ECLI:NL:RBOVE:2025:1444
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling hoogte eigen bijdrage op basis van letselschadevergoeding in het kader van de Wet langdurige zorg
In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van haar eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) beoordeeld. Eiseres, die in 1981 een ernstig auto-ongeluk heeft gehad en sindsdien met ernstige gevolgen kampt, heeft verzocht om een verlaging van haar eigen bijdrage, die door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) was vastgesteld op € 2.887,40 per maand. Eiseres stelt dat een deel van haar vermogen voortkomt uit een letselschadevergoeding, maar het CAK heeft dit verzoek afgewezen omdat er onvoldoende bewijs was dat de lijfrentes gefinancierd zijn uit deze schadevergoeding.
De rechtbank oordeelt dat het CAK terecht heeft geoordeeld dat de eigen bijdrage van € 2.688,12 per maand juist is vastgesteld. De rechtbank volgt het CAK in de conclusie dat het aannemelijk is dat € 73.627,- voortkomt uit de letselschadevergoeding, maar dat er geen bewijs is dat de lijfrentes zijn gefinancierd uit deze vergoeding. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de letselschadevergoeding hoger was dan dit bedrag. De rechtbank wijst erop dat de regels voor de vaststelling van de eigen bijdrage dwingendrechtelijk zijn en dat er geen ruimte is voor coulance of bijzondere omstandigheden, ondanks de persoonlijke situatie van eiseres.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims, vooral in situaties die zo lang geleden zijn.