7.2.De rechtbank is met het college van oordeel dat uit de rapportages van de genoemde controles blijkt dat het pand nog steeds geschikt is voor dubbele bewoning. Het college heeft op basis van die rapportages kunnen concluderen dat de overtreding niet voor 11 februari 2024 is beëindigd.
De toekenning van het extra huisnummer in het besluit van 14 juni 2012
8. Eisers hebben erop gewezen dat het college op eigen initiatief een extra huisnummer heeft toegekend aan het pand. De rechtbank is van oordeel dat deze grond niet leidt tot de conclusie dat eisers de overtreding voor 11 februari 2024 hebben beëindigd. De rechtbank zal dat uitleggen.
9. De door eisers aangevoerde toekenning van een extra huisnummer van 14 juni 2012 geschiedt op basis van het BAG. Een wijziging in deze basisregistratie kan niet enkel op verzoek van eigenaren, maar dient te blijken uit een brondocument of een proces-verbaal van een ambtenaar, zo volgt uit de Wet basisregistratie adressen en gebouwen. Het college heeft ter zitting naar voren gebracht dat het toekennen van extra huisnummers een ander toetsingskader betreft, dan het planologisch toetsingskader voor splitsing van woningen dat de basis is voor de opgelegde last onder dwangsom. Het toekennen van een extra huisnummer heeft daarom nog niet tot gevolg dat de splitsing van het pand ook planologisch is toegestaan. Het college heeft geconstateerd dat er geen aanvraag tot het toekennen van het extra huisnummer is ingediend. Het is voor het college niet te achterhalen wat in 2012 wel de reden is geweest voor de toekenning.
10. De rechtbank stelt vast dat op 14 juni 2012 een extra huisnummer is toegekend aan het pand. Hieruit blijkt dat de extra huisnummer-toekenning al heeft plaatsgevonden voordat het besluit tot invordering van de verbeurde dwangsom is genomen. Daarom kan niet worden gezegd dat eisers na het besluit waarbij de last onder dwangsom aan hen is opgelegd met de extra huisnummertoekenning de overtreding hebben beëindigd. Zij hadden dit argument destijds wel in kunnen brengen tegen de last onder dwangsom. Dat hebben zij niet gedaan. Dat kan nu niet alsnog.
11. Voor zover eisers hebben willen stellen dat er evident geen sprake is van een overtreding omdat met deze extra huisnummertoekenning de dubbele bewoning is gelegaliseerd overweegt de rechtbank het volgende.
12. De rechtbank is van oordeel dat met de beslissing om een extra huisnummer toe te kennen aan het pand nog geen sprake is van een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Zo’n vergunning is namelijk vereist om te zorgen dat de woonsituatie in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan en de wooneenheden voldoen aan de geldende bouwvoorschriften. De Wet basisregistratie adressen en gebouwen en het bijbehorende Besluit zijn opgesteld met het doel om de in de gemeente aanwezige adressen te voorzien van een eigen objectnummer en deze op te nemen in een voor ieder inzichtelijke registratie. Dat is van belang voor de vindbaarheid van alle zelfstandige objecten voor bijvoorbeeld de overheid, hulpdiensten en inspectiediensten. Met de toekenning van het extra huisnummer is dan ook slechts de feitelijke woonsituatie in beeld gebracht in de registratie en geen oordeel gegeven over het al dan niet voldoen aan de bepalingen uit de Wabo en het bestemmingsplan ‘ [locatie] ’. Omdat het gaat om twee verschillende wettelijke toetsingskaders kan niet worden geoordeeld dat de toekenning van een tweede huisnummer aan het pand maakt dat de splitsing naar dubbele bewoning is gelegaliseerd en daarmee de Wabo evident niet is overtreden.
De verleende bouwvergunning van 26 september 1995
13. De door eisers naar voren gebrachte vergunning van 26 september 1995 betreft een bouwvergunning voor de uitbreiding van het pand aan de [adres] met een dakkapel. Bij de verleende vergunning behoren bouwtekeningen en daarop zijn op beide verdiepingen een keuken en douche/badruimte ingetekend. Het college heeft naar voren gebracht dat vergunning is verleend voor dat wat is aangevraagd. In dit geval is vergunning gevraagd voor de bouw van een dakkapel en niet voor de splitsing van het pand voor dubbele bewoning. Er is naar het oordeel van het college dan ook geen sprake van een vergunning voor de splitsing, ook niet nu de bouwtekeningen de weergave van een extra badkamer en keuken bevatten.
14. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover eisers met de overlegging van de bouwvergunning hebben willen aantonen dat zij de onherroepelijke overtreding hebben beëindigd, zij daarin niet zijn geslaagd. De bouwvergunning dateert van ver voor het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom. Niet is gebleken dat aan eisers na het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom vergunning is verleend tot de splitsing van het pand voor dubbele bewoning. Met de overgelegde bouwvergunning is de overtreding dus niet beëindigd.
14. Voor zover eisers met de overlegging van de bouwvergunning hebben willen aantonen dat er evident geen sprake is van een overtreding, overweegt de rechtbank het volgende.
14. Met de verleende vergunning voor de dakkapel is naar het oordeel van de rechtbank niet ook sprake van een toestemming of instemming danwel een impliciete afwijking voor de splitsing van het pand. Daarvan is sprake als het college door een vergunning te verlenen het bijbehorend gebruik accepteert. Op grond van jurisprudentie van de Afdelingis sprake van een impliciete afwijking als uit de aanvraag om een bouwvergunning zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt en het bevoegde bestuursorgaan, zich bewust van dat voorgenomen gebruik, de vergunning in weerwil van de planvoorschriften heeft verleend. Deze situatie doet zich hier niet voor. De aanvraag voor de realisatie van een dakkapel stond op zichzelf namelijk los van de inrichting zoals die op de tekening was vermeld. Dat blijkt al uit de aanvraag aangezien daarin niet is vermeld dat de dakkapel wordt gebouwd om het pand te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden. Het college heeft de aanvraag ook niet zo opgevat, want hij heeft de bouwvergunning alleen verleend voor het vergroten van het pand door middel van het plaatsen van een dakkapel. Met de op 26 september 1995 verleende bouwvergunning heeft het college dan ook niet impliciet vergunning verleend voor de splitsing van het pand. Daarmee was er toen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom werd genomen nog steeds sprake van strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Er kan daarom niet worden geoordeeld dat evident geen sprake was van een overtreding.
17. Voor zover eisers van mening zijn dat de dwangsom te hoog is vastgesteld wijst de rechtbank hen erop dat zij ook dit aspect in het kader van de beoordeling van de last onder dwangsom aan de orde hadden moeten stellen. Nu zij tegen dat besluit geen rechtsmiddelen hebben aangewend staat de hoogte van de dwangsom nu niet meer ter discussie.
Invordering dwangsom onterecht
18. Voor zover eisers van mening zijn dat er geen sprake is van een dwangsom maar van een boete volgt de rechtbank eisers daarin niet. De rechtbank is van oordeel dat de dwangsom niet het karakter heeft van een boete. De last onder dwangsom is bedoeld om eisers de gelegenheid te bieden de geconstateerde overtreding te herstellen. De dwangsom is bedoeld om eisers daartoe te bewegen. Herstellen zij de overtreding dan zullen er geen dwangsommen worden verbeurd. Indien de dwangsom het karakter zou hebben van een boete dan had de enkele constatering van de overtreding al geleid tot de verplichting tot betaling van het bedrag. Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat eisers de oplegging van de dwangsom en de invordering van de verbeurde dwangsom ervaren als een boeteoplegging maakt dat niet anders.
19. Eisers menen dat de dwangsom niet kan zijn verbeurd omdat zij niet hebben geweten waarom er (nog) sprake was van een overtreding. Het college heeft ter zitting naar voren gebracht dat aan eisers duidelijk is gemaakt waarom er sprake was van een overtreding en op welke wijze zij die overtreding zouden kunnen beëindigen. Dit heeft het college zowel in de last onder dwangsom als ook in latere contacten met hen gedaan. Er is een ruime begunstigingstermijn gegeven en er zijn concretiserende afspraken gemaakt per e-mail. De last en deze afspraken zijn keer op keer niet nageleefd, de consequenties daarvan zijn voor eisers.
20. De rechtbank is van oordeel dat uit de last onder dwangsom van 13 oktober 2023 duidelijk wordt wat de overtreding is en op welke wijze deze kon worden beëindigd. Dat moet ook voor eisers duidelijk zijn geweest. Voor hen moet dan ook duidelijk zijn geweest dat ze in overtreding zijn en dat ze deze overtreding binnen de begunstigingstermijn moeten opheffen, om verbeuring van een dwangsom te voorkomen. Eisers zijn niet opgekomen tegen de last onder dwangsom, waarmee de geconstateerde overtreding, de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom in rechte zijn komen vast te staan. Het feit dat de dwangsom is verbeurd is het gevolg van het niet voldoen aan de last onder dwangsom en komt dan ook voor rekening en risico van eisers.
Niet willen en kunnen betalen
21. Eisers stellen in hun beroepschrift dat ze de dwangsom niet willen en kunnen betalen. Zij hebben dit niet onderbouwd met financiële gegevens. Het college heeft geconstateerd dat de onderhavige dwangsom door eisers is betaald.
21. De rechtbank stelt vast dat niet is onderbouwd dat eisers de dwangsom niet kunnen betalen. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat bij een besluit over de invordering van een verbeurde dwangsom, aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht moet worden toegekend. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Het bestuursorgaan hoeft bij de invordering van de verbeurde dwangsom in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. Daarvoor geldt alleen een uitzondering als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. De overtreder moet dat aannemelijk maken. Eisers hebben geen informatie verstrekt waarmee inzicht wordt gegeven in hun financiële situatie. Er is daardoor ook niet duidelijk welke gevolgen het betalen van de verbeurde dwangsom daarvoor zou hebben. Er is dus niet gebleken dat zij gezien hun financiële draagkracht niet in staat zijn de verbeurde dwangsom te betalen. Het college heeft dan ook tot invordering van de dwangsom kunnen overgaan.