ECLI:NL:RBOVE:2025:1295

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
ak_24_2586
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake bijplaatsen van afval

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van Enschede beoordeeld. Eiser had op 22 februari 2023 een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de gemeente Enschede vanwege overtredingen van het bestemmingsplan Enschede Noord 2013 en de Verordening kwaliteit leefomgeving (Vkl). Het college heeft dit verzoek op 1 augustus 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing is op 1 februari 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft op 7 mei 2024 beroep ingesteld, na te hebben gecommuniceerd met het college over de ontvangst van het besluit.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks dat het na de termijn is ingediend. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat er geen afhaalbericht is achtergelaten en dat hij niet eerder op de hoogte was van het besluit. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. In de inhoudelijke beoordeling van het beroep oordeelt de rechtbank dat het college terecht heeft besloten om het handhavingsverzoek af te wijzen. De rechtbank stelt vast dat de plaatsing van de afvalcontainers in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat het college voldoende maatregelen heeft genomen om op te treden tegen het bijplaatsen van afval. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2586

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.B. Averdijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college),

verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing door het college van zijn handhavingsverzoek van 22 februari 2023.
1.1.
Bij het primaire besluit van 1 augustus 2023 heeft het college dit handhavingsverzoek afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 februari 2024 op het bezwaar van eiser is het college, met aanvulling van de motivering daarvan, bij deze afwijzing gebleven.
1.2.
Eiser heeft hiertegen op 7 mei 2024 beroep ingesteld.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hierbij was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
2.1
Op 22 februari 2023 dient eiser een verzoek in bij het college om handhavend op te treden tegen de gemeente Enschede in verband met overtreding van het bestemmingsplan Enschede Noord 2013 (hierna: het bestemmingsplan) en artikel 10.26 van de Verordening kwaliteit leefomgeving (Vkl), op de locatie [adres] (hierna: de locatie). Op de locatie, op ongeveer 2 meter van het woonkamerraam en onder het slaapkamerraam van eiser, heeft de gemeente drie ondergrondse containers geplaatst voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, waaronder een groente-, fruit- en etensresten-voorziening (hierna: gfe-voorziening). Eiser ondervindt hinder van het bijgeplaatste afval, dit wordt zelfs tegen de gevel van zijn woning geplaatst.
2.2
Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college de besluiten genomen zoals beschreven in de inleiding.
De besluiten van het college
3.1
In het primaire besluit van 1 augustus 2023 concludeert het college naar aanleiding van een onderzoek [1] dat bij 80% van de waarnemingen geen afval naast de afvalcontainers is geplaatst op de locatie. Volgens het college blijkt uit dit onderzoek en uit foto’s die eiser bij zijn bezwaar heeft toegestuurd dat de hoeveelheid bijgeplaatst afval is verminderd met de komst van de gfe-voorziening. Daarnaast zullen er controles worden uitgevoerd op de locatie in het kader van het pilotproject ‘Schoon houdt schoon’ tot het einde van 2023. Ook heeft het college met het afval-inzamelbedrijf de afspraak gemaakt dat het bijgeplaatste afval binnen 24 uur wordt opgehaald. Verder is er volgens het college geen strijd met het bestemmingsplan omdat op grond van artikel 18.1, veertiende lid, onder a, van het bestemmingsplan de voor ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ aangewezen gronden bestemd zijn voor (openbare) nutsvoorzieningen. Op grond van artikel 1.49 van het bestemmingsplan betreffen (openbare) nutsvoorzieningen gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals afval. Ook is het college van mening dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 10.26 van de Vkl, omdat indien daderindicatie bij het aangetroffen afval wordt geconstateerd, het college een bestuurlijke boete oplegt aan de overtreder. Gelet op het bovengenoemde is het college van mening dat geen sprake is van een overtreding die toe te wijzen is aan de gemeente Enschede. Om die reden wordt het verzoek om handhaving afgewezen.
3.2
De commissie heeft het bezwaar van eiser op 30 januari 2024 op een hoorzitting behandeld, daarbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig. Op 1 februari 2024 heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente Enschede (hierna: de commissie) advies uitgebracht over het bezwaar van eiser. De commissie is van mening dat het college terecht en op juiste gronden heeft besloten om het handhavingsverzoek af te wijzen. Het college heeft het advies van de commissie overgenomen en het bezwaar van eiser in het bestreden besluit van 1 februari 2024 ongegrond verklaard.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1
De rechtbank beoordeelt allereerst ambtshalve of het beroep van eiser ontvankelijk is. Alleen indien het beroep ontvankelijk is, komt de rechtbank namelijk toe aan een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit.
Bekendmaking van het bestreden besluit
4.2
Het college heeft op het bezwaar van eiser beslist op 1 februari 2024. Het bestreden besluit is via PostNL aangetekend verzonden naar het kantooradres van gemachtigde van eiser. Uit het dossier blijkt dat de aflevering op 5 februari 2024 om 8:54 uur zou hebben plaatsgevonden, waarbij de mededeling is geplaatst: ‘Bezorging niet gelukt, pakket gaat naar PostNL-punt’. Omdat het poststuk niet is opgehaald, is het poststuk 14 dagen later, op 21 februari 2024, aan het college geretourneerd.
4.3
Eiser heeft op 29 april 2024 per e-mail kenbaar gemaakt aan het college dat hij nog géén beslissing op bezwaar ontvangen heeft. Het college heeft in reactie hierop bericht dat de beslissing op het bezwaar en het advies van de commissie per aangetekende post verzonden zijn, maar dat het poststuk niet op het kantoor van gemachtigde kon worden afgeleverd en dat het vervolgens niet tijdig is afgehaald bij het afhaalpunt. Het college heeft een bewijsstuk meegestuurd van de route van het poststuk.
De standpunten
5.1
Eiser voert aan dat het bestreden besluit nooit op het adres van het kantoor van zijn gemachtigde is bezorgd en dat hij daarom niet eerder dan op 30 april 2024 kennis heeft kunnen nemen van dit besluit. Volgens eiser is door het college een onjuist bewijsstuk verstrekt van de route van het poststuk, de informatie op de track-and-trace geldt volgens eiser namelijk enkel voor de route terug naar de afzender. Verder stelt eiser dat 5 februari 2024, de dag van de vermeende bezorging, op een maandag valt en dat er op maandag geen post wordt bezorgd. Daarnaast waren er op die dag vier collega’s op kantoor aanwezig, was de deurbel in werking en is er géén afhaalbericht achtergelaten.
5.2
Verder had het college het bestreden besluit volgens eiser ter kennisgeving per e-mail moeten sturen vanwege het veelvuldige e-mailcontact tussen beide. Daar komt nog bij dat het poststuk op 21 februari 2024 bij het college retour is gekomen, het college had eiser hiervan op de hoogte moeten stellen, temeer omdat de beroepstermijn toen nog niet was verstreken. Volgens eiser is in dit geval sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, ter onderbouwing verwijst hij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [2] , waarin het niet afhalen van een poststuk niet voor risico van de appellant kwam.
5.3
Het college stelt dat eiser heeft verzuimd het poststuk bij het afhaalpunt op te halen, dit is zijn eigen verantwoordelijkheid. Het is vaste rechtspraak [3] dat het aan eiser is om aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten, dit heeft eiser niet gedaan. Verder voert het college aan dat voor hem geen verplichting bestaat om besluiten per e-mail te versturen, ook niet indien een poststuk niet is afgehaald.
Algemeen
6.1
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die, waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Dit is geregeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
6.2
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift een niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Er is dan sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
6.3
Bij toepassing van laatstgenoemde bepaling gaat het om een gebonden bevoegdheid. Als eenmaal is vastgesteld dat het bezwaar- of beroepschrift niet tijdig is ingediend en vervolgens wordt geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet het rechtsmiddel niet-ontvankelijk worden verklaard. Een belangenafweging is dan niet mogelijk. De belangen die met het materiële geschil zijn gemoeid, zijn bij die beoordeling niet relevant. [4]
6.4
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit begin februari aangetekend naar het juiste adres van de gemachtigde is verzonden en dat een bezorger van PostNL op 5 februari 2024 het poststuk heeft afgeleverd bij een afhaalpunt. Daarmee is het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. [5] Uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb volgt dan dat de termijn voor het indienen van beroep van zes weken is aangevangen met ingang van de dag na 1 februari 2024 en is verstreken op 15 maart 2024. Het beroep is op 7 mei 2024 ingediend, dat is ongeveer zeven weken later.
6.5
Gelet op artikel 6:11 van de Awb is dan de vraag aan de orde of niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege moet blijven wegens verschoonbare termijnoverschrijding, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In het kader daarvan zijn in deze zaak de volgende vragen van belang:
  • is aannemelijk dat op het adres van de gemachtigde geen afhaalbericht is achtergelaten? en, zo ja,
  • heeft de gemachtigde het beroep ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd?.
Is aannemelijk dat op het adres van de gemachtigde geen afhaalbericht is achtergelaten?
7.1
Volgens vaste rechtspraak moet, als een poststuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, worden onderzocht of het stuk door de postaanbieder op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. [6] Wanneer PostNL bij aanbieding van het poststuk niemand aantreft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komen de gevolgen van het niet ophalen van dat poststuk voor risico van eiser. Stelt eiser geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg om feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Daarbij kan relevant zijn of de betrokkene bij het bestuursorgaan heeft geïnformeerd naar de stand van zaken van de besluitvorming.
7.2
In dit kader overweegt de rechtbank dat eiser concrete feiten en omstandigheden heeft genoemd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat het poststuk op regelmatige wijze aan het adres van de gemachtigde is aangeboden en/of een afhaalbericht is achtergelaten. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de informatie van PostNL enkel vermeldt dat de bezorging op 5 februari 2024 om 8:54 uur niet is gelukt. Een begin van een toelichting ontbreekt en ook is niet vermeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Eiser heeft daar gemotiveerd tegenover gesteld dat 5 februari 2024 een maandag was, terwijl op maandagen nooit post werd en wordt bezorgd. Bovendien komt de postbezorger altijd rond hetzelfde tijdstip bij het kantoor van de gemachtigde, dat is nooit voor 9.00 uur, maar altijd rond het middaguur. Eiser heeft verder gemotiveerd dat sprake is van een professioneel advocatenkantoor, waar op het betreffende tijdstip (8:54 uur) altijd al meerdere medewerkers aanwezig zijn. De bel is op iedere verdieping van het pand aanwezig en de receptiemedewerkster heeft haar werkplek naast de voordeur en heeft vanaf haar werkplek direct zicht op zowel de voordeur als de brievenbus. Kortom, als op 5 februari 2024 om 8:54 uur een poging zou zijn gedaan om het poststuk te bezorgen, dan was dat zonder meer opgemerkt. Als een afhaalbericht was achtergelaten, dan was dat volgens eiser ook direct opgemerkt en was het poststuk bij het PostNL-punt opgehaald. De rechtbank acht ook dit aannemelijk, omdat sprake is van een professioneel advocatenkantoor, dat het zich ten opzichte van eiser niet kan permitteren om een poststuk niet op te halen en hierdoor een beroepstermijn ongebruikt te laten verstrijken. Daarbij komt dat blijkens de toelichting het advocatenkantoor zelf ook gebruik maakt van de diensten van PostNL en tenminste een keer per dag zelf poststukken op het PostNL-punt afgeeft voor verzending, zodat het voor de hand had gelegen dat na verkrijging van een afhaalbericht, het poststuk mee was genomen. Tot slot neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat eisers gemachtigde op eigen initiatief het college op 29 april 2024 heeft laten weten nog steeds te wachten op het bestreden besluit.
Is het beroep ‘zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd’ ingediend?
8.1
Het feit dat beoordeling van deze vraag plaatsvindt in het kader van artikel 6:11 van de Awb betekent, onder meer, dat de geadresseerde bij latere ontvangst van het besluit niet alsnog de volle termijn ter beschikking heeft, maar bezwaar moet maken of beroep moet instellen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is. [7]
8.2
De geadresseerde die met het nemen van een besluit niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn, is in ieder geval niet verwijtbaar te laat met het maken van bezwaar of instellen van beroep als hij dat doet binnen zes weken nadat hij te weten is gekomen dat een besluit is genomen. [8]
8.3
De rechtbank stelt vast dat eiser op 29 april 2024 heeft geïnformeerd naar de stand van zaken van het bestreden besluit. Diezelfde dag heeft gemachtigde van eiser het bestreden besluit per e-mail ontvangen van het college. Vervolgens heeft eiser op 7 mei 2024 beroep ingesteld, dat is binnen twee weken nadat eiser te weten is gekomen dat een besluit is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Beoordeling van de inhoud van het beroep
9.1
Nu de rechtbank oordeelt dat er sprake is van een ontvankelijk beroep komt zij toe aan een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Strijd met het bestemmingsplan?
10 Volgens eiser miskent het college dat het achterlaten van zwerfafval in strijd is met het bestemmingsplan. Uit geen enkele toepasselijke planregel, noch de begripsomschrijving blijkt dat zwerfafval behoort tot het begrip ‘nutsvoorzieningen’. Bij een nutsvoorziening moet het volgens eiser gaan om een gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorziening ten behoeve van algemene nutsdoeleinden.
11 De rechtbank overweegt hierover het volgende.
11.1
Voor handhavend optreden is vereist dat er sprake is van een overtreding zoals omschreven in artikel 5:1, eerste lid, van de Awb. Het college heeft een beginselplicht tot handhaving indien er sprake is van een overtreding. Deze beginselplicht komt er op neer dat het bestuursorgaan dat bevoegd is bij een overtreding van een wettelijk voorschrift om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken.
11.2
De locatie waar de afvalcontainers zijn geplaatst heeft ingevolge het bestemmingsplan de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’. Op grond van artikel 18.1, onder a, onder 14, van het bestemmingsplan zijn de gronden met deze bestemming onder andere bestemd voor (openbare) nutsvoorzieningen. Uit artikel 1.49 van het bestemmingsplan blijkt dat onder nutsvoorzieningen worden verstaan: ‘gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer’. Gelet op deze omschrijving zijn de geplaatste afvalcontainers op locatie in overeenstemming met het bestemmingsplan.
11.3
In algemene zin regelt het bestemmingsplan de bestemming van gronden, dat wil zeggen: hoe de gronden gebruikt mogen worden en of ze bebouwd mogen worden. Het bestemmingsplan is gebaseerd op ruimtelijke afwegingen.
11.4
De rechtbank stelt vast dat op onderhavige locatie afvalcontainers zijn toegestaan. Dat brengt mee dat het ter plaatse ook is toegestaan om huishoudelijk afval te deponeren. Over de manier waarop dat huishoudelijke afval moet worden aangeboden regelt het bestemmingsplan niets, dit heeft als zodanig namelijk geen ruimtelijke implicaties. Dat niet iedereen zijn of haar huishoudelijk afval in de afvalcontainers deponeert maar er ook naast laat staan (bijplaatsen), is niet in strijd met de gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Naar het oordeel van de rechtbank is het bijplaatsen van afval daarom niet in strijd met het bestemmingsplan.
11.5
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Overtreding van de Vkl?
12 Volgens eiser overtreedt het college de Vkl door niet voldoende op te treden tegen het bijgeplaatste afval op de locatie. Volgens eiser heeft de commissie een verkeerd oordeel gegeven over het begrip ‘inrichting’. Het zwerfafval voor de woning van eiser bevindt zich buiten een ‘inrichting’ en daarmee is artikel 10.26 van de Vkl van toepassing en biedt het de grondslag om tegen dit zwerfafval op te treden.
13 De rechtbank overweegt hierover het volgende.
13.1
De manier waarop huishoudelijk afval moet worden aangeboden is uitgewerkt in de Vkl. Op grond van artikel 10.26 van de Vkl is het verboden om afvalstoffen op te slaan op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een inrichting. Het begrip ‘opslaan’ veronderstelt de bedoeling om iets op een bepaalde plek voor langere tijd te houden. Naar het oordeel van de rechtbank is daar geen sprake van op het moment dat huishoudelijk afval bij de afvalcontainers wordt geplaatst zoals in de onderhavige zaak. De bedoeling daarvan is immers niet om het afval daar voor langere tijd te houden.
13.2
Het voorgaande laat onverlet dat de rechtbank begrijpt dat het voor eiser zeer hinderlijk is als huishoudelijk afval wordt bijgeplaatst. Dit is ook niet toegestaan. Artikel 10.18 van de Vkl verbiedt dat ook en biedt een grondslag om daartegen op te treden. Op grond van artikel 10.18 van de Vkl is het namelijk verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met door het college te stellen regels over het gebruik van inzamelvoorzieningen (zoals ondergrondse afvalcontainers) voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel. Dit verbod is echter niet gericht aan de gemeente Enschede, maar aan personen die het afval bijplaatsen. Daarom kan de gemeente Enschede naar het oordeel van de rechtbank niet als overtreder van artikel 10.18 van de Vkl worden aangemerkt, zodat het college ook niet bevoegd was om, met betrekking tot het bijplaatsen van afval, tegen de gemeente Enschede handhavend op te treden.
13.3
De rechtbank stelt vast dat uit de door het college overgelegde stukken blijkt dat dagelijks controles zijn gedaan bij de ondergrondse afvalcontainers op locatie. Op het moment dat er afval wordt aangetroffen dat foutief is aangeboden wordt gekeken of het afval herleidbaar is naar een persoon die als overtreder kan worden aangemerkt, het college is dan bevoegd om een bestuurlijke boete op te leggen. Het college maakt ook gebruik van deze bevoegdheid. Dat dit volgens eiser niet helpt en nog steeds vaak afval wordt bijgeplaatst, met alle hinderlijke gevolgen voor hem van dien, laat onverlet dat dit de juiste (bestuursrechtelijke) route is om tegen het bijplaatsen op te treden.
13.4
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Toezeggingen niet nagekomen?
14 Eiser voert aan dat hij in een andere zaak tot aan de Afdeling geprocedeerd heeft tegen de plaatsing van de gfe-voorziening voor zijn huis. [9] Ook toen kwam eiser op tegen de grote hoeveelheid zwerfafval dat steeds bij de afvalcontainers werd geplaatst. Op de zitting bij de Afdeling zou het college volgens eiser beloofd hebben om de afvalcontainers regelmatig te gaan legen, tegen zwerfafval op te treden en camera’s op te hangen. Deze toezeggingen is het college niet nagekomen en afval stapelt zich weer op bij de gevel van de woning van eiser.
15 De rechtbank overweegt hierover het volgende.
15.1
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling onvoldoende concreet wat het college meer of anders zou moeten doen dan wat hij reeds gedaan heeft. Zo heeft het college onderzoek verricht naar het bijplaatsen van afval op de locatie tussen 4 mei 2023 en 5 juni 2023. Verder heeft het college met het afval-inzamelbedrijf de afspraak gemaakt dat het bijgeplaatste afval binnen 24 uur wordt opgehaald. Als er naam- en adresgegevens van personen worden aangetroffen bij het afval wordt een bestuurlijke boete opgelegd aan de overtreder. Wat betreft het plaatsen van camera’s op de locatie heeft het college aangegeven dat het [adres] vooralsnog niet behoort tot een problematische locatie waardoor ervoor gekozen is om geen camera’s te plaatsen. Het college treedt dus wel degelijk op tegen het bijgeplaatste afval op locatie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van concrete toezeggingen door het college waarop eiser gerechtvaardigd mocht vertrouwen.
15.2
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A.G. Bulte, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Wettelijk kader
Artikel 6:7 van de Awb
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:11 van de Awb
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 5:1, eerste lid, van de AwB
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 18.1 van het bestemmingsplan ‘Enschede Noord 2013’
Bestemmingsomschrijving
a. De voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. gebiedsontsluitingswegen;

2. erftoegangswegen;

3. woonerven;

4. pleinen;

5. voet- en fietspaden;

6. erf- en perceelscheidingen;

7. parkeervoorzieningen;

8. overige verkeersvoorzieningen;

9. groenvoorzieningen;

10. geluidwerende voorzieningen;

11. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het bergen en afvoeren van hemelwater;

12. speelvoorzieningen;

13. straatmeubilair;

14. (openbare) nutsvoorzieningen;

b. Ter plaatse van de aanduiding "waterberging" is een ondergrondse waterberging toegestaan;
Artikel 1.49 van het bestemmingsplan ‘Enschede Noord 2013’
nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.
Artikel 10.18 van de Vkl
1.Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over:
het gebruik van inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;
het gebruik van inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel;
het aanbieden van afvalstoffen bij de inzamelplaats, bedoeld in artikel 10.13 van deze Verordening.
2.Het is verboden om een inzamelmiddel na afloop van de tijden, bedoeld in artikel 10.17 van deze Verordening, buiten een perceel te laten staan.
3.Het college kan nadere regels stellen voor categorieën van percelen. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.
4.Van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijk afvalstoffen uit lid 1 van dit artikel, is geen sprake indien iemand grof afval brengt, stort, achterlaat of anderszins plaatst dat niet bestemd is voor de betreffende inzamelvoorziening of inzamelmiddel.
Artikel 10.26 van de Vkl
Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer en na de inwerkingtreding van de Omgevingswet: als activiteit als bedoeld in de Omgevingswet op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met de artikelen 10.11 tot en met 10.18 van deze verordening aanbieden of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 1.1 Wet milieubeheer
[…]
inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;

Voetnoten

1.Het gaat hier om het onderzoek naar het bijplaatsen van afval op locatie, uitgevoerd vanaf 4 mei 2023 tot en met 5 juni 2023.
2.Het gaat om de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84, AB 2023/51 m. nt. R. Ortlep.
3.Het college verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:162.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, r.o. 2.2.
5.Zie hierover bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:84, r.o. 5 en 5.1.
6.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van ECLI:NL:RVS:2023:84, r.o. 6.
7.Zie de uitspraak van het CBB van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, r.o. 3.2. en 3.3.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1406 r.o. 4.6 en de uitspraak van het CBB van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31 r.o. 4.2.
9.Het gaat hier om de zaak waarin de Afdeling uitspraak heeft gedaan op 25 augustus 2021, ECLI:RVS:2021:1913.