ECLI:NL:RBOVE:2025:1381

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
ak_24_3376
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering in verband met fictief inkomen uit onderneming

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die sinds 22 september 2015 recht heeft op een WIA-uitkering, heeft in 2021 en 2022 geen inkomsten uit zijn onderneming ontvangen, maar ontving wel zijn volledige uitkering. Het UWV heeft de uitkering herzien en teruggevorderd, omdat het fictieve inkomen uit de onderneming in mindering moest worden gebracht. Eiser stelt dat hij niet redelijkerwijs kon weten dat hij te veel uitkering ontving, omdat hij geen inkomsten had. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiser en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt het besluit, behalve voor zover het betrekking heeft op de herziening en terugvordering in verband met de werkzaamheden van eiser bij een advocatenkantoor. Het UWV moet opnieuw beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3376

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV),
(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met het eerste besluit van 15 november 2023 heeft het UWV de uitkering herzien en teruggevorderd over het jaar 2021. Het gaat om een totaalbedrag van bruto € 7.379,82.
1.2.
Met het tweede besluit van 15 november 2023 is de uitkering herzien en teruggevorderd over de periode van 1 januari 2022 tot en met 29 augustus 2022. Het gaat om een totaalbedrag van bruto € 3.729,50.
1.3.
Met het bestreden besluit van 30 juli 2024 op de bezwaren van eiser is het UWV bij die besluiten gebleven.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Ook eisers echtgenote was aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser had met ingang van 22 september 2015 recht op een WIA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Bij herbeoordelingen in 2017, 2019 en mei 2020 is de mate van arbeidsongeschiktheid niet gewijzigd. Eiser is in 2020 gestart als zelfstandige. In 2021 zijn twee bv’s opgericht met het doel om de activiteiten van de eenmanszaak voort te zetten. Zijn onderneming is formeel vanaf 1 juni 2023 gestopt, maar de activiteiten waren in december 2022 al gestopt.
2.1.
Eiser heeft van 1 februari 2022 tot en met 30 april 2022 gewerkt bij een advocatenkantoor. Na een herbeoordeling in 2022 is eisers uitkering per 30 augustus 2022 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% is vastgesteld.

Standpunten van eiser

3. Eiser stelt dat het UWV vanwege dringende redenen gedeeltelijk van herziening en terugvordering had moeten afzien. Het evenredigheidsbeginsel is geschonden en het UWV heeft geen belangenafweging gemaakt en geen rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden. Het kon eiser niet redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij te veel uitkering ontving, omdat hij niet daadwerkelijk inkomsten heeft gehad uit zijn onderneming. Daarnaast zijn de financiële gevolgen voor hem zeer ernstig, omdat zijn onderneming is beëindigd, hij geen inkomen meer heeft en er ook geen zicht op inkomensverbetering is omdat hij mantelzorger is voor zijn echtgenote. Zijn echtgenote heeft alleen een inkomen van € 1.400,- uit een IVA-uitkering.
3.1.
Dat het eiser niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel uitkering ontving, omdat hij niet daadwerkelijk inkomsten uit de onderneming heeft ontvangen, heeft eiser als volgt toegelicht. De onderneming heeft nooit winst gemaakt en er is aan eiser vanuit de onderneming nooit DGA-loon of ander loon betaald. Bij het starten van de onderneming heeft eiser een boekhouder ingeschakeld, omdat hij zelf geen boekhoudkundige kennis heeft. Maar deze boekhouder heeft dit niet goed gedaan en is tot op heden niet bereikbaar. Hierdoor heeft hij zijn administratie nog steeds niet teruggekregen. Bij een boekencontrole door de Belastingdienst kwam dat aan het licht en is een schuld van € 35.000,- aan omzetbelasting vastgesteld, veroorzaakt bij de overgang van de eenmanszaak naar de bv’s. Dit komt omdat er door de boekhouder bij die overgang verkeerde bedragen en voorraden zijn opgegeven en doordat de stakingswinst onjuist is berekend. De Belastingdienst heeft vervolgens ook geen contact kunnen krijgen met de boekhouder en heeft geconstateerd dat de administratieve puinhoop niet eisers schuld is. Daarom is in overleg besloten om maatwerk toe te passen door een vaststellingsovereenkomst (vso) te sluiten. Daarin is overeengekomen dat voor de jaren 2021 en 2022 wordt uitgegaan van een belastbaar loon voor eiser van € 25.000, - per jaar. Hij moest dit dan ook aangeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. De reden hiervoor was dat er dan een kwijtschelding van de inkomstenbelasting kon worden aangevraagd. Als dit bedrag als omzetbelasting werd gewaardeerd, was er geen mogelijkheid om kwijtschelding aan te vragen. Daarbij is overeengekomen dat hij 10% van de belastingschuld van € 35.000,- betaalt. Dit heeft hij gedaan met geleend geld van zijn familie. Het overige wordt kwijtgescholden over drie jaar, onder de voorwaarde dat hij de aankomende drie jaren zijn belastingaangifte indient, waarbij eventuele teruggaven verrekend worden met het nog openstaande bedrag. Volgens eiser zijn deze afspraken over kwijtschelding door de Belastingdienst bevestigd op pagina 2 van de beschikking van 26 april 2024.
3.2.
Tijdens de zitting heeft eiser aangevuld dat het UWV volledig voorbij is gegaan aan de menselijke maat, Terwijl het UWV destijds op zijn website had vermeld dat hij blij is met de uitspraak [1] van de Centrale de Raad van Beroep over de dringende reden, omdat het UWV daardoor meer ruimte krijgt om de menselijke maat toe te passen.
Standpunt van het UWV
4. Volgens het UWV moet het fictieve inkomen uit de onderneming van eiser op zijn WIA-uitkering in mindering worden gebracht en kon hem dat ook redelijkerwijs duidelijk zijn. Uit de gegevens van de Belastingdienst en de vso blijkt dat zijn belastbaar inkomen in 2021 en 2022 € 25.000 per jaar was. Door het sluiten van deze vso heeft eiser een fiscale keuze gemaakt die door de aangiften inkomstenbelasting gevolgen heeft voor zijn WIA-uitkering. Dat de financiële administratie door de boekhouder niet op orde was, is een situatie die voor eisers rekening en risico komt.
4.1.
Volgens het UWV is er geen sprake van een dringende reden om van de terugvordering af te zien. Ook is het besluit niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Bij het invorderingstraject wordt rekening gehouden met eisers financiële situatie. Ook is er geen sprake van zodanige bijzondere omstandigheden dat geheel of gedeeltelijk van de terugvordering moet worden afgezien.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en licht dit als volgt toe.
De wet- en regelgeving die van belang is staat vermeld in de bijlage.
5.1.
Niet in geschil is dat eiser zijn WIA-uitkering moet terugbetalen over de periode van 1 februari 2022 tot en met 30 april 2022, omdat hij toen heeft gewerkt bij een advocatenkantoor en dit niet heeft doorgegeven. Dit heeft eiser tijdens de zitting ook bevestigd.
5.2.
Ook niet in geschil is dat het inkomen van € 25.000,- per jaar dat de Belastingdienst over 2021 en 2022 aan eiser heeft toegerekend, geldt als inkomen in de zin van de WIA en dat dit inkomen materieel gezien in mindering zou moeten worden gebracht op de WIA-uitkering van eiser.
5.3.
Tussen partijen is wel in geschil of het UWV vanwege dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering had moeten afzien. Dat materieel
WIA-uitkering is betaald, betekent namelijk niet automatisch dat deze ook moet worden herzien en teruggevorderd. In artikel 4, eerste lid van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 is bepaald dat indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop het UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt (…). Deze Beleidsregel moet worden aangemerkt als binnenwettelijk beleid, waarbij voor wat betreft het rechtszekerheidsbeginsel invulling wordt gegeven aan de bevoegdheid van het UWV om in geval van dringende redenen af te zien van herziening en terugvordering. Bij de beoordeling van de dringende reden zal het UWV zich ook rekenschap moeten geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben. [2]
5.4.
Als de betrokkene feiten en omstandigheden aanvoert die maken dat - volgens hem - sprake is van een dringende reden, is het aan het UWV om daarnaar, zo nodig, nader onderzoek te doen. Bij de gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien, moet het UWV een belangenafweging maken. [3]
5.5.
In het bestreden besluit is het UWV ervan uitgegaan dat eiser in 2021 en 2022 daadwerkelijk inkomsten heeft genoten uit zijn onderneming. Het UWV heeft namelijk in het bestreden besluit opgenomen dat het eiser vanaf het moment dat hij inkomsten uit de onderneming is gaan genereren redelijkerwijs duidelijk was of had kunnen zijn dat hij te veel uitkering ontving in 2021 en 2022. Eiser heeft echter al in de bezwaarfase onderbouwd gesteld dat hij niet daadwerkelijk inkomsten heeft genoten uit zijn onderneming, zodat hij ook niet kon weten dat hij te veel uitkering ontving. Het UWV heeft dit ten onrechte niet onderzocht en niet bij zijn belangenafweging betrokken, zoals hiervoor in r.o. 5.4. is vermeld. Dat eiser door de vso een fiscale keuze heeft gemaakt die ook gevolgen heeft voor zijn WIA-uitkering, maakt niet dat het hem in 2021 en 2022 al duidelijk kon zijn dat hij te veel uitkering ontving. Die fiscale keuze is namelijk pas gemaakt in 2023.
5.6.
De rechtbank vindt het vooralsnog niet onaannemelijk dat eiser in 2021 en 2022 in het geheel geen inkomsten uit zijn onderneming heeft ontvangen en er daarom niet op bedacht was en hoefde te zijn dat hij ten onrechte maandelijks zijn volledige WIA-uitkering ontving. De rechtbank vindt het ook niet onbegrijpelijk dat eiser de in de vso neergelegde afspraken met de Belastingdienst heeft gemaakt, in een situatie waarin hij niet daadwerkelijk inkomsten heeft genoten. Eiser heeft tijdens de zitting uitleg gegeven over de afspraken die in maart 2023 met de Belastingdienst zijn gemaakt en die hebben geresulteerd in de vso. Op deze manier zou hij een groot deel van de schuld aan omzetbelasting aan de Belastingdienst niet hoeven af te lossen. De Belastingdienst heeft met eiser meegedacht omdat duidelijk was dat het eiser niet kon worden verweten dat er een schuld was ontstaan. Deze uitleg vindt steun in de gedingstukken. In de vso zijn namelijk niet alleen de betreffende afspraken vermeld, maar is ook aangegeven welke overleggen er hebben plaatsgevonden om het geschil op te lossen. De afspraken staan daarnaast ook in de beschikking van 26 april 2024. Dit is weliswaar geen kwijtschelding in juridische zin, maar op bladzijde 2 staat wel dat van verdere invordering wordt afgezien na betaling van
€ 3.500,- en eventuele verrekeningen. Dit komt volledig overeen met de vso en met dat wat eiser tijdens de zitting heeft toegelicht. Zoals ook in het bestreden besluit staat, heeft eiser met de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts van het UWV besproken dat hij een onderneming had, en heeft hij daarin aangegeven dat het goed ging, maar dat hij nog geen winst heeft kunnen realiseren.
5.7.
Het bestreden besluit is gelet op 5.3 tot en met 5.6 niet zorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd, en daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen, behalve voor zover het ziet op de herziening en terugvordering in verband met de werkzaamheden van eiser bij het advocatenkantoor.
5.8.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Hoewel de rechtbank het vooralsnog niet onaannemelijk vindt dat eiser in 2021 en 2022 in het geheel geen inkomsten uit zijn onderneming heeft ontvangen, staat dat namelijk ook nog niet helemaal vast. Eiser heeft tijdens de zitting aangeboden om bankafschriften te verstrekken als dat nodig is. Het UWV krijgt de gelegenheid om eventueel nog onderzoek te doen naar de vraag of eiser in 2021 en 2022 daadwerkelijk inkomsten heeft ontvangen. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat het UWV opnieuw op het bezwaar van eiser moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank op dat, als eiser in 2021 en 2022 niet daadwerkelijk inkomsten uit zijn onderneming heeft ontvangen, ervan moet worden uitgegaan dat het hem in 2021 en 2022 niet redelijkerwijs duidelijk was of had kunnen zijn dat hij te veel uitkering ontving op grond van de in 2023 afgesproken fictieve inkomsten uit zijn onderneming. In dat geval is het UWV op grond van artikel 4 van de Beleidsregels gehouden om af te zien van herziening en terugvordering, voor zover die verband houdt met de fictieve inkomsten uit de onderneming. Ook zal het UWV bij het nieuw te nemen besluit kenbaar in de belangenafweging moeten meewegen de stelling van eiser dat hij geen zicht op inkomensverbetering heeft omdat hij mantelzorger is voor zijn echtgenote.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen behalve voor zover het ziet op de herziening en terugvordering door eisers werkzaamheden bij het advocatenkantoor. Het UWV moet opnieuw beslissen op het bezwaar van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitkering in verband met het fictieve inkomen uit zijn onderneming, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor een termijn van zes weken.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden.
6.2.
Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand in beroep door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, behalve voor zover het ziet op de herziening en terugvordering als gevolg van eisers verdiensten uit zijn werkzaamheden bij het advocatenkantoor;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen de herziening en terugvordering als gevolg van eisers fictieve inkomen uit zijn onderneming, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit.
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Artikel 76 van de WIA
In artikel 76, eerste lid, van de WIA is bepaald dat het UWV een beschikking op grond van deze wet herziet of intrekt:
a. indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, of 35 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
In het derde lid is bepaald dat het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Artikel 77 van de WIA
In artikel 77, eerste lid, van de WIA is bepaald dat een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV wordt teruggevorderd.
In het zesde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006
Artikel 3. Intrekking of herziening met terugwerkende kracht
1. Indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, vindt intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
2. Indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan. Is deze dag niet te bepalen, dan vindt de intrekking of herziening plaats met ingang van de dag vanaf welke het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
3. Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
4. Bij samenloop van een of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
Artikel 4. Intrekking of herziening met ingang van de dag van de mededeling
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid wordt, indien aan de verzekerde over een periode waarover ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt terwijl dat hem niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn, een andere uitkering wordt toegekend, de eerstgenoemde uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop de andere uitkering ingaat. De ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering wordt met de andere uitkering verrekend. Voor zover een hoger bedrag is uitgekeerd dan het bedrag van de andere uitkering wordt het meerdere niet teruggevorderd.

Voetnoten

2.ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.4.2 en 4.4.3
3.ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.5.1 en 4.5.2