ECLI:NL:RBOVE:2025:2062

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
11394931 \ CV EXPL 24-4012
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in een internationale koopovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, een groothandel in keukenmeubelen, betaling van twee openstaande facturen van gedaagde, die een eenmanszaak had en zich bezighield met de verkoop van keukens. Gedaagde erkent dat hij de facturen moet betalen, maar stelt dat hij één factuur al heeft voldaan en dat hij met een agent van eiser heeft afgesproken dat hij de andere factuur niet hoeft te betalen totdat eiser problemen bij een andere klant van gedaagde heeft opgelost. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, omdat gedaagde zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd en geen gelegenheid heeft gekregen om bewijs te leveren. De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, gezien het internationale karakter van de zaak, en dat het Weens Koopverdrag van toepassing is. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat gedaagde de facturen niet tijdig heeft betaald, waardoor wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag van € 2.264,25, vermeerderd met rente en kosten, en moet de proceskosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 1 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11394931 \ CV EXPL 24-4012
Vonnis van 1 april 2025
in de zaak van
[eiser] GMBH,
te [vestigingsplaats] (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: Van As Advocaten,
tegen
[gedaagde]voorheen handelend onder de naam
[bedrijf],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

[eiser] vordert betaling van twee facturen. [gedaagde] erkent dat hij de facturen moet betalen, maar stelt dat hij één factuur al heeft betaald. Ten aanzien van de andere factuur stelt [gedaagde] dat hij met een agent van [eiser] heeft afgesproken dat hij deze niet hoeft te betalen totdat [eiser] de problemen bij een andere klant van [gedaagde] heeft opgelost. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] toewijzen. [gedaagde] heeft zijn verweer onvoldoende onderbouwd. Daarom krijgt hij ook geen gelegenheid om bewijs te leveren. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 november 2024 met producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de e-mail van 23 december 2024 met bijlagen van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
[eiser] is een groothandel in keukenmeubelen. [gedaagde] had een eenmanszaak en hield zich bezig met de verkoop van keukens.
3.2.
[eiser] heeft voor drie klanten van [gedaagde] keukenmeubelen geleverd aan [gedaagde], te weten [naam 1], [naam 2] en [naam 3].
3.3.
Op 22 juni 2023 heeft [eiser] een bedrag van € 1.099,91 in rekening gebracht bij [gedaagde] voor het project [naam 1].
3.4.
Op 31 augustus 2023 heeft [eiser] een bedrag van € 1.164,34 in rekening gebracht bij [gedaagde] voor het project [naam 2].
3.5.
Op 7 mei 2024 heeft [gedaagde] zijn eenmanszaak uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 2.264,25 aan openstaande facturen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Ook vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid
5.1.
Omdat [eiser] in Duitsland is gevestigd en [gedaagde] in Nederland woonachtig is, heeft deze zaak een internationaal karakter. Daarom moet eerst ambtshalve worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
5.2.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter dient te worden getoetst aan de bepalingen uit de Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel I bis-Verordening). Het uitgangspunt van de Brussel I-bis-Verordening is dat de rechter in de lidstaat waar gedaagde woonachtig is, bevoegd is kennis te nemen van de vordering. Dit volgt uit artikel 4 van deze Verordening. [gedaagde] is woonachtig in [woonplaats], zodat de Nederlands rechter bevoegd is.
Toepasselijk recht
5.3.
Het gaat om een internationale koopovereenkomst van roerende zaken, tussen professioneel handelende partijen, die beide zijn gevestigd in landen die zijn aangesloten bij het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken van 11 april 1980, Trb. 1986, 61 (hierna: het Weens Koopverdrag). Gesteld noch gebleken is dat partijen de bepalingen van het Weens Koopverdrag contractueel hebben uitgesloten. De kantonrechter zal dus het Weens Koopverdrag toepassen bij haar beoordeling van de vordering van [eiser].
5.4.
Voor onderwerpen die niet door het Weens Koopverdrag worden bestreken, geldt dat deze moeten opgelost in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht. Deze regels zijn voor deze situatie neergelegd in Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, PbEU 2008, L 177/6 (Rome I). [eiser] heeft in haar dagvaarding verwezen naar het Nederlandse recht. Dit kan worden opgevat als een impliciete rechtskeuze voor Nederlands recht. [gedaagde] heeft zich hiertegen niet verweerd. De kantonrechter gaat daarom uit van een rechtskeuze voor Nederlands recht in de zin van artikel 3 Rome I-Vo.
Factuur [nummer 1] ([naam 1])
5.5.
[eiser] vordert betaling van de factuur ten bedrage van € 1.099,91. [gedaagde] stelt zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt dat hij de factuur al heeft betaald. [eiser] betwist dit.
Voorop wordt gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] de factuur moet betalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat hij denkt dat de factuur is betaald. Hij gaat ervan uit dat het administratiekantoor de factuur heeft betaald voordat hij is gestopt met zijn eenmanszaak. Hiermee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou volgen dat hij de factuur heeft betaald. Omdat [gedaagde] zijn stelling dat hij de factuur al heeft betaald onvoldoende heeft onderbouwd, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. [gedaagde] had ook al eerder een betalingsbewijs in het geding kunnen brengen. Van hem had verwacht mogen worden dat hij een betalingsbewijs had overgelegd bij conclusie van antwoord dan wel voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Deze vordering wordt dan ook toegewezen.
Factuur [nummer 2] ([naam 2])
5.6.
[eiser] vordert verder betaling van de factuur ten bedrage van € 1.164,34. [gedaagde] stelt dat hij met de agent [naam 4] (hierna: [naam 4]) van [eiser] afgesproken heeft om deze factuur niet te betalen totdat [eiser] de problemen met het project [naam 3], heeft opgelost.
5.7.
[eiser] betwist dat er met [gedaagde] afspraken zijn gemaakt om de factuur niet te betalen. Volgens [eiser] zijn er geen openstaande zaken bekend van andere klanten van [gedaagde].
5.8.
[gedaagde] beroept zich op een afspraak met [naam 4] waaruit volgt dat hij de factuur niet hoeft te betalen. De kantonrechter vindt dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat deze afspraak daadwerkelijk is gemaakt. De afspraak is niet terug te vinden in de bijlagen van de door [gedaagde] overgelegde mail van 23 december 2024. Omdat [gedaagde] niet voldoende heeft onderbouwd dat er een afspraak is gemaakt, komt de kantonrechter niet aan bewijslevering toe. Dit betekent dat [gedaagde] geen verklaring van [naam 4] in het geding mag brengen of [naam 4] als getuige mag horen in deze procedure. Van [gedaagde] had verwacht mogen worden dat hij nadere stukken ter onderbouwing van zijn standpunt eerder in het geding had gebracht. [gedaagde] heeft dit niet gedaan bij conclusie van antwoord. Ook heeft [gedaagde] dit niet gedaan voorafgaand aan de mondelinge behandeling, terwijl bij de oproep [gedaagde] er uitdrukkelijk op is gewezen dat hij de mail- en appberichten waarop hij zich beroept in het geding moet brengen. De omstandigheid dat hij geen toegang meer heeft tot zijn telefoon en mailbox omdat zijn eenmanszaak is opgeheven, komt voor zijn rekening en risico. Bovendien staat los van de vraag of [gedaagde] zich kan beroepen op de afspraak, vast dat [gedaagde] de factuur niet heeft betaald. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat hij eventuele openstaande facturen zal betalen. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen.
Wettelijke handelsrente
5.9.
De wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (BW) wordt toegewezen zoals gevorderd, omdat [gedaagde] de facturen niet op tijd heeft betaald.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.10.
[eiser] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Er is sprake van een handelsovereenkomst en de op de facturen vermelde betalingstermijn is verstreken. Op grond van artikel 6:96 lid 4 BW is [gedaagde] ook zonder aanmaning een bedrag van € 40,00 verschuldigd als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Een hoger bedrag aan incassokosten is verschuldigd als ten minste één incassohandeling is verricht. [eiser] stelt dat haar gemachtigde [gedaagde] schriftelijk heeft aangemaand overeenkomstig de gegevens uit de Kamer van Koophandel. [gedaagde] voert aan dat hij de aanmaningen niet heeft ontvangen. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [gedaagde] de aanmaningen heeft ontvangen. Uit de stukken blijkt dat de incassokosten zijn aangezegd bij brieven van 21 augustus 2024, 28 augustus 2024 en 4 september 2024. De brieven zijn verzonden naar het voormalige kantooradres van de eenmanszaak van [gedaagde] en gelijktijdig per e-mail aan het oude e-mailadres van de eenmanszaak van [gedaagde]. Omdat de eenmanszaak van [gedaagde] daarvoor op 7 mei 2024 al was uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de aanmaningen heeft ontvangen. Daarom zal het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, voor zover dit het bedrag van € 40,00 te boven gaat.
Proceskosten
5.11.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat een deel van de vordering wordt afgewezen, dient het griffierecht als nodeloos veroorzaakt voor rekening van [eiser] te blijven voor zover dit een bedrag van € 372,00 te boven gaat. Het salaris van de gemachtigde is afgestemd op de vordering zoals deze toewijsbaar is gebleken. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
994,99

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.264,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectievelijke vervaldata van de onderliggende facturen tot aan de dag van algehele voldoening,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 994,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.