ECLI:NL:RBOVE:2025:1225

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
11386107 \ CV EXPL 24-2172
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van factuur voor reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan een auto met geschil over contante betaling

In deze zaak heeft eiser, een B.V., betaling gevorderd van een factuur voor reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan de auto van gedaagde. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij de factuur contant heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij de factuur heeft betaald. De kantonrechter legt uit dat de bewijslast bij gedaagde ligt en dat hij geen bewijs heeft geleverd van de contante betaling. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, maar past een sanctie van 20% toe op de factuur, omdat eiser niet aan alle informatieplichten heeft voldaan bij de consumentenovereenkomst. De oorspronkelijke hoofdsom van € 1.120,36 wordt verminderd tot € 896,29. Gedaagde wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 779,04 bedragen. De wettelijke rente over het toegewezen bedrag gaat in vanaf de datum van de dagvaarding, 31 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11386107 \ CV EXPL 24-2172
Vonnis van 4 maart 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: Smit en Legebeke,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 oktober 2024;
- de conclusie van antwoord van 12 november 2024;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de door de griffier gemaakte aantekeningen van de op 4 februari 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij namens [eiser], de heer [naam 1], eigenaar, is verschenen, vergezeld door mr. Th. van Wijngaarden, werkzaam bij Smit en Legebeke. Eveneens is verschenen [gedaagde], vergezeld van zijn echtgenote.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting van de zaak

2.1.
[eiser] heeft betaling gevorderd van een factuur voor reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan de auto van [gedaagde]. [gedaagde] stelt dat hij de factuur al (contant) heeft betaald en dat hij daarom niet nogmaals hoeft te betalen. De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de factuur al heeft betaald. [gedaagde] moet deze betalen. Daarbij zal wel een sanctie van 20% worden toegepast op de factuur, omdat het hier gaat om een consumentenovereenkomst en [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst niet aan alle essentiële informatieplichten heeft voldaan. Hoe de kantonrechter tot het oordeel is gekomen, legt zij hierna uit.

3.Het geschil

De vordering

3.1.
[eiser] heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de betaling van de factuur voor reparatie- en onderhoudskosten aan de auto van [gedaagde]. De factuur van deze kosten ziet op een bedrag van € 1.120,36. Omdat betaling, ondanks aanmaning, uitbleef, is [gedaagde] ook de bijkomende kosten en proceskosten verschuldigd, aldus [eiser].
Het verweer
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] heeft daartoe, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Volgens [gedaagde] heeft hij de factuur al (contant) betaald. Hij heeft hiervoor geld van zijn schoonmoeder gekregen. Verder heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat hij jaren klant is geweest bij deze garage voor onderhoud van zijn auto’s en hierbij had hij (meestal) contact met monteur [naam 2]. Hij betaalde vaker contant. Echter op het moment dat [gedaagde] de factuur waar het in deze procedure overgaat contant wilde betalen in de garage, was [naam 2] niet aanwezig en daarom heeft [gedaagde] de envelop met geld op de balie in de garage gelegd, aldus [gedaagde]. [gedaagde] heeft dit wel aan een andere monteur gemeld die in de garage aanwezig was, maar hij weet niet meer aan wie. Daarbij stond op de envelop de naam “[naam 2]”, aldus [gedaagde]. [gedaagde] heeft geen betaalbewijs ontvangen. Verder heeft [gedaagde] nog naar voren gebracht dat hij pas na ontvangst van de dagvaarding er achter is gekomen dat de factuur volgens [eiser] nog niet is betaald. Eerdere aanmaningen heeft hij niet ontvangen.
De reactie van [eiser]
3.3.
In reactie op het verweer heeft [eiser], kort samengevat, naar voren gebracht dat zij geen contante betaling van [gedaagde] heeft ontvangen. Als er een contante betaling was ontvangen, had dit uit haar financiële administratie moeten blijken en dat is niet het geval. Er wordt van contante betalingen een kasboek bijgehouden en ook in het systeem moet worden aangegeven op welke manier er is betaald. Verder heeft [eiser] navraag gedaan bij [naam 2] ([naam 2]), die inmiddels niet meer bij haar werkzaam is, maar ook hij heeft geen envelop of geld ontvangen. Daarnaast heeft [eiser] navraag gedaan bij de werknemers in haar vestiging, maar niemand is op de hoogte van de envelop. Nu [eiser] werkzaamheden en reparaties heeft verricht aan de auto van [gedaagde], moet [gedaagde] daarvoor betalen en volgens [eiser] is niet gebleken dat [gedaagde] dat heeft gedaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] werkzaamheden en reparaties heeft verricht aan de auto van [gedaagde]. De vraag die hier moet worden beantwoord is of [gedaagde] de factuur hiervoor al contant heeft betaald en daarmee aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Op grond van artikel 150 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rusten de stelplicht, de bewijslast en het bewijsrisico van de stelling dat hij heeft betaald op [gedaagde]. Als [gedaagde] niet kan bewijzen dat hij heeft betaald, dan slaagt zijn verweer niet en moet hij de factuur alsnog betalen. Nu [eiser] gemotiveerd heeft betwist dat zij de contante betaling heeft ontvangen, is het op grond van artikel 150 Rv. dus aan [gedaagde] om aan te tonen dat hij deze contante betaling heeft gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] daarin niet is geslaagd. [gedaagde] heeft namelijk geen betaalbewijs of andere bescheiden kunnen overleggen, waaruit blijkt dat hij deze contante betaling aan [eiser] heeft gedaan. De enkele stelling van [gedaagde] dat de envelop met geld op de balie in de garage is gelegd, is niet voldoende om in deze procedure vast te stellen dat er door hem is betaald. Dat hij de envelop met geld op de balie heeft gelegd en niet om -bijvoorbeeld- een kwitantie heeft gevraagd komt voor zijn rekening en risico. De stelling van [gedaagde] dat hij het geld van zijn schoonmoeder heeft gekregen en dat hij dat kan aantonen, is voor de beoordeling hier niet van belang. Al zou [gedaagde] dat kunnen aantonen, is daarmee nog niet aangetoond dat het geld vervolgens ook door [eiser] is ontvangen. [gedaagde] heeft uitgelegd dat hij geen bewijsmiddelen heeft, omdat hij bijvoorbeeld niet meer weet tegen wie hij heeft gezegd dat de enveloppe op de balie lag. Aan nadere bewijslevering komt de kantonrechter dan ook niet toe. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat de factuur al contant is betaald. Daarom is dat in deze procedure niet komen vast te staan. Dit betekent dat de factuur van [eiser] nog betaald moet worden en dat de hoofdsom toewijsbaar is met inachtneming van het navolgende.
Ambtshalve toetsing
4.2.
De Hoge Raad heeft op 12 november 2021 een uitspraak gedaan die voor deze zaak van belang is (ECLI:NL:HR:2021:1677). Kort samengevat heeft de Hoge Raad overwogen dat (1) de rechter in zaken met consumenten ambtshalve moet onderzoeken of aan bepaalde essentiële informatieplichten is voldaan en (2) dat als sprake is van een voldoende ernstige schending van zo’n verplichting de rechter een sanctie moet toepassen.
4.3.
Omdat de overeenkomst is gesloten op de locatie van [eiser], moet de kantonrechter beoordelen of [eiser] in dat geval heeft voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230l BW.
4.4.
[eiser] heeft naar voren gebracht dat zij niet kan aantonen dat is voldaan aan de wettelijke informatieplicht van 6:230l BW. Volgens haar gelden op de onderhavige overeenkomst uitsluitend de informatieverplichtingen van artikel 6:230 l a tot en met d BW. Tevens heeft [eiser] naar voren gebracht dat [gedaagde] voorafgaand aan de overeenkomst bekend is met de identiteit van [eiser] (de handelsnaam en het adres).
4.5.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Zoals ook blijkt uit de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten moet worden onderbouwd dat aan de precontractuele informatieplicht is voldaan. [eiser] heeft hier niet volledig aan voldaan. Gelet op de stellingen over de informatieplicht in de dagvaarding oordeelt de kantonrechter dat sprake is van voldoende ernstige schending van de essentiële precontractuele informatieplicht vermeld in artikel 6:230l BW onder c (totale prijs) en d (de wijze van betaling, levering, nakoming, de termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt de zaak te leveren of de dienst te verlenen, en het beleid van de handelaar inzake klachtenbehandeling).
Vermindering betalingsverplichting
4.6.
De kantonrechter zal aan de hand van de landelijke richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten (https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/richtlijn-sanctiemodel-essentiele-informatieplichten.pdf) de betalingsverplichting van [gedaagde] vanwege voornoemde schending(en) verminderen met 20 %. Dit betekent dat de oorspronkelijke hoofdsom van € 1.120,36, wordt verminderd met genoemd percentage, zodat een bedrag van € 896,29 zal worden toegewezen.
4.7.
Ook moet ambtshalve worden onderzocht of partijen bedingen zijn overeengekomen die oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn 93/12/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat er geen algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn er aldus geen bedingen overeengekomen die getoetst moeten worden.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
De wettelijke rente over de hoofdsom zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, te weten 31 oktober 2024. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] eerder in verzuim was. Voor het overige wordt de gevorderde wettelijke rente afgewezen.
4.9.
Verder vordert [eiser] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Die vordering moet beoordeeld worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van artikel 6:96, zesde lid, BW is een consument niet eerder buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd dan nadat hem na het intreden van het verzuim een kosteloze aanmaning is gestuurd waarin hem een termijn van (tenminste) 14 dagen is aangezegd om alsnog tot betaling over te gaan én waarin hem de gevolgen van niet-betaling, inclusief het verschuldigde – juiste – bedrag aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, is medegedeeld. [eiser] stelt dat zij aan [gedaagde] een aanmaning d.d.16 september 2024 heeft verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Uitgangspunt is ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW (de ontvangsttheorie) dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring (in dit geval de schriftelijke aanmaning), om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt, als zij door hem is ontvangen. Als de ontvangst van de verklaring wordt betwist, zoals in dit geval, dient de afzender ([eiser]) feiten of omstandigheden te stellen en te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door haar is verzonden en dat de verklaring door de geadresseerde ([gedaagde]) is ontvangen, bijvoorbeeld door een afschrift van een aangetekende aanmaning over te leggen. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij deze aanmaning niet aangetekend heeft verstuurd. Nu [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] een 14-dagenbrief heeft ontvangen, dient de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te worden afgewezen.
Wat betekent dit voor [gedaagde]
4.10.
[gedaagde] moet aan [eiser] betalen een bedrag van € 896,29, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
4.11.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
Het salaris van de gemachtigde is afgestemd op de vordering zoals deze toewijsbaar is gebleken. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punt × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
779,04

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 896,29, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 31 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 779,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 4 maart 2025. (ak)