzonderlijke behandeling onwenselijk is. [2]
Vordering [partij A 1]
4.2.
[partij B] verweert zich tegen deze vordering en stelt dat [naam 1] op 22 november 2021 bij het verzoek aan [partij A 2] om een advocaat in te schakelen niet [partij B] vertegenwoordigde, maar [bedrijf 5] GmbH [3] (hierna: [bedrijf 5]). Zij verwijst daartoe naar het e-mailadres dat [naam 1] gebruikt bij het versturen van zijn verzoek aan [partij A 2], te weten: [e-mailadres]. Verder stelt [partij B] dat [naam 1] namens [bedrijf 5] om iets anders had gevraagd dan wat [partij A 1] opstelde. Weliswaar werd ook [partij B] partij in de contracten, maar zij had hier niet om gevraagd en had ook geen belang bij de werkzaamheden van [partij A 1].
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat [partij B] eerder dan bij brief van 31 juli 2023 haar verweer tegen de factuur van [partij A 1] die haar bij e-mailbericht van 12 juli 2022 is toegezonden, kenbaar heeft gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 1] desgevraagd bevestigd dat hij het e-mailadres van [bedrijf 5] ook wel gebruikte als hij handelde voor [partij B]. Onder die omstandigheden had het op de weg van [partij B] gelegen om haar verweer dat [naam 1] niet [partij B] maar [bedrijf 5] vertegenwoordigde bij zijn verzoek aan [partij A 2] om een advocaat in te schakelen voor het opstellen van een vaststellingsovereenkomst en licentieovereenkomst nader te onderbouwen. In dit verband is ook van belang dat uit de bijgevoegde urenspecificatie blijkt dat in ieder geval de op 29 december 2021 opgestelde licentieovereenkomst betrekking heeft op [bedrijf 3] en [partij B]. Ook de daarop volgende bespreking die [partij A 2] blijkens haar e-mailbericht van 29 december 2021 de volgende dag heeft met de heren [naam 2] en [naam 1] past in dat plaatje, evenals de aanvullende werkzaamheden die [partij A 1] op 30 december 2021 blijkens de specificatie heeft verricht.
4.4.
Het verweer van [partij B] dat [naam 1] namens [bedrijf 5] handelde wordt dan ook gepasseerd en dat betekent dat [partij B] de factuur van [partij A 1] dan ook zal dienen te betalen, evenals de gevorderde wettelijke handelsrente conform artikel 6:119a BW vanaf 30 dagen na 12 juli 2022.
4.5.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassowerkzaamheden ad € 489,00 zal worden afgewezen. De zeer korte reminder per e-mailbericht van 3 oktober 2022 is daartoe onvoldoende.
Vordering [partij A 2]
4.6.
De facturen waarvan [partij A 2] betaling vordert, zijn aan [partij B] toegezonden in de maanden maart, september, oktober en december 2022. Bij de facturen zijn specificaties gevoegd van de werkzaamheden die in rekening zijn gebracht. Gesteld noch gebleken is dat [partij B] eerder dan bij conclusie van antwoord in conventie aan [partij A 2] heeft meegedeeld dat zij de verschuldigdheid van de vergoeding voor bepaalde werkzaamheden betwist omdat deze niet verricht zijn voor [partij B], maar voor andere vennootschappen. Ook zouden door [partij A 2] werkzaamheden dubbel zijn gefactureerd.
4.7.
De kantonrechter passeert dit verweer. Zij overweegt daartoe dat het op de weg van [partij B] had gelegen de juistheid van de facturen eerder te controleren [4] en zo nodig aan te kaarten bij [partij A 2]. Ook heeft [partij B] in de procedure niet inzichtelijk gemaakt welke posten op welke facturen het betreft en welke bedragen naar haar mening ten onrechte bij haar in rekening zijn gebracht. Het is niet aan de kantonrechter om de facturen hierop na te zien. Bovendien is onbetwist door [partij A 2] gesteld dat, doordat [partij A 2] haar vordering heeft beperkt, voldoende rekening is gehouden met de posten die ten onrechte in rekening zouden zijn gebracht bij [partij B].
4.8.
[partij B] heeft verder als verweer tegen de gevorderde betaling van de facturen aangevoerd dat [partij A 2] wel de administratie over 2020, 2021 en 2022 heeft gefactureerd, maar geen jaarrekeningen heeft opgesteld. [partij B] stelt dat zij alle documenten heeft aangeleverd, maar dat deze door [partij A 2] zijn kwijtgeraakt. Toen [partij B] in het voorjaar 2022 wilde overstappen naar een andere accountant, kon de administratie door [partij A 2] hierdoor niet worden overgedragen. [partij B] stelt dat zij hoge kosten en interne uren heeft moeten besteden aan het opvragen van facturen bij haar relaties om alsnog de jaarrekeningen te laten opstellen.
4.9.
Uit de stellingen van partijen en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling leidt de kantonrechter af dat [partij A 2] tot maart 2022 de administratie van [partij B] heeft verzorgd en dat het de bedoeling was van [partij B] dat hierna BDO Accountants & Adviseurs de opvolgend accountant zou worden. De jaarrekening 2021, en logischerwijs ook die van 2022, zijn niet meer door [partij A 2] opgesteld. [partij B] heeft niet duidelijk gemaakt welke kosten door [partij A 2] in verband met het opstellen van de jaarrekeningen over 2020, 2021 en 2022 ten onrechte in rekening zouden zijn gebracht. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4.3. is overwogen. Bovendien heeft [partij A 2] onbetwist gesteld dat [partij B] juist in gebreke was om de ontbrekende gegevens aan te leveren en dat deze eerst na vele verzoeken door de heer [naam 4] namens [partij B] zijn aangeleverd.
4.10.
Ook het verweer van [partij B] dat zij schade heeft geleden omdat zij kosten heeft moeten maken om weer de beschikking te krijgen over haar administratie, welke schade zij, zo begrijpt de kantonrechter, wil verrekenen met de openstaande facturen wordt gepasseerd als onvoldoende onderbouwd. Daartoe wordt overwogen dat [partij B] in deze procedure op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt welke administratie, wanneer door [partij A 2] zoek zou zijn gemaakt. Dit klemt te meer nu uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling gebleken is dat [partij B] in het voorjaar 2022 wilde overstappen naar een andere accountant.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 1] desgevraagd verklaard dat de administratie vanuit Nederland digitaal werd aangeleverd en vanuit ‘Duitsland’ op papier. Digitaal aangeleverde administratie gaat normaliter niet verloren. Gesteld en ook niet gebleken is dat dit hier anders zou zijn. Wat wordt bedoeld met administratie die vanuit ‘Duitsland’ op papier zou zijn aangeleverd, is niet nader toegelicht. Verder is niet gebleken dat [partij B] eerder dan bij brief van 31 juli 2023, een dag voordat zij haar reconventionele vordering heeft ingediend, heeft meegedeeld dat zij van mening is dat [partij A 2] tekort is geschoten in de nakoming van verplichtingen. Ook de stelling dat [partij B] kosten heeft moeten maken (en wanneer) is niet nader onderbouwd.
4.12.
De stellingen van [partij B] houden voorts in dat zij van mening is dat [partij A 2] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens [partij B] omdat [partij A 2] geen samenstellingsverklaring had mogen afgeven voor de jaarrekening 2020/2021 van [bedrijf 3]. [partij A 2] had moeten zien dat factuur 1006 ontbrak. De omzet van [bedrijf 3] is aldus hoger dan is bevestigd in de jaarrekening van [bedrijf 3]. [partij B] lijdt hierdoor als (indirecte) aandeelhouder schade. Ook staat in de jaarrekening 2020/2021 van [bedrijf 3] een vordering op [partij B] van € 346.699,00. Deze vordering is in de administratie van [partij B] niet bekend. [partij A 2] had dat moeten zien omdat zij ook de administratie van [partij B] verzorgde. Zij had moeten zien dat de facturen die [partij B] zogenaamd zond aan [bedrijf 3] vals waren en had [partij B] moeten waarschuwen. Dat is niet gebeurd en [partij B] wordt nu geconfronteerd met een forse naheffingsaanslag met boete.
4.13.
De tekortkomingen die [partij B] [partij A 2] verwijt, zien op de werkzaamheden die [partij A 2] heeft verricht voor [bedrijf 3] en die volgens [partij B] nadelige consequenties hebben gehad voor [partij B]. [partij B] stelt in dat verband dat zij met name gebruik wenste te maken van de diensten van [partij A 2] aan [partij B] en de aan haar gelieerde partijen als extra controle op de administraties van de vennootschappen. Uit de opdrachtbevestiging van [partij A 2] aan [partij B] [5] blijkt dat op basis van de door de opdrachtgever verstrekte gegevens de jaarrekening wordt samengesteld. Er wordt geen oordeel of conclusie over de jaarrekening gegeven. Als de opdrachtgever dat wenst, dan zal een controle- of beoordelingsopdracht uitgevoerd moeten worden. Verder staat vermeld dat de werkzaamheden van [partij A 2] niet gericht zijn op het ontdekken van fraude, onjuistheden of onwettig handelen. Mocht [partij A 2] tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden op dergelijke zaken stuiten, dan zal daarover (uiteraard) wel worden bericht, zo staat vermeld. Uit deze opdrachtbevestiging blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet, anders dan [partij B] kennelijk meent, dat een controle van de jaarrekeningen van de verschillende groepsondernemingen onderdeel uitmaakt van de opdracht.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [partij B] gesteld dat de in de opdrachtbevestiging opgenomen beperking van de werkzaamheden niet-zijnde gericht op het ontdekken van onjuistheden, [partij A 2] niet vrijpleit indien sprake is van welbewust roekeloos handelen van [partij A 2]. De kantonrechter overweegt hiertoe dat, wat hiervan ook zij, [partij B] niet, dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake zou zijn van ‘welbewust roekeloos handelen’ van [partij A 2]. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.15.
Uit de stellingen van partijen leidt de kantonrechter af dat het vijftal facturen dat door [partij B] is overgelegd als productie 5 bij conclusie van antwoord in reconventie, de facturen zijn die [partij A 2] heeft verwerkt in de administratie van [bedrijf 3]. Deze facturen zijn gedateerd 14 maart 2022 en voorzien van de handtekening/paraaf van de heer [naam 2]. Bij e-mailbericht van 25 juli 2022 heeft [partij A 2] een viertal facturen ontvangen van de heer [naam 4], destijds werkzaam bij [partij B] die sterke gelijkenissen vertonen met de facturen die [partij A 2] heeft verwerkt in de administratie van [bedrijf 3], alleen de factuurdatum en de handtekeningen verschillen. De handtekening die op deze facturen vermeld staat, doet vermoeden dat [naam 1] deze heeft geplaatst. Ook [naam 1] zou dit e-mailbericht met bijbehorende facturen moeten hebben ontvangen, aangezien hij in CC staat. [naam 1] heeft weliswaar ontkend dat de handtekening op de facturen zoals die door [partij A 2] als productie 34 bij conclusie van antwoord zijn overgelegd, van zijn hand is, maar niet duidelijk is waarom [partij A 2] dat zou moeten hebben geweten, laat staan dat zij terzake welbewust roekeloos zou hebben gehandeld.
4.16.
Ook heeft [partij B] niet uitgelegd waarom [partij A 2] de facturen die ze heeft ontvangen van de bestuurder van [bedrijf 3], niet had mogen verwerken in de administratie van [bedrijf 3]. [partij B] stelt weliswaar in haar akte uitlatingen producties dat [partij A 2] de verschillen in aantal en data van de facturen die zij van [bedrijf 3] en [partij B] heeft ontvangen, had moeten zien en had moeten waarschuwen voor onjuistheden, maar zij gaat er aan voorbij wat hierover in de opdrachtbevestiging is opgenomen [6] . Bovendien volgt uit de stellingen van partijen dat de betreffende facturen al in de administratie van [bedrijf 3] waren opgenomen voordat [partij A 2] de andere facturen kreeg toegestuurd. De kantonrechter merkt voorts nog op dat [partij B] in haar akte na mondelinge behandeling heeft gesteld dat de door haar zogenoemde onjuiste facturen bij [partij A 2] geen onderdeel waren van de boekhouding van [partij B]. Ook om die reden valt niet in te zien hoe [partij A 2] dan op dit punt tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht zoals door [partij B] is gesteld.
4.17.
Ook de stelling van [partij B] dat [partij A 2] tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [partij B] omdat [partij A 2] bij het verwerken van de administratie van [bedrijf 3] niet heeft opgemerkt dat de factuur met het nummer 1006 ontbreekt waardoor een omzet van ruim USD 1.000.000,00 ontbreekt, volgt de kantonrechter niet. Daartoe verwijst de kantonrechter in de eerste plaats naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 4.9. Verder overweegt de kantonrechter dat [partij A 2] op basis van de door [bedrijf 3] aangeleverde stukken de jaarrekening heeft mogen opstellen. [partij B] stelt weliswaar dat zij in de administratie van [bedrijf 3] de als productie 7 bij conclusie van antwoord overgelegde facturen heeft aangetroffen, maar niet duidelijk is hoe zij daarover de beschikking heeft gekregen. Bovendien kan de enkele omstandigheid dat een factuur in de administratie gemist zou worden, niet de reden zijn dat ook omzet niet geboekt wordt. Immers, de omzet zal toch terug te vinden zijn op de bankafschriften die, zo is onbetwist gesteld, getoetst worden.
4.18.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat [partij B] haar stellingen dat [partij A 2] tekort is geschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook de stelling van [partij B] dat [partij A 2] ten onrechte [partij B] heeft vertegenwoordigd in plaats van [bedrijf 5], kan niet slagen gelet op hetgeen hierover is overwogen in rechtsoverweging 4.4. Dit betekent dat de vorderingen van [partij B] in reconventie jegens [partij A 2] zullen worden afgewezen en dat zij de facturen waarvan [partij A 2] in conventie betaling vordert, zal dienen te voldoen, evenals de wettelijke handelsrente hierover vanaf de dag van dagvaarding.
Vordering [partij A 3]
4.19.
Uit de akte uitlatingen producties van de zijde van [partij B] volgt dat [partij B] zich niet langer verzet tegen de vordering van [partij A 3] om haar te veroordelen tot betaling van de hoofdsom ad € 5.959,10 inclusief btw. Dat bedrag is dan ook toewijsbaar. [partij B] verzet zich wel tegen de gevorderde veroordeling tot betaling van de wettelijke handelsrente, de vergoeding voor incassokosten en de proceskosten omdat zij van mening is dat zij door [partij A 3] op het verkeerde been is gezet.
4.20.
Uit de omstandigheid dat hoofdsom toewijsbaar is, volgt dat ook de gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 18 november 2022 toewijsbaar is, evenals de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten conform de algemene voorwaarden van [partij A 3]. De kantonrechter gaat niet mee in de stelling dat [partij B] door [partij A 2] op het verkeerde been is gezet. Het komt de kantonrechter voor dat [partij B] te snel verkeerde conclusies heeft getrokken. Dit volgt ook uit het hierna volgende.
4.21.
In reconventie heeft [partij B] aan haar vordering op [partij A 3] ten grondslag gelegd dat zij schade heeft geleden omdat [partij B] door het tekortschieten van [partij A 3] geen subsidies heeft toegekend gekregen waarop zij wel recht had. Gebleken is dat deze stelling op een misvatting berust. Zo heeft [partij A 3] anders dan [partij B] meende, op 28 september 2022 een RDA-subsidieaanvraag ingediend. Beide subsidies [7] betreffen een vermindering van de afdracht loonbelasting en het daadwerkelijke voordeel is aldus afhankelijk van het aantal personeelsleden dat in dienst is. Omdat het aantal werkzame personen in de loop van 2022 binnen [partij B] aanzienlijk is verminderd, was de maximale vermindering van de afdracht loonbelasting al bereikt, zo heeft de kantonrechter begrepen. Van het mislopen van subsidie is aldus geen sprake geweest.
4.22.
De conclusie is dan ook dat [partij B] in reconventie niet aannemelijk heeft gemaakt dat [partij A 3] te kort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen waardoor [partij B] schade heeft geleden.
4.23.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat de vorderingen in conventie nagenoeg geheel toewijsbaar zijn. De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen. [partij B] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de (na-) kosten van zowel de procedure in conventie als in reconventie.
De kosten in conventie worden begroot op: € 3.712,33, te weten:
explootkosten € 109,33
griffierecht [partij A 2] € 1.384,00
griffierecht [partij A 3] € 514,00
griffierecht [partij A 1] € 487,00
gemachtigde salaris € 1.086,00 (2 punten x tarief € 543,00)
nakosten
€ 132,00
totaal € 3.712,23
De kosten in reconventie worden begroot op € 1.630,00, te weten:
gemachtigde salaris [partij A 2] € 950,00 (1 punt x tarief)
gemachtigde salaris [partij A 3]
€ 543,00(1 punt x tarief)
totaal € 1.493,00.
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie:
5.1.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A 2] van een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 mei 2023 tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A 3] van een bedrag van € 6.852,86 (= € 5.959,01 + € 893,85), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 5.959,01 vanaf 18 november 2022 tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A 1] van een bedrag van € 3.640,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 11 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [partij B] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [partij A 1], [partij A 2] en [partij A 3] begroot op € 3.712,23, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening. Als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [partij B] ook de kosten van betekening betalen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
In reconventie:
5.7.
wijst de vorderingen van [partij B] af;
5.8.
veroordeelt [partij B] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [partij A 2] en [partij A 3] begroot op € 1.493,00;
5.9
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.
(ak)

Voetnoten

2.Artikel 97 lid 1 Rv.
3.tot de aandelenoverdracht op 31 december 2022 had [bedrijf 1] (de bestuurder en aandeelhouder van [partij B]) een belang van 50% in [bedrijf 5] GmbH.
4.zie ook artikel K lid 1 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden (“Reclames met betrekking tot de verrichte werkzaamheden en/of het factuurbedrag dienen schriftelijk binnen 30 dagen na de verzenddatum van de stukken of informatie waarover Opdrachtgever reclameert, dan wel binnen 30 dagen na de ontdekking van het gebrek, indien Opdrachtgever aantoont dat hij het gebrek redelijkerwijs niet eerder kon ontdekken aan Opdrachtnemer te worden kenbaargemaakt”).
5.productie 5 bij dagvaarding
6.zie rechtsoverweging 4.9.
7.de WBSO-subsidie en de op 28 september 2021 ingediende RDA-subsidie