ECLI:NL:RBOVE:2025:1444

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
ak_24_3631
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling hoogte eigen bijdrage op basis van letselschadevergoeding in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van haar eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) beoordeeld. Eiseres, die in 1981 een ernstig auto-ongeluk heeft gehad en sindsdien met ernstige gevolgen kampt, heeft verzocht om een verlaging van haar eigen bijdrage, die door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) was vastgesteld op € 2.887,40 per maand. Eiseres stelt dat een deel van haar vermogen voortkomt uit een letselschadevergoeding, maar het CAK heeft dit verzoek afgewezen omdat er onvoldoende bewijs was dat de lijfrentes gefinancierd zijn uit deze schadevergoeding.

De rechtbank oordeelt dat het CAK terecht heeft geoordeeld dat de eigen bijdrage van € 2.688,12 per maand juist is vastgesteld. De rechtbank volgt het CAK in de conclusie dat het aannemelijk is dat € 73.627,- voortkomt uit de letselschadevergoeding, maar dat er geen bewijs is dat de lijfrentes zijn gefinancierd uit deze vergoeding. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de letselschadevergoeding hoger was dan dit bedrag. De rechtbank wijst erop dat de regels voor de vaststelling van de eigen bijdrage dwingendrechtelijk zijn en dat er geen ruimte is voor coulance of bijzondere omstandigheden, ondanks de persoonlijke situatie van eiseres.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims, vooral in situaties die zo lang geleden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3631

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK),

(gemachtigde: S. van Leeuwen en S.S. Lalmohamed).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van haar eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Zij heeft in april 1981 een ernstig auto-ongeluk gehad. Daarbij heeft zij ernstig hersenletsel opgelopen en is zij halfzijdig verlamd geraakt. Haar gezondheid is de laatste jaren verder achteruitgegaan. Daarom is zij in een verpleegtehuis gaan wonen.
1.1.
Met het besluit van 16 januari 2024 heeft het CAK de eigen bijdrage voor het jaar 2024 vastgesteld op € 2.887,40 per maand.
1.2.
Eiseres heeft op 31 januari 2024 verzocht om de eigen bijdrage te verlagen door rekening te houden met een uitgekeerde letselschadevergoeding in 1981. Met het besluit van 2 maart 2024 is het verzoek afgewezen, omdat er geen bewijsstuk is waaruit blijkt welk bedrag voor een bijzondere vergoeding of uitkering is vastgesteld en wanneer dit aan eiseres is uitbetaald. Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 3 september 2024 heeft het CAK het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard, door rekening te houden met een bedrag van € 73.627,- aan letselschadevergoeding. Daardoor is de eigen bijdrage voor het jaar 2024 verlaagd naar
€ 2.688,12 per maand.
1.4.
Het CAK heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het CAK. Ook de heer [naam] was aanwezig.

Standpunt van het CAK

2. Volgens het CAK is de eigen bijdrage van € 2.688,12 per maand juist vastgesteld, omdat er geen vaststellingsovereenkomst, rechterlijke uitspraak, bankafschrift of een ander bewijsstuk is overgelegd, waaruit blijkt wat de hoogte was van de letselschadevergoeding.
2.1.
Volgens het CAK is het echter niet redelijk om te verwachten dat eiseres deze stukken na 43 jaar nog in haar bezit heeft. Daarom is uit coulance een uitzondering gemaakt. Dit is gedaan door zoveel mogelijk stukken van eiseres op te vragen, waaruit (in)direct kan worden opgemaakt dat het aannemelijk is geweest dat er een letselschadevergoeding is geweest. Op basis van het opgestuurde politierapport en een medische rapportage is het voor het CAK voldoende aannemelijk geworden dat daarvan sprake is geweest. Vervolgens is op basis van een notariële akte uit 1988 van de woning van eiseres berekend dat het aannemelijk is dat fl. 162.252,- (€ 73.627,-) is voortgekomen uit de letselschadevergoeding. Dit bedrag is namelijk in één keer voldaan van de totale koopsom van fl. 182.505,-.
2.2.
Voor het resterende bedrag van fl. 20.430,70 is niet gebleken wanneer deze betaling heeft plaatsgevonden. Daarom is dit bedrag niet meegeteld. Dat geldt ook voor de aanpassingen die aan de woning zijn gedaan. De opgestuurde informatie over de lijfrente is buiten beschouwing gelaten, omdat de stukken daarover uit de jaren 2020 te recent zijn. Daardoor kan niet beoordeeld worden of sprake is van een causaal verband.

Standpunten van eiseres

3. Eiseres vindt de beslissing onrechtvaardig. Hiertoe voert zij aan dat door haar vermogen een hoge eigen bijdrage in rekening wordt gebracht. Het bedrag van de aankoopprijs van de aangepaste woning was maar een klein deel van de totale vergoeding, terwijl iedereen die te maken heeft gehad met letselschadeafwikkeling weet dat dit zo is.
De totale letselschadevergoeding zal destijds minimaal € 319.786,- zijn geweest. Dit totaalbedrag bestaat volgens eiseres uit fl. 285.380 (lijfrentes) + fl. 182.505 (woning) =
fl. 467.885. Omgerekend naar euro: 2,20371 = € 212.317,- + € 107.469,96 (huidige spaarrekening).
3.1.
Eiseres heeft geen vaststellingsovereenkomst of uitspraak meer, omdat haar vader die informatie jaren na het ongeluk heeft vernietigd. Niet wetende dat die informatie ruim 40 jaar later nog van belang zou zijn. Zij heeft al het mogelijke in het werk gesteld om informatie te achterhalen door alle instanties te benaderen, maar bij elke instantie wordt geschermd met privacywetgeving en de maximale bewaartermijn.
3.2.
Eiseres stelt ook dat het onbegrijpelijk is dat alleen de aankoopwaarde van de woning als vermogen is aangemerkt en dat het CAK de letselschadevergoeding niet wil kapitaliseren. Bij een letselschadevergoeding wordt het bedrag immers ineens overgemaakt, waarbij verwacht wordt dat het bedrag gebruikt wordt om te beleggen/investeren om in de toekomstige levensbehoeften te kunnen voldoen.
3.3.
Verder licht eiseres toe dat zij het erg fijn vindt om nog regelmatig naar haar huis terug te kunnen keren om even aan de sleur van het verpleegtehuis te kunnen ontsnappen. Zij wordt dan verzorgd door haar zus. Het zou haar erg veel verdriet doen als haar deze mogelijkheid wordt afgenomen vanwege noodgedwongen verkoop van haar woning door de hoge bijdrage die zij nu maandelijks dient te betalen met de wetenschap dat de letselschadevergoeding feitelijk niet tot zo’n drastische maatregel hoeft te leiden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De hoogte van de eigen bijdrage wordt berekend op grond van de regels die zijn neergelegd in het Besluit langdurige zorg (Blz) en de Regeling langdurige zorg (Rlz). De belangrijkste bepalingen die van belang zijn staan vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
In artikel 4.1, eerste lid van de Rlz is bepaald welke vermogensbestanddelen worden afgetrokken van de vermogensgrondslag om de hoogte van de eigen bijdrage te berekenen. Dit geldt onder meer voor het bedrag van een uitkering die een schadevergoeding vormt voor letselschade waarvan de hoogte is vastgesteld in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak. In de toelichting [1] bij dit artikel staat dat alle letselschadevergoedingen per 1 januari 2020 worden uitgezonderd van de vermogensinkomensbijtelling. Een vrijstelling van de letselschadevergoeding kan worden aangevraagd door de cliënt door het invullen van een kort formulier van het CAK en dit samen met de gevraagde bewijsstukken op te sturen. Indien het CAK kan overgaan tot het uitzonderen van het vermogen dat bestaat uit letselschadevergoeding zal het CAK het gehele bedrag van de letselschadevergoeding blijven hanteren.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er destijds een uitspraak is geweest en dat eiseres daar nu niet meer over kan beschikken. De rechtbank is van oordeel dat het CAK daarover terecht heeft gemotiveerd dat dit eiseres niet verweten kan worden, omdat het begrijpelijk is dat zij die uitspraak van 43 jaar geleden niet meer in heeft. Dit neemt echter niet weg dat het aan eiseres, als aanvrager van de verlaging van de eigen bijdrage, is om aannemelijk te maken welk bedrag aan letselschadevergoeding is uitgekeerd. De rechtbank volgt het CAK dat het aannemelijk is dat € 73.627,- is voortgekomen uit een letselschadevergoeding, maar dat van de lijfrentes niet kan worden vastgesteld dat die zijn gefinancierd uit de letselschadevergoeding. In de door eiseres daarover overgelegde stukken staat namelijk dat de ingangsdatum van de polissen 24 oktober 2002 is en dat niet te zien is of die polissen voortzettingen zijn van eerdere verzekeringen. Daarom kan niet worden vastgesteld of deze polissen zijn gefinancierd met geld dat afkomstig is uit de letselschadevergoeding uit 1981. Ook van het huidige saldo op de spaarrekening van eiseres kan niet worden vastgesteld dat dit afkomstig is uit de letselschadevergoeding. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de letselschadevergoeding hoger was dan (omgerekend)
€ 73.627,-.
4.4.
Het standpunt van eiseres dat moet worden uitgegaan van de gekapitaliseerde waarde van de letselschadevergoeding, omdat verwacht wordt dat het geld wordt belegd/geïnvesteerd, vindt geen steun in de wet- en regelgeving. In artikel 4.1 van de Rlz wordt juist genoemd dat moet worden uitgegaan van de letselschadevergoeding waarvan de hoogte is vastgesteld in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook moet worden uitgegaan van die hoogte en niet van de meer actuele waarde van dat bedrag.
4.5.
De rechtbank vindt het begrijpelijk dat het voor eiseres erg fijn is om nog regelmatig naar haar eigen huis terug te kunnen keren om even aan de sleur van het verpleegtehuis te kunnen ontsnappen. Maar de regels voor de vaststelling van de eigen bijdrage zijn dwingendrechtelijk van aard en door de wet- en regelgever limitatief opgesteld. De regels bevatten geen hardheidsclausule en bieden geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Dit betekent dat CAK hiervan niet af kan wijken. Volgens vaste rechtspraak van de hoger beroepsrechter [2] zijn er echter bijzondere omstandigheden denkbaar die maken dat in het voorliggende geval toepassing van het wettelijk voorschrift voor betrokkene in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in een situatie waarin er financiële nood is en daarnaast de eigen woning wordt aangehouden omdat (volledige) terugkeer naar de eigen woning op korte termijn reëel is. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor. Het is voorstelbaar dat het eiseres veel verdriet doet als zij haar woning in de toekomst eventueel zou moeten verkopen. Dat maakt echter niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat zo’n situatie zich ook voordoet bij andere mensen die vanuit de eigen woning op grond van de Wlz naar een verpleegtehuis gaan.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Het betaalde griffierecht krijgt zij daarom niet terug. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Besluit langdurige zorg (Blz)
Artikel 3.3.1.2
1. Het vermogen van een persoon is zijn vermogensgrondslag, bedoeld in het tweede of derde lid, waarvan de volgende vermogensbestanddelen worden afgetrokken (…):
2. De vermogensgrondslag van een persoon is zijn rendementsgrondslag aan het begin van het peiljaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het voor dat jaar van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van een persoon in geval artikel 3.3.2.3, tweede lid, artikel 3.3.2.4, tweede lid, of artikel 3.3.2.5 van toepassing is, de te verwachten rendementsgrondslag over het lopende jaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
(…)
Artikel 3.3.2.1
1. De eigen bijdrage bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.3, voor:
a. de ongehuwde verzekerde die in een instelling verblijft,
(…)
Artikel 3.3.2.3
1. Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, wordt als volgt berekend:
a. het inkomen (…)verminderd met (…) belasting;
b. op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht: (…);
c. het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met 8% van het vermogen van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk 8% van de opgetelde vermogens van de gehuwde verzekerden.
(…)
Regeling langdurige zorg (Rlz)
Artikel 4.1. onder a
Van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.3.1.2, tweede en derde lid, van het Besluit, wordt het volgende vermogensbestanddeel afgetrokken:
a. het bedrag van een uitkering die een schadevergoeding vormt voor letselschade waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak;
(…).

Voetnoten

1.Deze informatie staat in de Staatscourant van van 5 juli 2019, nr. 36799 van 5 juli 2019
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2024 met het kenmerk: ECLI:NL:CRVB:2024:1474. Deze uitspraak staat op rechtspraak.nl.